Achtergrond
Zie BIJLAGEOnderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de officier van justitie in kwestie de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Justitie en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers gemachtigde en de Minister van Justitie berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. In het kader van een opsporingsonderzoek hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 10 maart 1997 eeninval gedaan in de door verzoeker van een woningbouwvereniging gehuurde woning aan de X-straat nummer 00 te Amsterdam. Bij gelegenheid hiervan constateerde de politie dat de woning niet werd gebruikt voor bewoning, maar dat de woning dienst deed als laboratorium en opslagplaats voor verdovende middelen. Bij brief van 29 april 1997 heeft de politie de woningbouwvereniging van deze constateringen op de hoogte gebracht. In deze brief deelde de politie onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van een onderzoek met betrekking tot het op grote schaal mengen van hero ne, heeft op maandag 10 maart 1997 omstreeks 14.14 uur politiepersoneel van de centrale recherche en het politiebureau IJ-tunnel een onderzoek verricht in perceel X-straat 00 te Amsterdam. Perceel X-straat 00 te Amsterdam betreft een woning in beheer bij uw woonstichting. De woning gehuurd door een man, genaamd:S. (...) Genoemd perceel was niet in bewoonde staat. Door de gehele woning heen troffen wij in de diverse ruimten middelen en stoffen aan, bestemd voor het mengen van hero ne. In een kamer werd een voorraad van ruim 300 kilo paracetamol/ coffe ne aangetroffen. Tevens werden een grote hoeveelheid voorwerpen aangetroffen die bij het mengen van de hero ne gebruikt worden, zoals: huishoudmixers, zeven, mengkuipen en scheplepels etc. Op de vloer van de woonkamer werden een 25-tal aluminiumbladen aangetroffen, waarop grondstoffen lagen te drogen. Verder werd in de woning een vuurwapen aangetroffen. In de woning waren verder geen slaapplaatsen aanwezig. In een kast lagen matrassen hetgeen de indruk wekte, dat de woning incidenteel gebruikt wordt als slaapkamer voor illegalen. Zoals al uit het politieonderzoek gebleken was bleek, dat perceel X-straat 00 te Amsterdam niet meer daadwerkelijk in gebruik was bij S.. verklaarde dat hij de woning had onderverhuurd en dat hij incidenteel nog wel daar sliep. Het politieonderzoek wijst uit, dat S. in dit perceel hero ne liet mengen door een aantal illegalen. (...)
Gezien bovenstaande constateer ik dat perceel X-straat 00 te Amsterdam niet als woning en in feite oneigenlijk wordt gebruikt. Ik verzoek u derhalve het huurcontract voor perceel X-straat 00 met S. te be indigen en de woning toe te wijzen aan anderen die daar wellicht meer recht op hebben." Als bijlagen bij deze brief waren gevoegd het proces-verbaal van verhoor van verzoeker en een aantal foto's van het interieur van de woning.2. Bij brief van 5 juni 1997 richtte verzoekers gemachtigde zich tot de bij de zaak betrokken officier van justitie te Amsterdam. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:"Inmiddels heeft Woonstichting K. contact met mij opgenomen, en aangekondigd dat de huurovereenkomst met S. zal worden ontbonden. Men zond mij een groot deel van het proces-verbaal toe, voorzien van kleurenfoto's. (...) Ik verzoek u mij mee te delen waarom u dit dossier aan de woningstichting heeft afgegeven, en op grond van welke titel u daartoe gerechtigd was."3. In reactie op de brief van 5 juni 1997 van verzoekers gemachtigde, deelde de behandelend officier van justitie bij brief van 6 juni 1997 onder meer het volgende mee:"Bij afweging van de belangen van S., die een woning uit het toch al krappe woningbestand in Amsterdam kennelijk slechts gebruikt voor het versnijden van verdovende middelen, in elk geval als laboratorium danwel opslagplaats voor de in het bevel bewaring omschreven middelen, en de belangen van de woningbouwvereniging en de omwonenden van perceel X-straat 00, ben ik van oordeel dat belangen van laatstgenoemde woningbouwvereniging bij het hebben van een zo volledig mogelijke informatiepositie om op basis van de aan hen toekomende verantwoordelijkheden, verantwoorde beslissingen te kunnen nemen, zwaarder wegen dan de belangen van S. dat die informatie niet verstrekt wordt."4. Verzoeker is aangehouden, en tegen hem is een strafprocedure aanhangig gemaakt.B. Standpunt verzoekerIn zijn brief aan de Nationale ombudsman van 23 juni 1997 deelde verzoekers gemachtigde onder meer het volgende mee:
"S. meent dat (de; N.o.) officier van justitie het strafdossier nimmer had mogen verstrekken aan Woonstichting K. Indien een verzoek van die strekking was gedaan aan het Parket had S. hiervan op de hoogte moeten worden gesteld, zodat hij een eventuele verstrekking van het dossier had kunnen voorkomen. In de wettelijke structuur kunnen deze stukken opgevraagd worden met een beroep op de Wob (Wet openbaarheid van bestuur; N.o.), maar in dat geval behoort het verzoek gericht te worden tot de Minister van Justitie die vervolgens een beschikking neemt. Daarbij moeten belangen afgewogen worden en bezien worden of er sprake is van een absolute of een relatieve weigeringsgrond.. moet vervolgens in de gelegenheid gesteld worden zich over een eventuele beslissing uit te laten, en daartegen desnoods stappen te nemen. (De officier van justitie; N.o.) heeft bij brief van 6 juni 1997 laten weten dat hij de belangen van S. heeft afgewogen tegen andere belangen, en deze minder klemmend achtte dan de belangen van de woningbouwvereniging bij het hebben van een zo volledig mogelijke informatiepositie."C. Standpunt Minister van Justitie1.1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 20 oktober 1997 op verzoekers klacht. In haar brief deelde de Minister onder meer het volgende mee:"Op grond van artikel 3, derde lid van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van deze wet (zie
Achtergrond
onder 1b., 1d. en 1e.; N.o.). Voor zover hier van belang, blijft ingevolge artikel 10, aanhef en onder e en g van de Wob informatieverstrekking achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, respectievelijk het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden. In zijn brief van 6 juni 1997 stelt de officier van justitie dat de woningbouwvereniging belang had bij de verstrekte informatie. Strikt genomen is dit evenwel een particulier belang van de woningbouwvereniging dat in beginsel niet in de belangenafweging wordt betrokken (...). In onderhavige zaak zijn met de informatieverstrekking echter tevens publieke belangen gediend. Ten eerste is het gelet op de woningnood in Amsterdam van groot belang dat geen woningen aan het bestand worden onttrokken die niet als woning worden gebruikt.Ten tweede is de informatieverstrekking nodig in het kader van een Amsterdams project ter bevordering van een integraal veiligheids- en leefbaarheidbeleid. De informatieverstrekking in dit kader diende ter bestrijding van de negatieve gevolgen in de Indische buurt in Amsterdam-Oost van (georganiseerde) drugscriminaliteit. Dit zijn belangrijke algemene belangen die met de informatieverstrekking zijn gediend. En deze dienen naar mijn mening in dit geval zwaarder te wegen dan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verzoeker. Voorts ben ik van mening dat de benadeling van verzoeker gelet op de publieke belangen die met de informatieverstrekking zijn gediend, niet onevenredig is. Hoewel in de brief van de officier van justitie te Amsterdam van 6 juni 1997 strikt genomen niet de juiste belangen tegen elkaar zijn afgewogen, ben ik met het College van procureurs-generaal van mening dat de informatie verstrekt mocht worden en de klacht derhalve ongegrond is."1.2. Bij de brief van de Minister van Justitie was als bijlage gevoegd, een ambtsbericht van officier van justitie D. aan de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 5 augustus 1997. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:"De onderhavige zaak doet zich voor in het kader van een politieonderzoek door het team dat zich bezighoudt met de topic 'wijkveiligheid'. Er is een analyse gemaakt van de problematiek die zich voordoet in de Indische buurt in Amsterdam Oost. Er hebben zich daar ernstige incidenten voorgedaan zoals afrekeningen en ontvoeringen die in verband moeten worden gebracht met de handel in verdovende middelen. Tevens is gebleken dat vele van de koffiehuizen en coffeeshops die zich in die buurt bevinden, een verzamelplaats zijn van handelaren in verdovende middelen, die aldaar afspraken maken en deals sluiten, terwijl daar tevens andere illegale activiteiten, zoals heling en gokken plaatsvinden. Besloten is om de problematiek in deze buurt aan te pakken door een samenwerkingsverband van de Centrale Recherche, het wijkteam en het district. Dit heeft vorm gekregen in het zogenaamde Arrow team. De aanpak van dit veiligheidsprojekt is goedgekeurd door de driehoek van Amsterdam. Vooraf zijn afspraken gemaakt tussen politie, Openbaar Ministerie en stadsdeel (bestuur). Het was de bedoeling dat incidenten niet
