Op 10 juli 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw K. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen en/of de Koninklijke marechaussee, alsmede het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers. Verzoekster werd onder verwijzing naar het kenbaarheidsvereiste (artikel 12, tweede lid van de Wet Nationale ombudsman) meegedeeld dat zij haar klacht eerst moest voorleggen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) en eventuele andere betrokken instanties. Vervolgens wendde verzoekster zich bij brief van 14 augustus 1998 tot de IND. Bij brief van 21 december 1998 (ontvangen op 24 december 1998) liet verzoekster weten dat zij geen antwoord van de IND had ontvangen op haar brief van 14 augustus 1998. Vervolgens stelde de Nationale ombudsman naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van respectievelijk de Minister van Justitie, de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen) en/of de Minister van Defensie, en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, een onderzoek in. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt over de wijze waarop de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen en/of de Koninklijke marechaussee hebben gehandeld bij de uitzetting van haar broer en zijn gezin eind juni 1998 naar Kroati . Zij klaagt er met name over dat:1. het gezin na een lange onzekere periode zeer vroeg in de ochtend naar Schiphol is vervoerd, waarbij kinderen en ouders zijn gescheiden en men is vervoerd in getraliede busjes;2. het gezin niet alle persoonlijke bezittingen kon meenemen;3. de overige in Nederland verblijvende familieleden niet op de hoogte zijn gesteld van de uitzetting; Verder klaagt verzoekster erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst dan wel het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers het gezin van haar broer binnen drie jaar in zeven verschillende AZC's heeft geplaatst. Verzoekster klaagt er ten slotte over dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst, tot op het moment dat zij zich tot de Nationale ombudsman wendde, niet heeft gereageerd op de klacht van 14 augustus 1998. ACHTERGROND1. Vreemdelingenwet (Vw)Artikel 22, eerste lid:"1. Vreemdelingen aan wie het niet krachtens een der bepalingen van de artikelen 8-10 is toegestaan in Nederland te verblijven, kunnen worden uitgezet." Artikel 23:"1. Wanneer het verblijf van een vreemdeling in Nederland niet of niet langer is toegestaan, geschiedt de uitzetting niet dan op last van Onze Minister. Onze Minister kan van deze bevoegdheid mandaat verlenen aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen.2. Onze Minister kan de gevallen aanwijzen waarin geen last tot uitzetting nodig is." Artikel 24:"Tenzij het belang van de openbare rust, van de openbare orde of van de nationale veiligheid zich daartegen verzet, wordt bij het verstrekken van een last tot uitzetting aan de vreemdeling een redelijke termijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is."2. VreemdelingencirculaireIn hoofdstuk A6 van de Vreemdelingencirculaire is ten aanzien van de uitzetting, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:"1 (...) Uitzetting is met waarborgen omkleed. In een aantal gevallen mag geen uitzetting plaatsvinden of dient deze te worden opgeschort. Voorts is voor de uitzetting in het algemeen een last van de Minister van Justitie vereist, waarvan mandaat kan worden verleend aan de korpschef. De korpschef kan ondermandaat verlenen.3. Last tot uitzetting (...) Een last tot uitzetting is een opdracht aan een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen (of de grensbewaking) om een vreemdeling uit Nederland te verwijderen. De last tot uitzetting dient in alle gevallen schriftelijk te worden gegeven. Alvorens een last tot uitzetting te geven, moet de bevoegde autoriteit zich ervan overtuigen dat de betrokken vreemdeling niet behoort – of inmiddels is gaan behoren – tot een van de categorie n ten aanzien waarvan is bepaald dat de uitzetting niet (aanstonds) mag plaatsvinden (...). De bevoegdheid tot het geven van een last tot uitzetting berust in het algemeen bij de korpschef, maar in een aantal gevallen bij de Minister van Justitie. (...) De wettelijke grondslag voor uitzetting is neergelegd in art. 22, eerste lid, Vw. De ambtenaar wordt door de last tot uitzetting bevoegd, voor zover nodig om de uitzetting te kunnen realiseren, lijfsdwang tegen de vreemdeling toe te passen en hem in de uitoefening van zijn grondrechten te beperken. Een dergelijke beperking kan echter alleen plaatsvinden zolang in alle redelijkheid - afhankelijk van de omstandigheden - sprake is van opeenvolgende handelingen ter effectuering van de last tot uitzetting. De dwangmiddelen dienen zoveel mogelijk in tijd te worden beperkt. Hierbij kan worden gedacht aan het vervoer van de vreemdeling naar de plaats van uitzetting en het ophouden aldaar zoveel mogelijk direct voorafgaand aan de daadwerkelijke effectuering van die uitzetting.9.1. Wijzen waarop uitzetting kan plaatsvinden Uitzetting kan plaatsvinden:a. door overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten (...); of b. door plaatsing aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming die de vreemdeling heeft aangevoerd (...); c. indien a noch b mogelijk is: rechtstreeks naar het land waar toelating van de vreemdeling gewaarborgd is. In het laatste geval betreft het in de regel een verwijdering per vliegtuig of schip (veerdienst) met tussenkomst van de in aanmerking komende brigadecommandant der Koninklijke Marechaussee (Schiphol, Hoek van Holland). De korpschef dient omtrent de uitzetting vooraf telefonisch overleg te plegen met de betrokken brigadecommandant der Koninklijke Marechaussee. Voor een ongestoord verloop van de uitzetting is het volgende nog van belang. In geval van uitzetting via de luchthaven Schiphol dient de uit te zetten vreemdeling 1.5 uur v r vertrekt aanwezig te zijn bij het Bureau Uitzettingen. Alle omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de vliegveiligheid en/of de veiligheid van het grensbewakingspersoneel dienen vooraf te worden gemeld aan het Bureau Uitzetting Koninklijke Marechaussee. Voorts is het wenselijk dat:- de vreemdeling is voorzien van zijn bagage (max. 20 kg); - de vreemdeling beschikt over zijn geld en andere eigendommen; - de vreemdeling zijn vertrek ook overigens heeft voorbereid."3. VOORSCHRIFT VREEMDELINGENARTIKEL 50 "DE AMBTENAREN BELAST MET DE GRENSBEWAKING OF MET HET TOEZICHT OP VREEMDELINGEN ZIJN BEVOEGD TOT UITZETTING OVER TE GAAN EN DAARTOE ALLE BENODIGDE HANDELINGEN TE VERRICHTEN."