1999/519

Rapport

Op 15 juni 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Ri. te 's-Gravenhage, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden bij zijn insluiting in september 1998 op het politiebureau Jan Hendrikstraat een aantal persoonlijke eigendommen heeft kwijtgemaakt.

Verzoeker klaagt er verder over dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn ter zake gedane verzoek om schadevergoeding op 10 juni 1999 heeft afgewezen.

Achtergrond

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 7 september 1998 meldde verzoeker zich omstreeks 09.00 uur op het politiebureau Jan Hendrikstraat te 's-Gravenhage, in verband met een nog openstaande onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Verzoeker werd in afwachting van zijn overbrenging naar de penitentiaire inrichting 'Dordtse Poorten' ingesloten op het politiebureau. Later die dag, omstreeks 19.55 uur, werd verzoeker naar genoemde penitentiaire inrichting overgebracht.

2. Verzoeker miste na zijn detentie een aantal persoonlijke eigendommen (zie ook hierna, onder B.2. en C.2.). Hij was van mening dat de politie voor de vermissing verantwoordelijk was. Om die reden diende hij bij de politie een klacht in. Voorts vroeg hij de politie om schadevergoeding voor de vermiste goederen.

3. De chef van het onderdeel 's-Gravenhage/Centrum van het regionale politiekorps Haaglanden deed de klacht af bij brief van 11 januari 1999. Hij deelde verzoeker in deze brief onder meer het volgende mee:

"In de Korpsvoorschriften Ingeslotenen staat het volgende: Artikel 15, lid 6 Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen schrijft voor dat de ingeslotene in gelegenheid wordt gesteld de lijst met ingenomen goederen voor akkoord te tekenen. In ieder geval wordt deze lijst door twee politieambtenaren ondertekend. Een afschrift van deze lijst wordt aan de ingeslotene uitgereikt (zie ook hierna, onder C.4.).

Uit intern onderzoek is mij het volgende gebleken:

Het politiebureau Jan Hendrikstraat werkt met een bedrijfsprocessensysteem, genaamd Genesys. Hierin worden alle gegevens ingevoerd. Ten aanzien van ingeslotenen betekent dat, behoudens andere gegevens, de fouilleringgegevens worden ingevoerd en dat de lijst wordt ondertekend door twee politieambtenaren. Tevens wordt een afschrift van deze lijst aan de ingeslotene uitgereikt.

Het bedrijfsprocessensysteem produceert twee formulieren met op formulier een (1) de fouilleringsgegevens en formulier twee (2) de handtekeningen van respectievelijk twee politieambtenaren en de betrokkene. Het systeem archiveert alleen het fouilleringsgegevensformulier. Het handtekeningenformulier wordt niet opgeslagen en is derhalve niet te produceren.

De beide hulpofficieren van justitie zijn omtrent deze procedure gehoord.

De hulpofficier van justitie J. verklaart samengevat dat hij handelt conform de voorschriften en dat hij de goederen heeft vermeld in het bedrijfsprocessensysteem. De hulpofficier van justitie R. verklaart uw specifieke geval niet te herinneren maar geeft aan ook te handelen volgens de genoemde voorschriften. Verder blijkt uit onderzoek dat de inhoud van uw zwarte tas niet uitgebreid gespecificeerd is door de hulpofficier van justitie J., die u heeft ingeboekt.

Volgens uw opgaaf mist u een grote hoeveelheid goederen die in de zwarte tas zaten. Bij uw uitboeking heeft u niet direct gereclameerd. U heeft de zwarte tas met inhoud en andere goederen in ontvangst genomen en bent door personeel van het bureau Arrestantenzorg overgebracht naar de Penitentiaire Inrichting de Dordtse Poorten te Dordrecht.

De mogelijkheid dat uw goederen in het bureau zijn achtergebleven is onderzocht.

Alle achtergebleven goederen van ingeslotenen worden afgeleverd bij het bureau Gevonden Voorwerpen aan het Hoofdbureau van Politie, Burgemeester Patijnlaan 35 te Den Haag. De hierover benaderde medewerker (...) van het bureau Gevonden voorwerpen verklaart dat geen van de door u vermiste goederen in hun administratie voorkomt.

Overweging en oordeel

(...)

Het onderzoek wijst uit dat uw fouilleringsgegevens zijn geregistreerd in het bedrijfsprocessensysteem. Uit de globale omschrijving van de inhoud van uw tas, en de voorgeschreven en normaliter te hanteren handelswijze door de betreffende hulpofficier van justitie doen mij concluderen dat de door u beschreven goederen bij invoering geacht werden niet aanwezig te zijn.

Dit laatste wordt versterkt, aangezien u bij vertrek of direct hierna uw tas zonder reclameren heeft geaccepteerd, terwijl mag worden verondersteld, dat gezien de omvang van de vermiste goederen, dit direct zichtbaar en/of voelbaar had moeten zijn.

Er geen schriftelijke bescheiden voorhanden zijn, waaruit blijkt van ontvangst en teruggave.

De vastgestelde tegenstrijdigheden in het onderzoek, nopen mij een oordeel op dit klachtelement te onthouden.

Uw verzoek om schadevergoeding heb ik doorgezonden aan de chef van het bureau Schade en Verzekeringen van het Regiokorps Haaglanden, met het verzoek in deze kwestie een uitspraak te doen over de aansprakelijkheid van de politie mede op basis van mijn oordeel."

4. De Directeur Bedrijfsvoering van het regionale politiekorps Haaglanden deelde verzoeker in reactie op diens verzoek om schadevergoeding bij brief van 10 juni 1999 onder meer het volgende mee:

"Uit de toegezonden rapportages welke ik heb mogen ontvangen van de wachtcommandanten van het politiebureau Jan Hendrikstraat blijkt dat zij uw goederen, welke zich bevonden in een plastictas, conform artikel 15 lid 6 van het besluit Beheer regionale Politiekorpsen in ontvangst hebben genomen én geregistreerd op een fouilleringslijst. Vervolgens wordt door zowel U als door de politieambtenaar deze lijst voor accoord en juistheid ondertekend.

Helaas is dit laatste niet bevestigd kunnen worden.

Op het moment dat u het politiebureau gaat verlaten wordt aan u volgens de vaste regelgeving de in bewaring genomen goederen aan u teruggegeven. Uiteraard is het de bedoeling dat óók voor deze transactie door beiden wordt getekend. Uit de toegezonden rapportages is helaas niet gebleken dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Politie Haaglanden wenst wel op te merken dat u bij het terug ontvangen van uw goederen geen enkele melding heeft gemaakt van het feit dat er goederen uit uw plastictas ontbraken!

Eenmaal aangekomen in de gevangenis heeft u tegenover het aldaar aanwezige personeel aangegeven dat u een totaalbedrag van ƒ 10,- miste, maar u hebt niet gereclameerd over vermissing van overige goederen.

Voorts wens ik op te merken dat u op 14-11-1998 in uw brief melding maakt van het feit dat uw goederen al weg waren op het moment dat u bij de strafgevangenis aankwam (opgemerkt dient te worden dat uit de wél ondertekende fouilleringslijst van de strafgevangenis op geen enkele wijze door u is gereclameerd dat er goederen waren zoekgeraakt).

Resumerend kom ik tot de conclusie dat politie Haaglanden niet volledig conform de voorschriften heeft gehandeld met betrekking tot de administratieve procedure aangaande het in bewaring nemen van uw goederen. Echter, gelet op bovenstaande feiten ben ik de mening toegedaan dat ten opzichte van u niet onrechtmatig is gehandeld waardoor u schade heeft geleden.

In deze aangelegenheid zal het u duidelijk zijn dat aan uw verzoek om schadevergoeding geen gevolg zal worden gegeven."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder KLACHT.

2. Verzoeker gaf in zijn verzoekschrift commentaar op de brief van 10 juni 1999 van de Directeur Bedrijfsvoering waarin het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

In het verzoekschrift is ter zake onder meer het volgende te lezen:

"Graag licht ik enige onjuistheden toe (...).

1: Betreft het "tekenen", kan ik onder ede naar waarheid zeggen dat ik in het geheel niet één papier heb getekend of moest tekenen.