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd respectievelijk de Staatssecretaris van Justitie, de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen), de Minister van Defensie, en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan de beheerder van het regionale politiekorps Groningen en aan de Staatssecretaris van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Staatssecretaris van Justitie, de beheerder van het regionale politiekorps Groningen, de Minister van Defensie en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. FEITEN1. Bij brief van 14 augustus 1998 aan de IND diende verzoekster een klacht in over de handelwijze rond de uitzetting van het gezin van haar broer. Deze brief houdt onder meer het volgende in:"Als een stel criminelen, 's morgens vroeg om zes uur van het bed gelicht door Marechaussee en Vreemdelingenpolitie, een enkel zakje kleding mee mochten nemen en naar Schiphol gebracht en op het vliegtuig gezet! De twee kinderen werden (...) na van hun bed te zijn gelicht, gescheiden van de moeder ! In met tralies "beveiligde" busjes werden ze gescheiden afgevoerd !"2. Tot op het moment dat verzoekster zich tot de Nationale ombudsman wendde 21 december 1998 beantwoordde de IND verzoeksters brief van 14 augustus 1998 niet.B. STANDPUNT VERZOEKSTERHet standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder klacht.C. STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. De beheerder van het regionale politiekorps Groningen deelde in reactie op de klacht het volgende mee:"1. Het is juist dat het gezin na een lange en onzekere periode naar Schiphol is vervoerd. Dit is echter niet de verantwoordelijkheid van de vreemdelingendienst maar van de Immigratie en Naturalisatie Dienst. Het gezin is niet gescheiden, doch in n bus van de Koninklijke Marechaussee naar Schiphol gebracht.2. Omdat bij gedwongen verwijdering uit Nederland maximaal 20 kg aan bagage mag worden meegenomen zijn er goederen van de familie achtergebleven. Deze goederen zijn geregistreerd en worden bewaard aan het bureau van de vreemdelingendienst (...).3. Mijns inziens behoort het niet tot de taken van de vreemdelingendienst om bij uitzetting uit Nederland overige in Nederland wonende familieleden hierover te informeren. Gelet op het bovenstaande kom ik tot de conclusie dat de klacht van mevrouw K. niet gedragingen van de vreemdelingendienst van de Regiopolitie Groningen betreft. Haar klacht betreft handelingen van de Koninklijke Marechaussee en van de Naturalisatie en Immigratie Dienst."2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was gevoegd een rapportage van inspecteur Ku., groepschef van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen. Hierin staat onder meer vermeld:"De familie K., man, vrouw en twee kinderen werden op 23 juni 1998 uit Nederland verwijderd vanaf het luchthaven Schiphol (...) vertrek 11.20 uur. (aanwezig zijn, ongeveer 2 uur voor vertrek, dus 09.20 uur) Deze verwijdering geschiedde onder verantwoordelijkheid van de Koninklijke Marechaussee van het Verwijder Centrum (VC) te Ter Apel. Twee van mijn medewerkers, die ik heb belast met werkzaamheden t.b.v. het AZC te Delfzijl, waren die morgen aanwezig, samen met de Kmar (de Koninklijke Marechaussee; N.o.) om het vertrek van de familie van het AZC te Delfzijl te effectueren. Dat dit geschiedde na een lange periode van onzekerheid voor het gezin, is niet te wijten aan enige handeling van de KMar, dan wel vreemdelingendienst te wijten. Dit behoort tot de verantwoordelijkheid van de IND. De normale werkwijze van de vreemdelingendienst is om de mensen die worden verwijderd van te voren in te lichten om zodoende voldoende tijd te hebben hun goederen in te pakken en afscheid te nemen van kennissen en/of vrienden. In dit geval echter, werd informatie verkregen van de KMar van het VC te Ter Apel, dat zij ernstige vermoedens hadden dat de man van het gezin moeilijkheden zou veroorzaken, dan wel weerstand zou bieden, bij gedwongen vertrek uit Nederland.. v.m. hiermee is er voor gekozen, na overleg tussen de vreemdelingendienst en KMar, om vroeg in morgen de familie te wekken en onder toezicht, de goederen te laten inpakken en het gezin hierna in een bus van de KMar te vervoeren naar luchthaven Schiphol. De bus van de KMar is beveiligd met tralies (?!). Die morgen om 06.00 uur werd de familie gewekt. Op de kamer bleek de man rustig te zijn, doch de vrouw, die zich inmiddels had aangekleed, begon moeilijk te doen, waarbij zij op een kwalijke wijze begon te schelden. Hierna is zij, na een waarschuwing door leden van de KMar geplaatst in hun bus. De man heeft vervolgens rustig hun spullen kunnen inpakken. Hierna werden de ingepakte spullen ingeladen en de man en de twee kinderen namen plaats in de bus bij de vrouw. Vervolgens werd de familie vervoerd naar Schiphol. Er was geen sprake van busjes, er was maar 1 bus van de KMar. Daar bekend is, dat bij gedwongen verwijdering uit Nederland 20 kilogram bagage p.p. mag worden meegenomen (bij meer betekent dit extra kosten) is er een hoeveelheid goederen, w.o. speelgoed en kleding, achtergebleven. Deze goederen zijn gedocumenteerd en worden nog steeds bewaard aan het bureau van de vreemdelingendienst (...). Ten tijde van de daadwerkelijke verwijdering, mede gelet op het gedrag van de vrouw, is er geheel niet gedacht aan eventuele familie van het gezin