2: Bij het zg. "terugontvangen" kreeg ik géén gelegenheid maar "iets" te controleren, laat staan een plastic tasje missen, dit tasje zat in een grote zg. zwarte weekend tas, waarvan de handvaten omgeven (verzegeld) waren door een papier met mijn naam erop (wat niet in mijn bijzijn is gebeurd) en vastgeniet.

Daar het parket mij om ± 20.15 ophaalde ging/moest ik met grote spoed vervoerd worden i.v.m. de tijd (ná 21 uur mag ik de gevangenis niet meer in heb ik gehoord).

3: Bij aankomst in de gevangenis, miste ik ƒ 10,- (...). Daar veel goederen worden "ingenomen", had ik niet direct door dat ik o.a. mijn zaktelefoon miste, papieren, geld, batterijen en meer zaken; mag niet meegenomen worden de gevangenis in.

Daar ik m'n plastic tasje bij inkomst niet direct miste, kwam doordat daarin schone kleding zat, bedoeld om aan te trekken op de dag van mijn ontslag, dus er zat niets in wat ik die dag of de volgende dagen nodig had. Er zaten 2 dure goederen in, een trainingspak + zaktelefoon, en in deze aangrijpende situatie, en alles zéér snel ging merkte ik bij m'n ontslag dat m'n telefoon weg was."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. De korpsbeheerder bracht bij brief van 4 oktober 1999 naar voren in de klacht bij de Nationale ombudsman geen aanleiding te zien het eerdere oordeel over de klacht, noch de beslissing op het verzoek om schadevergoeding te herzien (zie hiervóór, onder A.3. en A.4.).

Ter nadere motivering van zijn (ongewijzigde) standpunt voegde de korpsbeheerder een aantal stukken bij zijn reactie. Daaronder bevond zich een brief van 1 september 1999 van de chef van het onderdeel 's-Gravenhage/Centrum. Hierin bracht die onderdeelchef onder meer het volgende naar voren:

"De betrokken politieambtenaren hebben verklaard volledig conform de vastgestelde procedures te hebben gehandeld. De procedures inzake fouilleringen zijn op zich correct. Ik zie dan ook geen aanleiding verdere maatregelen te treffen. Daarbij merk ik in de eerste plaats nog op dat het zoekraken van de registratieformulieren niet in de procedures is voorzien en berust op toeval. In de tweede plaats en naar aanleiding van de vragen van de NOM (lees: Nationale ombudsman; N.o.) merk ik op dat er geen sprake is van twee aparte formulieren maar dat het hier gaat om één formulier, in voorkomende gevallen door de lengte van de lijst met ingenomen voorwerpen afgedrukt op twee pagina's."

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook een afschrift van de klachtbrieven van verzoeker aan de politie. Hierin bracht verzoeker meermalen naar voren dat hij op het politiebureau Jan Hendrikstraat noch voor afgifte van zijn eigendommen noch voor teruggave daarvan enig formulier heeft ondertekend dan wel heeft moeten ondertekenen. Verder gaf hij te kennen dat hij op 7 september 1998 met grote spoed naar de Dordtse Poorten was overgebracht, en dat hij (daardoor) niet in de gelegenheid was gesteld om te controleren of hij zijn eigendommen (volledig) had teruggekregen. Hij had wel meteen gezien dat hij ƒ 10,- miste. Hij had dit ook meteen gemeld aan de parketwachten die hem naar de Dordtse Poorten hadden overgebracht.

In een brief van 23 september 1998 gaf verzoeker een lijst op met de goederen die hij zou zijn kwijtgeraakt. Wat betreft de wat meer kostbare goederen zijn op die lijst drie items vermeld: een winterjas, een trainingspak, en een zaktelefoon.

3.1. De brigadier van politie K. stelde naar aanleiding van de door verzoeker bij de politie ingediende klacht een nader onderzoek in. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie de in dat verband door K. opgemaakte rapportage. K. hoorde op 13 december 1998 de betrokken politieambtenaren J. en R. over de klacht.

In de rapportage is de volgende verklaring van J. opgenomen:

"De voorgeleiding en inboeking van de betrokkene Ri. herinner ik mij niet. Ook weet ik niet meer of de persoon getekend heeft voor zijn ingeleverde goederen.

Ik schets u mijn werkwijze omtrent de behandeling van ingeleverde goederen. Als de persoon bij mij wordt voorgeleid dan vindt er een fouillering plaats. De goederen daarvan afkomstig vermeld ik in het computersysteem. Ik registreer en bekijk alle ingeleverde goederen. Bij goederen van waarde laat ik de betrokkene altijd de fouilleringslijst tekenen.

Voorbeeld: mobiele telefoon en/of medicijnen en/of veel kleding dan laat ik de betrokkene altijd tekenen. Ik hoor nu van u dat de betrokkene een belangrijke hoeveelheid goederen mist. De genoemde opgaaf van goederen brengt mij ertoe op te merken dat ik, gezien de waarde van de genoemde goederen, de betrokkene zijn fouilleringslijst zou hebben laten tekenen. Ik kan u verder geen duidelijkheid verschaffen."

3.2. Voorts is in de rapportage van K. de volgende verklaring van R. opgenomen:

"De zaak en de inboeking van betrokkene Ri. kan ik mij niet herinneren. Ook kan ik mij niet herinneren of Ri. voor zijn bezittingen heeft getekend op het moment, dat hij het bureau verliet. Of hij wel of niet heeft getekend zal uit de aan genoemd bureau van politie opgeslagen fouilleringslijsten moeten blijken.

Wanneer er bij mij iemand wordt voorgeleid en die persoon persoonlijke bezittingen bij mij inlevert dan is het mijn gewoonte om altijd een fouilleringslijst uit te printen en de betrokkene te laten tekenen voor hetgeen hij bij mij inlevert. Dezelfde procedure hanteer ik wanneer personen tijdens mijn dienst het bureau verlaten. Ook dan is het altijd mijn gewoonte om hen de fouilleringslijst te laten tekenen voor ontvangst van de door hen ingeleverde bezittingen.

Ik hoor van u, dat eerdergenoemde Ri. zich beklaagt over het feit, dat hij bij zijn vertrek van het bureau Jan Hendrikstraat bepaalde door hem ingeleverde goederen niet heeft teruggekregen. Daar de zaak zich in september 1998 heeft afgespeeld kan ik mij daar niets van herinneren.

Het feit, dat betrokkene niet heeft getekend voor de ontvangst van zijn bezittingen houdt voor mij overigens niet automatisch in, dat de goederen dan ook aan dit bureau moeten zijn verdwenen."

4. Daarnaast voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een afschrift van de fouilleringsgegevens van verzoeker zoals opgenomen in Genesys, het registratiesysteem van het regionale politiekorps Haaglanden. In dit afschrift staat onder meer het volgende:

"Datum fouillering: 07-09-1998 09:00 uur door: (...)

Reden fouillering: AANKOMST BUREAU

Nr Fouillering

1 SLEUTELHANGER

2 AANSTEKER

3 PAKJE SHAG

4 2 TELEFOONKAARTEN

5 GELD (NFL. 3,00)

6 ZWARTE TAS INH. KLEDING EN OVER...

7 JAS"

5. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook een afschrift van de "Korpsvoorschriften ingeslotenen" van het regionale politiekorps Haaglanden. Daarin is voor zover hier van belang het volgende opgenomen:

"Ingeslotenen- en fouilleringsregister

Artikel 15, lid 6, Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen schrijft het vastleggen van gegevens van ingeslotenen dwingend voor.

Iedere ingeslotene wordt geregistreerd in de zogenaamde hotelmodule van het bedrijfsprocessensysteem GenesYs.

De ingeslotene wordt in de gelegenheid gesteld de lijst met ingenomen goederen voor akkoord te tekenen. In ieder geval wordt deze lijst door twee politieambtenaren ondertekend.

Een afschrift van deze lijst wordt aan de ingeslotene uitgereikt.

(...)

Heenzenden ingeslotenen

(...)

Door de ingeslotene wordt voor teruggave van zijn bezittingen getekend. In de hotelmodule van GenesYs wordt het tijdstip van heenzenden en de naam van de opdrachtgever vermeld."