in Nederland te informeren omtrent de verwijdering. Ik vraag mij trouwens af of dit tot de taak van de vreemdelingendienst behoort."3. Bij de reactie van de korpsbeheerder was voorts een tweetal mutaties gevoegd. Deze mutaties, opgemaakt op respectievelijk 23 en 24 juni 1998, houden het volgende in:- mutatie van 23 juni 1998 Hedenmorgen te 06.00 uur op het AZC in samenwerking met KMAR VC Ter Apel betrokkenen van de boot gehaald met twee kinderen. De familie wordt uitgezet (...). Vlucht (...) te 11.20 uur. (...) Mevrouw deed behoorlijk moeilijk waarop zij apart in een beveiligde auto van de KMAR werd geplaatst. De man heeft ingepakt en de kinderen aangekleed waarna zij in een tweede auto van de KMAR werden geplaatst onder toezicht van twee personeelsleden van de KMAR. Er was reeds info aanwezig dat een van beide betrokkenen voor problemen kon zorgen, vandaar dat de KMAR met een beveiligde auto en een personen bus aanwezig was inclusief personeel. (...) Directie was 22-6 ingelicht omtrent de verwijdering. Geheel verliep zeer soepel (...) Vertrek KMAR te 06.30 uur vanaf AZC Delfzijl. - mutatie van 24 juni 1998 "Tassen met kleding en diverse goederen van de familie K. meegenomen naar vrd (vreemdelingendienst; N.o.) (...). Lijst met goederen aanwezig aldaar. Goederen opgeslagen in de garage.''D. STANDPUNT MINISTER VAN DEFENSIE1. De Minister van Defensie gaf de volgende reactie op de klacht. "Ten aanzien van het gestelde onder punt 1. Op 23 juni 1998 dienden K., zijn echtgenote en mevrouw D. en hun twee kinderen via de Koninklijke marechaussee District Luchtvaart te Schiphol te worden uitgezet naar Kroati . Genoemden stonden die dag gepland voor vluchtnummer (...), vertrektijd 11.20 uur, hetgeen inhoudt dat zij uiterlijk n uur voor vertrek op de Luchthaven Schiphol aanwezig moesten zijn. In verband met het vorenstaande en gelet op de reisduur van Delfzijl – Schiphol, is het gezin K. op 23 juni 1998 omstreeks 06.00 uur, in hun woonunit in het Asielzoekerscentrum te Delfzijl, gewekt door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee brigade Ter Apel. De ambtenaren, belast met het transport van het gezin naar Schiphol, waren vergezeld van twee ambtenaren van de vreemdelingenpolitie (...). Voor aanvang van de uitzetting was door een ambtenaar van de Controle Opvang Asielzoekers, zijnde de behandelende ambtenaar van de familie, aangegeven dat de mogelijkheid bestond dat mevrouw D. zich recalcitrant zou gedragen. Om die reden hadden de ambtenaren voorshands ook een transportbus (gesloten vervoer) meegenomen. Dit voertuig is voorzien van twee aparte compartimenten en slagvast glas. Het voertuig is niet voorzien van traliewerk. Aan de hand van het gedrag van mevrouw D. zou worden bepaald of inzet van dit voertuig noodzakelijk zou zijn (...). In de woonunit van de uit te zetten familie aangekomen heeft een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee de heer K. en mevrouw D. medegedeeld dat zij hun persoonlijke bezittingen dienden te pakken omdat zij uitgezet zouden worden naar Kroati . Ook werd meegedeeld dat de ambtenaren in de woonunit zouden blijven tot het gezin zou zijn aangekleed en zijn bezittingen had gepakt. Op deze mededelingen reageerde mevrouw D. verbaal recalcitrant. Zij gaf te kennen zich niet te willen aankleden en weigerde hun eigendommen in te pakken. Om een en ander niet te laten escaleren en omdat mevrouw D. haar medewerking bleef weigeren is zij van haar gezin gescheiden en vanuit de woonunit overgebracht naar de transportbus (gesloten vervoer). Ook toen bleef zij recalcitrant (...). Tijdens het transport van Delfzijl naar Schiphol is mevrouw D. van haar echtgenoot en kinderen gescheiden geweest hetgeen in de onderhavige situatie gebruikelijk is. Op de Luchthaven Schiphol is zij herenigd met haar gezin. Ten aanzien van het gestelde in punt 2. Ambtenaren van de Koninklijke marechaussee zijn de heer K. behulpzaam geweest bij het inpakken van de persoonlijke eigendommen van de familie. In de woonunit zijn enkele persoonlijke eigendommen van de familie met toestemming van de heer K. achtergelaten (...). Ten aanzien van het gestelde in punt 3. Deze vraag dient te worden beantwoord door het Ministerie van Justitie omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst de beschikking heeft over het complete dossier van de betrokken familie. De met de uitzetting van het gezin K. belaste ambtenaren droegen geen kennis van het feit dat er nog familie in Nederland woonachtig was."2. Bij de reactie van de Minister was gevoegd een transportverslag van de Koninklijke marechaussee van 23 juni 1998. In dit verslag staat, voor zover hier van belang, het volgende:"Omstreeks 06.00 uur zijn wij, tezamen met de VD (vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen, N.o.) naar AZC Delfzijl gegaan. We hebben de familie gewekt en hen verteld wat er ging gebeuren. Aan K. en D. (verzoeksters broer en schoonzus; N.o.) voorgesteld om zelf hun spullen te pakken. D. stelde zich echter gelijk verbaal recalcitrant op. Eveneens deed zij zich voorkomen alsof zij onwel was. D. weigerde om zelf haar spullen te pakken. Besloten om D. in de transportbus (gesloten vervoer) te laten wachten, zodat K. de kinderen kon aankleden en hun spullen kon pakken. Op weg van hun kamer naar de bus, weigerde D. zelf te lopen en moesten wij, Do. en T., haar ondersteunen. Eveneens ging zij regelmatig onder het lopen zitten en weigerde dan op te staan en verder te lopen. Bij de transportbus aangekomen heb ik, verbalisant, D., uit veiligheidsoverwegingen, onderworpen aan een fouillering, alwaar ik niets aantrof. Vervolgens hebben wij, Do. en T., D. plaats laten nemen in de transportbus. Ook nu bleef zij zich verbaal recalcitrant gedragen en deed zij zich wederom voorkomen alsof zij onwel was. Dit gedrag stopte echter als wij er geen aandacht aan schonken. K. en hun twee kinderen zijn samen in een personenbus vervoerd. Tijdens de reis zijn de twee bussen achter elkaar aangereden. Op Schiphol zijn