D. Reactie betrokken ambtenaren

De betrokken politieambtenaren brachten in reactie op de klacht nogmaals naar voren (zie ook hiervóór, onder C.3.) dat zij zich verzoeker(s zaak) niet konden herinneren. Zij zagen dan ook geen aanleiding voor een nadere inhoudelijke reactie op de klacht.

E. Reactie verzoeker

Verzoeker reageerde bij brief van 26 oktober 1999 op de door de korpsbeheerder overgelegde stukken. Hij bracht onder meer het volgende naar voren:

"Ten eerste gaat het aspect niet op, dat ik niets heb gezegd bij vertrek toen ik mijn (grote) weekendtas méékreeg, ipv terug kreeg, want daar ik door parketpolitie naar een gevangenis werd gebracht, zijn mijn spullen overgedragen aan de parketpolitie, was mijn weekendtas "verzegeld" door een A4tje (om de handvaten v/d tas geniet) om de hengsels en kon ik zodoende niet zien/merken, dat het plastic witte tasje met gemiste spullen niet méér in mijn weekendtas zat, tevens verzeker ik U dat bij mijn aanhouding dezelfde weekendtas niet in mijn bijzijn geopend cq nagekeken is, dus (denk ik) is "geboekt" als zijnde: een tas met inhoud of zoiets.

Daar ik mijzelf ging melden om een gevangenisstraf van 14 dagen uit te zitten, had ik dus een grote tas met kleding, toiletspullen enz. enz. ingepakt en meegenomen, daarom bevreemd het mij dat mijn tas niet is ingekeken bij aanhouding/fouillering, want was dit wel gebeurd dan had betrokken ambtenaar, de zg dure spullen gezien en vermeld, bijv mijn mobiele telefoon, althans volgens verweer van tegenpartij.

Ik wil benadrukken dat mijn vermiste spullen in een plastic tasje zaten, en dat dit tasje weer in de zwarte weekendtas zat, wéér een reden, dat ik bij vertrek dit tasje niet miste (de tas mocht ik niet eens inzien).

(...)

Hier komt bij dat "alles" zó erg snél ging/moest, omdat ik ná 21 uur de gevangenis niet meer in zou mogen, of toegelaten zou worden, om die reden zag ik op de km teller, dat de parketbus met ± 120 km/p.u. reed, om tijdig in Dordrecht aan te komen.

(...)

Over het feit dat ik in de gevangenis niks gezegd zou hebben, is niet waar, want toen ik mijn trainingspak miste, heb ik direct een verzoekbriefje ingevuld om de directie cq afdelingshoofd te spreken, doch hierop (verzoekbriefje) is niet gereageerd.

Bij aankomst in de gevangenis, vertelde ik de parketwachter dat ik f 10,- miste.

En bij inkomst in de gevangenis heeft men niet de gelegenheid gehad om "iets" te onttrekken aan mijn spullen, dit wordt in mijn bijzijn nagekeken.

Dat in alle consternatie niet direct tot mij doordrong dat het witte plastic tasje ontbrak is toe te schrijven aan het feit, dat het voorval een ingrijpende gebeurtenis is in een mensenleven, en veel andere emotionele dingen daarmee gepaard gaan, zoals: familie, werk, opgesloten worden (...).

(...)

Betreft het z.g. reclameren, dit slaat in mijn ogen nergens op, want om eerder genoemde reden kon ik niet(s) zien, en betreft de grote tas met goederen (kleding enz), is datgene wat ik mis, écht niet te voelen, aangaande het gewicht.

Voorts schrijft de politie duidelijk "hoe het moet, en het hóórt te gaan" en óók dat ik mijn spullen terugkreeg bij zoals zij het noemen heenzenden.

Dit laatste woord betekent bij mijn weten: naar huis gaan, maar tussen hoe het volgens de regels moet gaan/gaat, en over hoe het daadwerkelijk gaat, blijkt wel uit mijn situatie. Ik blijf op het standpunt, dat de politie verantwoordelijk en aansprakelijk is voor mijn vermiste goederen en daaruit geleden schade, tevens over de termijn dat ik "aan het lijntje" ben gehouden, is geen goed woord te vinden."

Beoordeling

A. Ten aanzien van de vermiste persoonlijke eigendommen

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Haaglanden bij zijn insluiting op 7 september 1998 op het politiebureau Jan Hendrikstraat een aantal persoonlijke eigendommen heeft kwijtgemaakt.