D. en K. met de kinderen herenigd. Van te voren is door de behandelend ambtenaar van de familie, aangegeven dat de mogelijkheid bestond dat D. zich recalcitrant zou gaan gedragen. Daarom is besloten om op voorhand de transportbus (gesloten vervoer) mee te nemen en aldaar in Delfzijl te bepalen, aan de hand van het gedrag van D., of het nodig was om haar apart in de transportbus te vervoeren. De transportbus is voorzien van twee aparte ruimtes en slagvast glas."3. Voorts voegde de Minister bij zijn reactie een rapport van de Koninklijke marechaussee van 9 februari 1999, alsmede een rapport van de betrokken ambtenaar R. van 3 februari 1999.3.1. Het rapport van 9 februari 1999 houdt onder meer het volgende in:"In opdracht van Commandant District Koninklijke marechaussee Noord hebben wij: Ti. en Ki., respectievelijk kapitein en eerste luitenant der Koninklijke marechaussee, beiden ingedeeld bij de Justiti le Dienst van het District Koninklijke marechaussee Noord, een onderzoek ingesteld. Tijdens dit onderzoek hebben wij, rapporteurs, het volgende bevonden:(...) Op donderdag 4 februari 1999, omstreeks 11.15 uur hebben wij, rapporteurs, achtereenvolgens gehoord:1. Wachtmeester Do., (...) ingedeeld bij de brigade Koninklijke marechaussee Ter Apel. Do. verklaarde het volgende:Voorzover zij zich kon herinneren is er op maandag 22 juni 1998 een voorbespreking geweest met betrekking tot de verwijdering van de familie K./D. Tijdens deze bespreking werd bekend dat mevrouw D. mogelijk problemen zou geven tijdens de uitzetting. Aan de hand van dit gegeven werd besloten tevens een transportbus (gesloten vervoer) in te zetten ten behoeve van deze uitzetting. Do. is op dinsdag 23 juni 1998, vergezeld van vier collega's te weten de wachtmeesters E., R., T. en S., naar het adres van de familie K./D. in het AZC te Delfzijl gegaan. Tevens waren daarbij 2 personen aanwezig van de Vreemdelingendienst van de politie (...). Do. verklaarde dat het AZC Delfzijl is gevestigd in een schip dat is afgemeerd in de haven te Delfzijl. Do. verklaarde aan boord van het schip te zijn gegaan en zich naar de hut van de familie K./D. te hebben begeven. Zij verklaarde dat zij hierbij met zes personen waren. Volgens Do. was het omstreeks 06.00 uur in de ochtend dat de hut van deze familie werd betreden. Dat het tijdstip zo vroeg in de ochtend was, had te maken met de vlucht die voor betrokkenen was gereserveerd op Schiphol en de aanrijtijd naar Schiphol. Tijdens het binnengaan van de hut zag Do. dat er vier personen, een man en vrouw en twee kinderen lagen te slapen. Volgens Do. heeft de wachtmeester S. deze mensen meegedeeld dat zij zich moesten aankleden i.v.m. vertrek naar het land van herkomst. Zij verklaarde verder dat S. deze mensen heeft meegedeeld, dat het personeel, Marechaussee/Vreemdelingendienst (...), bij hun zou blijven tot zij klaar waren met aankleden en inpakken van de spullen. Do. verklaarde dat zij zag en hoorde dat mevrouw D. begon te schreeuwen en weigerde mee te werken aan de uitzetting. Mevrouw D. wilde zich niet aankleden en weigerde de spullen die hun eigendom waren in te pakken. Volgens Do. heeft S. de familie er meerdere malen op gewezen, dat wanneer zij niet zelf hun spullen zouden inpakken, dit dan door personeel van de Marechaussee zou worden ingepakt. Omdat mevrouw D. haar medewerking bleef weigeren en gekleed was in een joggingpak/pyjama hebben Do. en T. haar een jas aangedaan en overgebracht naar het transportbusje (gesloten vervoer) van de Marechaussee. Volgens Do. hebben zij en T. mevrouw D. tijdens het overbrengen van de hut naar de bus moeten ondersteunen, omdat zij weigerde te lopen en mee te werken. Aangekomen bij de bus heeft Do. uit veiligheidsoverwegingen mevrouw D. gefouilleerd. Do. heeft hierbij niets terzake dienende aangetroffen. Do. verklaarde dat mevrouw D. zich in het busje verbaal recalcitrant bleef gedragen en het deed voorkomen dat zij onwel was. Dit gedrag stopte als betrokkene geen aandacht kreeg. Do. zag, na ongeveer drie kwartier, dat K. met de twee kinderen naar buiten kwam en dat zij plaats namen in de andere personenbus van de Marechaussee. Volgens Do. zijn vervolgens de beide busjes achter elkaar naar Schiphol gereden. De familie K./D. is daar overgedragen aan de collega's van de Marechaussee Schiphol belast met te uitzetting. Do. verklaarde dat de transportbus (gesloten vervoer) niet was voorzien van tralies maar was voorzien van slagvast glas. De indeling van deze transportbus bestaat uit twee compartimenten voorzien van slagvast glas. Do. verklaarde dat mevrouw D. in n van deze ruimtes is overgebracht naar Schiphol. Volgens Do. zijn zij omstreeks 10.00 uur op Schiphol gearriveerd. Betrokkenen dienen tenminste n uur voor vertrek op Schiphol aanwezig te zijn. Do. overhandigde tevens een transportverslag (...) met betrekking tot de uitzetting van de familie K./D., waarin ondermeer het vluchtnummer en de tijd van vertrek staat vermeld, te weten (...) te 11.20 uur. (...)2. Wachtmeester E. (...), ingedeeld bij de brigade Koninklijke marechaussee Ter Apel.. verklaarde dat hij op 23 juni 1998 samen met de collega's R., T. en Do. belast was met de uitzetting van het gezin K./D. verblijvende in het AZC te Delfzijl. E. verklaarde overeenkomstig de verklaring van Do. en voegde hier het volgende aan toe:Nadat mevrouw D. door Do. en T. was overgebracht naar het transportbusje van de Marechaussee heeft hij, E., samen met collega S. de heer K. geholpen met inpakken van de persoonlijke eigendommen. E. verklaarde dat de heer K. volledige medewerking verleende en na het inpakken de nog in de woonhut achterblijvende spullen heeft bekeken. Volgens E. heeft de heer K. verklaard dat deze goederen konden achterblijven. De ingepakte spullen zijn vervolgens meegegaan met de familie naar Schiphol. De achtergebleven spullen zijn blijven liggen in de woonhut." Voorts staat in het rapport van 9 februari 1999 vermeld dat op 5 februari 1999 de bij de uitzetting betrokken ambtenaren