2. Verzoeker meldde zich op 7 september 1999 's ochtends omstreeks 09.00 uur op genoemd politiebureau in verband met een nog openstaande gevangenisstraf van twee weken. Later die dag - omstreeks 20.00 uur - werd hij overgebracht naar de penitentiaire inrichting de Dordtse Poorten.

De politie sloot verzoeker in afwachting van zijn overbrenging in in een politiecel. Zijn persoonlijke eigendommen moest hij afgeven. Kort voor de overbrenging naar de Dordtse Poorten kreeg verzoeker zijn spullen weer terug.

3. Verzoeker heeft meermalen, zowel tijdens de interne klachtbehandeling bij de politie als tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman, aangegeven dat hij noch bij afgifte van zijn spullen op het politiebureau noch bij de teruggave van zijn spullen formulieren heeft ondertekend of heeft moeten ondertekenen.

Bij vertrek uit het politiebureau kreeg hij zijn tas terug. Om de handvatten zat een papier geniet met zijn naam erop. De politie gaf hem geen gelegenheid de tas na te zien; hij mocht de tas toen niet openen, omdat het al zo laat was en hij tijdig moest worden overgebracht naar de gevangenis, aldus verzoeker.

Verzoeker heeft verder naar voren gebracht dat hij al tijdens zijn overbrenging naar de Dordtse Poorten had bemerkt dat hij 10 gulden miste. Hij had dat ook gemeld aan de parketwachten. Over verdere vermissingen heeft hij het toen niet gehad. Nadat hij in de Dordtse Poorten was aangekomen is zijn tas met eigendommen onder zijn toezien door medewerkers van deze inrichting nagekeken. Hij heeft toen niet aangegeven dat hij bepaalde spullen - blijkens het verzoekschrift ging het name om een trainingspak en een mobiele telefoon - miste. Hij realiseerde zich dat pas enige tijd later. Een en ander kwam volgens verzoeker met name door de emotionele situatie waarin hij zich op dat moment bevond (zie ook BEVINDINGEN, onder E.).

4. De politie heeft te kennen gegeven dat ten aanzien van de inname en teruggave van verzoekers eigendommen is gewerkt volgens de gebruikelijke procedure.

De betrokken politieambtenaren konden ter zake echter niet met zekerheid verklaren. Zij konden zich verzoeker(s geval) niet meer herinneren.

De politie heeft geen ondertekende fouilleringsformulieren kunnen overleggen. Die waren in het ongerede geraakt.

5. De politie heeft een zorgverplichting ten aanzien van een ingesloten arrestant en ten aanzien van de van deze persoon - ter bewaring - ingenomen goederen.

Een zorgvuldige registratie van ingenomen goederen maakt deel uit van deze zorgplicht. In het geval dat er gebreken zijn in de (procedure van) registratie en een ingeslotene claimt dat hij bepaalde ingenomen zaken mist, dat deze beschadigd zijn of anderszins in het ongerede zijn geraakt, is de politie daarvoor in beginsel verantwoordelijk. Eventuele schade behoort in een dergelijk geval in beginsel voor risico van de politie te komen.

6. In dit geval is de politie ten aanzien van de registratie van de van verzoeker ingenomen eigendommen op een aantal punten tekort geschoten.

In de eerste plaats is de registratie te weinig specifiek voor zover het betreft de weekendtas die verzoeker bij zich had. Een en ander is vastgelegd onder de noemer "zwarte tas inh. kleding en over...". Een dergelijke registratie is te summier, en kan aanleiding geven, zoals in dit geval ook is gebleken, tot een discussie over de ingenomen goederen, die bij een zorgvuldige registratie vermeden had kunnen worden.

De politie heeft verzoekers zienswijze over de gang van zaken rond de inname en teruggave van diens eigendommen - mede gelet op hetgeen hiervóór, onder A.4., is overwogen - niet voldoende kunnen weerleggen. Aangenomen wordt dan ook dat verzoeker noch bij inname noch bij teruggave van zijn goederen een fouilleringsformulier ter ondertekening is voorgelegd. Dat is niet juist en ook in strijd met de door de politie zelf opgestelde voorschriften (zie BEVINDINGEN, onder C.5.). Overigens valt op te merken dat in het geval dat een ingeslotene om wat voor reden dan ook het formulier met de fouilleringsgegevens niet wenst te ondertekenen, die weigering op dat formulier of in een mutatie dient te worden aangetekend onder vermelding van de door de ingeslotene opgegeven reden.