T., R. en S. waren gehoord en dat deze verklaringen gelijkluidend waren aan onder meer die van de betrokken ambtenaar Do.3.2. Het rapport van 3 februari 1999 van de betrokken ambtenaar R. houdt onder meer het volgende in:"Op dinsdag 23 juni 1998, omstreeks 06.00 uur, bevond ik (...) mij in de woonunit van het gezin K. in het Asielzoekerscentrum te Delfzijl. Ik, rapporteur, bevond mij aldaar tesamen met vier collega's. Wij waren allen belast met het transport van de familie K. naar Schiphol, dit ten behoeve van de uitzetting (...). Tevens waren er twee ambtenaren van de Vreemdelingendienst (...) aanwezig. Op dag, datum, tijd en plaats voornoemd heeft, collega S. aan mevr. D. en dhr. K. medegedeeld dat zij hun persoonlijke goederen dienden in te pakken omdat zij naar Kroati zouden worden uitgezet. Mevr. D. reageerde hierop door ons erop aan te spreken dat zij en haar gezin niet terug konden naar Kroati . Tevens begon zij op steeds luidere toon kenbaar te maken dat zij niet terug kon naar Kroati . Ik zag dat mevr. D. geen aanstalte maakte om de persoonlijke eigendommen in te pakken. Vervolgens deelde S. mevr. D. en dhr. K. mede dat als zij geen aanstalte maakten om te pakken dat dit door ons zou worden gedaan. Hierop vertoonde mevr. D. recalcitrant gedrag. Omdat het gesprek met mevr. D. dreigde te escaleren is besloten mevr. D. van haar gezin te scheiden en naar de transportbus (gesloten vervoer) over te brengen. Collega's Do. en T. hebben mevr. D. meegenomen uit de woonunit en overgebracht naar de transportbus.. deelde dhr. K. nogmaals mede dat hij de persoonlijke goederen diende in te pakken en dat hij en zijn gezin daarna naar Schiphol zouden worden gebracht. Dhr. K. gaf te kennen dat hij dit had begrepen en begon met het aankleden van de kinderen. Daarna heb ik, rapporteur, tezamen met collega's S. en E., dhr. K. meegeholpen met het inpakken van hun persoonlijke eigendommen. Alle persoonlijke eigendommen die na het inpakken nog in de woonunit lagen en niet waren ingepakt zijn door dhr. K. bekeken en met zijn toestemming achtergelaten. Op dinsdag 23 juni 1998, omstreeks 07.00 uur ben ik, rapporteur, tezamen met T., met de transportbus (gesloten vervoer) met daarin mevr. D. vertrokken naar Schiphol. Tijdens het transport naar Schiphol deden zich geen bijzonderheden voor."E. STANDPUNT STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIEDe Staatssecretaris van Justitie gaf de volgende reactie op de klacht:Onderdeel 1. a. De eerste klacht betreft het tijdstip van vervoer naar Schiphol, waarbij kinderen en ouders van elkaar zouden zijn gescheiden en vervoer zou hebben plaatsgevonden in getraliede busjes. Inderdaad is het gezin K., dat in AZC Delfzijl verbleef, op 23 juni 1998 reeds om 6.00 uur naar Schiphol vervoerd. De afstand tussen Delfzijl en Schiphol, tezamen met het feit dat de vlucht (...) om 11.20 uur zou vertrekken, dat passagiers altijd ruim van te voren op de luchthaven aanwezig moeten zijn, dat de verkeerssituatie rondom Schiphol gekenmerkt wordt door een hoge mate van hectiek en dat het gezin in de gelegenheid is gesteld persoonlijke bezittingen bijeen te pakken, maakte dit vroege tijdstip noodzakelijk. (...) Het vervoer vond plaats in twee verschillende soorten auto's: de heer K. werd, samen met de twee kinderen, in een personenbusje vervoerd, terwijl mevrouw D. wegens weigerachtig gedrag individueel in een transportbusje (gesloten vervoer) werd vervoerd. Een transportbus beschikt – in tegenstelling tot een personenbus – over twee aparte ruimtes en slagvast glas. Overigens is pas ter plekke – ingegeven door het gedrag van mevrouw P. – besloten het gezin in twee afzonderlijke busjes te vervoeren. Als mevrouw D. zich rustig had gedragen, zou het gezin tezamen in n personenbusje zijn vervoerd. Wel is tevoren door de behandelend ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee aangegeven dat de mogelijkheid bestond dat mevrouw D. zich weigerachtig zou gedragen. In verband daarmee is zekerheidshalve zowel een transport- als een personenbus meegenomen. b. De klacht behelst voorts, dat het betreffende gezin niet alle persoonlijke bezittingen mee heeft kunnen nemen. Uit het rapport (...) (zie hiervoor, onder D.3.2.; N.o.) blijkt tevens, dat het gezin in de gelegenheid is gesteld zelfstandig de persoonlijke bezittingen in te pakken, doch dat mevrouw D. dit heeft geweigerd. Vervolgens heeft de heer K. samen met de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee zijn eigendommen bijeengepakt. Hij heeft erin toegestemd enkele zaken achter te laten, zoals ook uit het betreffende rapport blijkt. c. Daarnaast klaagt mevrouw K. over het feit dat de overige in Nederland verblijvende familieleden niet op de hoogte van de uitzetting zijn gesteld. In het algemeen worden noch de betreffende vreemdeling(en) noch zijn/hun eventueel in Nederland verblijvende familieleden op voorhand van een geplande uitzetting op de hoogte gebracht, om te voorkomen dat de vreemdeling zich voor de geplande uitzetting aan het toezicht zal onttrekken. Evenmin is het gebruikelijk om een vreemdeling die wordt uitgezet, op de dag van uitzetting aan te bieden nog contact op te nemen met eventueel achter te blijven familieleden: indien er echter van de zijde van de vreemdeling een dergelijk verzoek wordt gedaan, is er geen reden om hieraan niet te voldoen. In onderhavige zaak heeft het gezin echter niet verzocht telefonisch contact met de familieleden op te mogen nemen. Onderdeel 2. Ten aanzien van de klacht dat het gezin in zeven verschillende centra heeft verbleven merk ik het volgende op. In het algemeen kan worden aangegeven dat asielzoekers in de loop van hun procedures een aantal keren worden overgeplaatst als gevolg van het Nederlandse opvangmodel: van n van de aanmeldcentra (AC) naar een opvangcentrum (OC) en van het OC naar een asielzoekerscentrum (AZC). Het gezin is vervolgens – nadat het definitief was uitgeprocedeerd – overgeplaatst van het AZC naar het vertrekcentrum Ter Apel. Omdat de verblijjfstermijn voor het vertrekcentrum in beginsel maximaal zes maanden is, was het onvermijdelijk dat men na verloop van deze zes maanden wederom werd overgeplaatst naar een regulier AZC. Indien hierbij – ten slotte – in aanmerking wordt genomen dat de als eerste binnengekomen mevrouw D. sedert 12 december 1995 in Nederland verblijft, en in Nederland de opvangcapaciteit de afgelopen jaren steeds verder onder druk is komen te staan, acht ik het verklaarbaar dat het gezin tijdens zijn verblijf hier te lande in zeven verschillende centra heeft verbleven. Onderdeel 3. Tot slot kan ik u, voor wat betreft de onbeantwoorde klachtbrief van 14 augustus 1998, mededelen dat de brief van mevrouw K. niet beantwoord is. Ik bied hiervoor mevrouw K. mijn welgemeende excuses aan. Alles overziend ben ik van mening dat de eerste twee klachtonderdelen van de klacht ongegrond zijn. Het laatste onderdeel van de klacht acht ik gegrond."F. STANDPUNT CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERSHet Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) deelde in reactie op de klacht het volgende mee:"De formulering van de klacht(...) ten aanzien van het COA c.q. vragen aan het COA zijn:(...)Waarom heeft het COA het gezin van haar broer (K.) binnen drie jaar in zeven verschillende centra geplaatst? (...) De familie K. is in 1996 naar Nederland gekomen en heeft zich als asielzoeker gemeld bij een aanmeldcentrum. (...) In het algemeen kan gezegd worden dat asielzoekers vanuit een aanmeldcentrum (AC), wiens asielverzoek in behandeling zijn genomen, in een opvang- en onderzoekscentrum (OC) worden geplaatst. In een OC wachten asielzoekers een eventueel eerste beslissing op hun asielverzoek af. De verblijfsduur in een OC is daarom beperkt. Van daaruit gaan asielzoekers, die in Nederland de asielprocedure verder mogen afwachten, naar een asielzoekerscentrum (AZC). Dit betekent dat er minimaal sprake is van n overplaatsing in de centrale opvang. Eveneens is van belang wat de redenen voor een overplaatsing kunnen zijn, voorbeelden hiervan zijn onder meer:• een overplaatsing op verzoek van de asielzoeker zelf; • een strafoverplaatsing aangevraagd door de centrumdirectie; • εενοϖερπλαατσινγινηετκαδερϖανδεβεηεερσβααρηειδινεενχεντρυμ • οϖερπλαατσινγωεγενσσλυιτινγϖανεενχεντρυμ Opgemerkt wordt dat het niet altijd mogelijk is om de redenen van een overplaatsing te achterhalen, omdat er uiteraard nu eenmaal sprake is van redelijk aantal overplaatsingen. Uit het gegevensbestand van het COA (LAS) wordt niet in alle gevallen de achtergrond van een overplaatsing vermeld. Kom ik terug op de casus en wel de overplaatsingen van het gezin van de heer K. Onderstaand treft u een overzicht aan van de centra waar de familie K. is gehuisvest en daarbij een opgave van de periode en de reden van overplaatsing. • ανυαρι–φεβρυαριΟΒΕινδηοϖεν • φεβρυαρι–υλιΟΒΔενΗααγ De overplaatsing vanuit OC Eindhoven naar OC Den Haag houdt verband met het feit dat in het laatstgenoemde OC betere opvangfaciliteiten aanwezig zijn voor gezinnen met kinderen. • υλι–νοϖεμβερΑΖΒΣτελλαΜαρισΩικαανΖεε ΗετβετρεφφενδεΑΖΒισγεσλοτενοπδεχεμβερΔεφαμιλιεΚισομλογιστιεκερεδενενενιγετιδϖοορσλυιτινγνααρΑΖΒΔενΗελδεροϖεργεπλαατστ • νοϖεμβερ–μειΑΖΒΔενΗελδερ ΗετγεζινισϖανηιερυιτοϖεργεπλαατστνααρΤερΑπελομδατζευιτγεπροχεδεερδζινενϖολγενσινφορματιεϖανΙΝΔενςΔρεχητματιγϖερωιδερβααρ • μει–νοϖεμβερςερτρεκχεντρυμΤερΑπελ ΗετγεζινισηιερεενηαλφααργεηυισϖεστδιτισναμελικδεμαξιμαλεπεριοδεϖανϖερβλιφινςΒΤερΑπελιναφωαχητινγϖαντερυγκεερνααρηετλανδϖανηερκομστΔιτχεντρυμισβεστεμδϖοορμοειλικτεϖερωιδερενασιελζοεκερσωορδτδανϖρεεμδελινγΗετϖερβλιφινΤερΑπελισϖοοραλγεριχητοπτερυγκεερενηετγεενηιερϖοορνοοδζακελικισΔεμεδεωερκινγισινεερστεινσταντιεϖανδεϖρεεμδελινγζελφϖερειστενϖερϖολγενσϖανδεαυτοριτειτενϖανηετϖερμοεδελικελανδϖανηερκομστΗετγαατϖαακομηετϖερκριγενϖανδεϖερϖανγενδεδοχυμεντενδιεμοετενωορδενϖερστρεκτδοορδεαυτοριτειτενϖανηετλανδϖανηερκομστΔεζεδοχυμεντενζιννοδιγομτεκυννενυιτρειζενεντεωορδενγεαχχεπτεερδινηετβετρεφφενδελανδ ΔοορδεΙΝΔισμεδιουνιδανοοκδελαισσεζπασσεραανϖρααγινγεδιενδβιδεαμβασσαδεενϖερσχηιλλενδεμαλενισγεραππελλεερδομδεαανϖρααγβιννενδεδααρϖοοργεστελδετερμιντεοντϖανγενΔιτισηελαασνιετγελυκτ ΔααρνααστζινδιϖερσεγεσπρεκκενγεϖοερδμετδεφαμιλιεΚοϖερδεϖοορβερειδινγοπδετερυγκεερ • νοϖεμβερ–υνιΑΖΒΔελφζιλ ΖοαλσηιερβοϖενρεεδσισαανγεγεϖενισηετϖερβλιφινΤερΑπελγεμαξιμαλισεερδΙνδιενηετνιετιστεωιτενμεεωερκχριτεριυμαανδεϖρεεμδελινγδατδετερυγκεερνιετκανωορδενγερεαλισεερδωορδτερωεεροπϖανγγεβοδενινεενρεγυλιερχεντρυμΔιτισινδεχασυσϖανηετγεζινΚαανδεορδεενζιζινωεδερομινεενΑΖΒγεπλαατστιχτεΔελφζιλΝαδατδελαισσεζπασσερισοντϖανγενισηετγεζινινυνιϖανηιερυιτνααρηετλανδϖανηερκομστοϖεργεβραχητΔιτγεσχηιεδτονδερϖεραντωοορδελικηειδϖανδεςρεεμδελινγενδιενστΗετΒΟΑηεεφτηιεργεενενκελεινϖλοεδοπενισδανοοκνιετϖεραντωοορδελικϖοορδεωιζεωααροπδεςΔδεζεοϖερπλαατσινγϖερωιδερινγτερηανδνεεμτ ΔεχονχλυσιευιτβοϖενσταανδεισδατηετγεζινΚμετγεγρονδερεδενενινζεσϖερσχηιλλενδεχεντραισγεηυισϖεστςοοραφγαανδαανδεζεχεντραλεοπϖανγισεενκορτϖερβλιφινηετΑΒΡισβεργενγεβρυικελικδιτϖερβλιφϖαλτονδερδεϖεραντωοορδελικηειδϖανδεΙΝΔΥιτδεβριεφϖανμεϖρουωΚβλικτδατηετΑΒινδεοπτελσομισμεεγενομενG. REACTIE VERZOEKSTERVerzoekster deelde in haar reactie op de standpunten van de Staatssecretaris van Justitie en het COA onder meer het volgende mee:"Inhoudelijk gaat g n der ambtenaren in, op de zaak, behalve het ontkennen van discriminatie (...). Schandelijk acht ik ook het feit van het nimmer ge nformeerd zijn door de IND van de deportatie van mijn broer en gezin."H. NADERE INFORMATIE KORPSBEHEERDERDe korpsbeheerder legde, daarnaar gevraagd, een afschrift over van de lijst van goederen van de familie K. die waren achtergebleven. Op deze lijst staat gedetailleerd aangegeven welke goederen - onder meer bestaande uit speelgoed, enige kledingstukken, keuken- en serviesgoed, gereedschap, apparatuur - waren achtergebleven.Beoordeling