Verder wordt aangenomen dat verzoeker evenmin een afschrift heeft ontvangen van het formulier met fouilleringsgegevens. Ook op dit punt is in strijd gehandeld met de korpsvoorschriften. Dat is niet juist.

Ten slotte moet worden afgekeurd dat verzoeker kennelijk onvoldoende gelegenheid is geboden om zijn persoonlijke eigendommen bij teruggave te controleren.

7. De politie heeft nog naar voren gebracht dat verzoeker na aankomst in de Dordtse Poorten heeft nagelaten melding te maken van de vermissing van zijn goederen terwijl hij daartoe op het moment wel in de gelegenheid was geweest. Mede gelet op deze omstandigheid kwam de politie tot het oordeel dat zij jegens verzoeker niet onrechtmatig had gehandeld.

Verzoeker heeft in dit verband aangegeven dat hij bij aankomst in de Dordtse Poorten niet meteen had opgemerkt dat hij enkele eigendommen miste door de emotionele toestand waarin hij toen verkeerde, en doordat hij de (later) vermiste goederen - het trainingspak en de mobiele telefoon - niet meteen nodig had gehad (zie ook BEVINDINGEN, onder B.2. en E.).

8. Al met al is de Nationale ombudsman van oordeel dat de politie in dit geval tekort is geschoten in haar zorgverplichting jegens verzoeker(s eigendommen). Dit betekent dat de schade die verzoeker door de vermissing van zijn trainingspak en mobiele telefoon heeft geleden voor risico van de politie moet komen.

Het feit dat verzoeker bij aankomst in de Dordtse Poorten niet heeft aangegeven dat hij genoemde eigendommen miste kan aan dit oordeel niet afdoen. De Nationale ombudsman acht het overigens op grond van de door verzoeker opgegeven redenen ook voldoende aannemelijk dat verzoeker daarvoor op dat moment te weinig oog heeft gehad.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

B. Ten aanzien van de schadevergoeding

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn verzoek om schadevergoeding op 10 juni 1999 heeft afgewezen.

2. De Directeur Bedrijfsvoering van dit korps heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat verzoeker - kort gezegd - zijn standpunt over de verantwoordelijkheid van de politie voor het in het ongerede geraken van zijn eigendommen onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken. De korpsbeheerder heeft te kennen gegeven zich met het standpunt van de betreffende directeur te kunnen verenigen.

3. De Nationale ombudsman kan de korpsbeheerder gelet op hetgeen hiervóór, onder A., is overwogen, niet volgen is zijn standpunt over de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

4. De uitkomsten van het onderliggende onderzoek geven aanleiding de korpsbeheerder een drietal aanbevelingen te doen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), is gegrond.

Aanbeveling

1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden wordt in overweging gegeven het verzoek om schadevergoeding opnieuw te bezien en de aanvankelijke beslissing tot afwijzing van het verzoek te heroverwegen.

2. Voorts wordt de korpsbeheerder, met name gelet op het in de BEOORDELING onder A.5.-6. gestelde, in overweging gegeven (de inhoud van) dit rapport onder de aandacht te brengen van de medewerkers van het regionale politiekorps Haaglanden die betrokkenheid hebben bij dan wel verantwoordelijkheid dragen voor (de gang van zaken bij) ingeslotenen.

3. Tenslotte wordt de korpsbeheerder in overweging gegeven de korpsvoorschriften uit te breiden in die zin dat - conform het ter zake gestelde in de BEOORDELING A.6. - van een gebleken weigering van een ingeslotene om het formulier met de fouilleringsgegevens te ondertekenen melding dient te worden gemaakt op dat formulier en/of in een mutatie, onder opgave van de betreffende reden tot weigering.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Bij insluiting persoonlijke eigendommen kwijtgemaakt; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Gegrond