I. Ten aanzien van (het tijdstip van) de uitzetting 1. In de ochtend van 23 juni 1998 is het gezin van verzoeksters broer, bestaande uit de heer K., mevrouw D. en twee minderjarige kinderen (hierna ook: de familie K.), uitgezet vanuit het asielzoekerscentrum te Delfzijl. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat met de feitelijke uitzetting zowel ambtenaren van vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen als ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee waren belast. De familie K. was vooraf niet op de hoogte gesteld van de geplande uitzetting op 23 juni 1998, in verband met mogelijke weerstand die de familie zou bieden bij gedwongen vertrek.2. Verzoekster klaagt over de wijze waarop is gehandeld bij de uitzetting van het gezin van haar broer op 23 juni 1998 naar Kroati . Zij klaagt in de eerste plaats over het vroege tijdstip waarop de familie K. op 23 juni 1998 is gewekt.3. Vast staat dat ambtenaren van de vreemdelingendienst en de Koninklijke marechaussee de familie K. op 23 juni 1998 om 06.00 's ochtends hebben gewekt, om haar naar Schiphol over te brengen voor een vlucht om 11.20 uur dezelfde ochtend. Nu de familie K. niet was ge nformeerd over de geplande uitzetting, had zij nog geen voorbereidingen kunnen treffen voor het vertrek. Om de familie K. nog de gelegenheid te geven persoonlijke bezittingen uit te zoeken en in te pakken en te waarborgen dat de familie K. tijdig - rond 10.00 uur 's ochtends – op Schiphol aanwezig zou zijn voor de vlucht van 11.20 uur was het, mede gelet op de reistijd van Delfzijl naar Schiphol, niet onredelijk om de familie K. op 23 juni 1998 al om 06.00 uur 's ochtends te wekken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.4. Verzoekster klaagt er ook over dat de kinderen en ouders van de familie K. gescheiden naar Schiphol zijn vervoerd in getraliede busjes.4.1. Op grond van de informatie van de Minister van Defensie, en de mutatie van 23 juni 1998 die de beheerder van het regionale politiekorps Groningen heeft overgelegd (zie bevindingen, onder D. en C.3.), staat voldoende vast dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, die met het vervoer van de familie K. naar Schiphol waren belast, een transportbus voor zogenoemd gesloten vervoer, alsmede een personenbus hebben ingezet. De transportbus voor gesloten vervoer was voorzien van twee aparte ruimtes en slagvast glas. Voorts kan op grond van de informatie van de Minister van Defensie op dit punt worden aangenomen dat beide bussen geen tralies bevatten.4.2. Gelet op de gelijkluidende verklaringen van de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee op dit punt in samenhang met de informatie in de mutatie van de politie van 23 juni 1998 is voldoende komen vast te staan dat mevrouw D. weigerde mee te werken aan de voorgenomen uitzetting en dat zij zich recalcitrant gedroeg. Dit gedrag uitte zich onder meer in schreeuwen en het weigeren om haar spullen te pakken. Om deze reden en om mogelijke verdere escalatie te voorkomen, was het begrijpelijk dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee hebben besloten mevrouw D. enige tijd van haar familie af te zonderen en haar alvast in de transportbus voor gesloten vervoer te plaatsen. De kinderen van de familie K. verbleven tussentijds bij hun vader in het asielzoekerscentrum. Ook naar en in de transportbus gedroeg mevrouw D. zich enige tijd (verbaal) recalcitrant.4.3. Nadat de heer K. in de gelegenheid was gesteld persoonlijke bezittingen in te pakken (zie ook hierna onder I.5.), is de familie K. met twee bussen van de Koninklijke marechaussee naar Schiphol vervoerd. Mevrouw D. reisde, gescheiden van haar gezin, in de transportbus voor gesloten vervoer. De heer K. en de twee minderjarige kinderen werden gezamenlijk in een andere transportbus vervoerd. De bussen zijn achter elkaar naar Schiphol gereden. Gelet op het hiervoor genoemde gedrag van mevrouw D. was het besluit om mevrouw D. afzonderlijk te vervoeren in de hiervoor genoemde transportbus, met het oog op een zo rustig mogelijk verloop van het vervoer van de familie K. naar Schiphol, niet onredelijk. Hierbij is van belang dat de minderjarige kinderen in ieder geval bij een van de ouders waren geplaatst. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.5. Verzoekster acht het voorts niet juist dat de familie K. niet alle persoonlijke bezittingen kon meenemen. Volgens verzoekster mocht de familie K. enkel een zakje kleding meenemen.5.1. Vast staat dat de familie K. niet al haar bezittingen heeft meegenomen tijdens de vlucht op 23 juni 1998. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is in dit verband gebleken dat de heer K., gelet op het feit dat in het vliegtuig maximaal 20 kilogram bagage per persoon mag worden meegenomen zonder dat behoeft te worden bijbetaald, in de gelegenheid is gesteld aan te geven welke goederen hij onmiddellijk mee wilde nemen, en welke goederen (voorlopig) konden achterblijven. Ambtenaren van de Koninklijke marechaussee hebben de heer K. geassisteerd met het inpakken van de persoonlijke eigendommen. Op grond van de verklaringen van de betrokken ambtenaren E. en R. op dit punt staat voorts voldoende vast dat de heer K. heeft toegestemd dat de goederen die niet waren ingepakt, konden achterblijven. De vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen heeft deze goederen geregistreerd en bewaard op een bureau van politie. Wanneer de familie K. over deze goederen wil beschikken, dient zij hiervoor in beginsel zelf zorg te dragen en de kosten daartoe zelf te dragen. De vreemdelingendienst dient zoveel mogelijk aan een verzoek daartoe mee te werken. Niet is gebleken dat de familie K. een dergelijk verzoek heeft gedaan.5.2. Alles overziend, kan niet worden geoordeeld dat ambtenaren van de vreemdelingendienst en/of de Koninklijke marechaussee de familie K. onvoldoende de gelegenheid hebben gegeven haar persoonlijke bezittingen die zij op 23 juni 1998 mee wilde nemen uit te zoeken, dan wel anderszins onzorgvuldig hebben gehandeld met betrekking tot de goederen van de familie K. Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.6. Verzoekster klaagt er voorts over dat de in Nederland verblijvende familieleden niet op de hoogte zijn gesteld van de uitzetting van de familie K..6.1. De instantie die met het uitzetten van vreemdelingen is belast, behoeft niet eigener beweging in Nederland verblijvende familieleden van een uitzetting op de hoogte te stellen, ook niet wanneer deze uitzetting niet tevoren aan de betrokken vreemdeling kenbaar is gemaakt. Wel dient zij een vreemdeling die verzoekt om contact te mogen opnemen met in Nederland verblijvende familieleden of andere (naaste) personen, in beginsel daartoe in de gelegenheid te stellen.6.2. Voor zover verzoekster in dit verband bedoelt erover te klagen dat de vreemdelingendienst en/of de Koninklijke marechaussee (of wellicht (ook) de IND) haar uit eigen beweging van de uitzetting van de familie K. op de hoogte had moeten stellen, kan niet worden geoordeeld dat de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk is. Op geen enkele wijze is voorts gebleken dat de familie K. aan de vreemdelingendienst en/of de Koninklijke marechaussee heeft verzocht om achterblijvende familieleden te mogen informeren over hun vertrek; ook in zoverre kan dan ook niet worden geoordeeld dat de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk is.II. . Ten aanzien van het verblijf van de familie K. in Nederland1. Verder klaagt verzoekster erover dat de familie K. binnen drie jaar in zeven verschillende asielzoekerscentra is geplaatst.2. De familie K. is, na een eerste kort verblijf in het aanmeldcentrum (AC) Rijsbergen, in de periode januari 1996 – juli 1996 in een tweetal opvang- en onderzoekscentra (OC) geplaatst. Volgens het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), dat met de plaatsing in de verschillende Opvang- en Asielzoekerscentra was belast, worden asielzoekers in het algemeen vanuit een aanmeldcentrum naar een opvangcentrum geplaatst, in afwachting van een eventuele eerste beslissing op een asielverzoek. Uit de informatie van het COA komt voorts naar voren dat de familie K. in februari 1996 vanuit het OC Eindhoven naar het OC Den Haag is overgeplaatst, omdat dit laatste OC betere faciliteiten bood voor gezinnen met kinderen.3. Van 16 juli tot 5 november 1996 verbleef de familie K. vervolgens in het AZC Stella Maris. In verband met sluiting van dit asielzoekerscentrum werd de familie K. overgeplaatst naar het AZC Den Helder. De familie K. verbleef in dat centrum tot 21 mei 1997. Het COA gaf aan dat vervolgens, nadat onder meer de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie had bericht dat de familie K. was uitgeprocedeerd en rechtmatig verwijderbaar was, de familie K. was geplaatst in het Vertrekcentrum (VC) Ter Apel, voor de maximale duur van een verblijf aldaar van zes maanden. Na verloop van deze periode werd de familie gehuisvest in AZC Delfzijl. Op grond van de informatie van het COA komt naar voren dat opvang in een regulier centrum geboden wordt, indien het een vreemdeling niet kan worden verweten dat terugkeer niet binnen de genoemde termijn van zes maanden kon worden gerealiseerd. Volgens het COA was dit ook het geval bij de familie K., nu de IND de benodigde documenten voor vertrek van de autoriteiten van het land van herkomst niet tijdig had verkregen. Om deze reden was de familie K. dan ook naar AZC Delfzijl overgeplaatst, vanwaar ze op 23 juni 1998 was uitgezet, nadat de IND een zogenoemd "laissez-passer" had ontvangen.4. Samenvattend blijkt uit de informatie van het COA dat de familie K. in de periode januari 1996 tot en met juni 1998 – na een kort verblijf in het aanmeldcentrum Rijsbergen - in zes verschillende centra was gehuisvest. Het is begrijpelijk dat de familie K. deze wijze van huisvesting mogelijk als onrustig heeft ervaren. Bij plaatsing in de diverse opvangcentra dient ernaar gestreefd te worden zo min mogelijk verhuisbewegingen te laten plaatsvinden. De redenen voor de diverse (over)plaatsingen die het COA naar voren bracht, waren in de genoemde omstandigheden echter toereikend als rechtvaardiging. Niet is gebleken dat de familie K. op onjuiste of onnodige gronden in verschillende opvangcentra is gehuisvest. Op dit punt is de onderzochte gedraging van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers, eveneens behoorlijk. III. Ten aanzien van verzoeksters brief van 14 augustus 1998 1. Verzoekster klaagt tot slot over het uitblijven van een antwoord op haar brief van 14 augustus 1998 aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie. In deze brief klaagde verzoekster over de handelwijze rond de uitzetting van de familie K. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.2. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat overheidsinstanties aan hen gerichte brieven afhandelen binnen een redelijke termijn. Indien directe afhandeling niet mogelijk is, behoort de betrokkene binnen twee drie weken een behandelingsbericht te ontvangen, met informatie over de reden waarom directe afhandeling niet mogelijk is en over de tijd die naar verwachting nog met de afhandeling zal zijn gemoeid. Dit bericht zal tevens gegevens moeten bevatten die hem in staat stellen om direct toegang te krijgen tot de afdeling of ambtenaar die zich met de behandeling van zijn brief bezighoudt.3. Vast staat dat de IND de brief van verzoekster van 14 augustus 1998 tot op het moment dat verzoekster zich tot de Nationale ombudsman wendde – 21 december 1998 – niet heeft beantwoord. Dit is niet juist.Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Groningen en de Koninklijke marechaussee ten aanzien van de gang van zaken bij de uitzetting van de familie K., die wordt aangemerkt als een gedraging van respectievelijk de beheerder van het regionale politiekorps Groningen (de burgemeester van Groningen) en de Minister van Defensie is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie ten aanzien van de beantwoording van de brief van 14 augustus 1998, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.