alleen zouden leiden tot de gebruikelijke strafrechtelijke afdoening, doch dat ook in voorkomende gevallen zou worden getracht meer structurele maatregelen te nemen, zoals bijvoorbeeld het in samenwerking met het bestuur sluiten van horecagelegenheden of het komen tot ontruimingen. De zaak S. is behandeld door het Arrow team en heeft betrekking op de voorbereidingshandelingen met betrekking tot de bereiding van hero ne. Zoals uit het dossier zonneklaar valt op te maken was de door S. gehuurde woning niet als woning in gebruik, maar als laboratorium voor het mengen van hero ne en/of als opslagplaats voor grote hoeveelheden van de materialen cafe ne en paracetamol, stoffen waarvan bekend is dat deze als versnijdingsmiddel van hero ne worden gebruikt. Het Openbaar Ministerie achtte het onverantwoord en tevens onterecht dat een woning op deze wijze uit het toch al krappe woningbestand in Amsterdam wordt onttrokken. Ambtshalve is het Openbaar Ministerie ervan op de hoogte dat woningen niet als bedrijfsruimte mogen worden gebruikt, laat staan voor vorenomschreven bereiding/bewerking van hero ne. Tevens heeft het Openbaar Ministerie oog voor de belangen van de woningbouwvereniging en de huurders van de overige etages in het betreffende pand. Met het oog op het voorgaande is met toestemming van het Openbaar Ministerie door de politie aan de woningbouwvereniging informatie over het gebruik door S. van vorenomschreven woning verschaft en zijn – onder meer op verzoek van de woningbouwvereniging – onderdelen van het dossier, zoals bijvoorbeeld foto's van de aangetroffen situatie en het proces-verbaal van de beschrijving van de aangetroffen situatie, aan de woningbouwvereniging verstrekt."2. Naar aanleiding van de brief van de Minister van Justitie van 20 oktober 1997 legde de substituut-ombudsman de Minister de volgende vragen voor:"Is deze informatieverstrekking gebaseerd op een concreet of meer algemeen verzoek van Woonstichting K. of van de gezamenlijke woningbouworganisaties van Amsterdam om op de hoogte te worden gesteld van situaties als waarvan hier sprake is? Zo ja, hoe luidt dat verzoek? Zijn er afspraken gemaakt tussen politie en justitie enerzijds en de woningbouworganisaties anderzijds omtrent het verstrekken van
informatie over huurders en woningen? Zo ja, hoe luiden die afspraken? De richtlijn 'Informatieverstrekking door politie en openbaar ministerie' van 27 mei 1992, heeft haar geldigheid verloren per 1 juni 1996. Is het juist dat deze richtlijn ook na deze datum vooralsnog van kracht is gebleven? Zo ja, heeft het regionale politiekorps AmsterdamAmstelland in dit geval overeenkomstig deze richtlijn gehandeld?"3.1. De Minister van Justitie gaf bij brief van 12 januari 1998 antwoord op de gestelde vragen. Bij deze brief was als bijlage gevoegd een ambtsbericht van 8 december 1997 van officier van justitie D. aan de hoofdofficier van justitie te Amsterdam. Hierin deelde hij het volgende mee:"1. De onderhavige informatieverstrekking is niet gebaseerd op een - concreet of meer algemeen – verzoek van Woonstichting K., of van de gezamenlijke woningbouworganisaties te Amsterdam om van situaties als waarvan hier sprake is op de hoogte te worden gehouden.2. Er zijn geen afspraken tussen politie en justitie enerzijds en woningbouworganisaties anderzijds omtrent het verstrekken van informatie over huurders en woningen. In het kader van de topic 'wijkveiligheid' zijn wel de afspraken gemaakt als genoemd in alinea 5 van mijn eerdere ambtsbericht van 5 augustus 1997 (zie hiervoor onder 1.2.; N.o.)."3.2. In de brief van 12 januari 1998 deelde de Minister van Justitie onder meer het volgende mee:"In aanvulling op het antwoord op vraag 1 (zie hiervoor onder 3.1.; N.o.) merk ik op dat hoewel het in mijn brief van 20 oktober 1997 vermelde artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet ziet op actieve informatieverstrekking ook bij actieve informatieverstrekking de belangenafweging plaatsvindt op basis van artikel 10 van de Wob. In antwoord op vraag 3 deel ik u mede dat de richtlijn 'Informatieverstrekking door politie en openbaar ministerie' van 27 mei 1992 niet van kracht is gebleven nadat deze haar geldigheid per 1 juni 1996 heeft verloren. In afwachting van een nieuwe circulaire, die thans in voorbereiding is, zijn alleen de wet en de bijbehorende jurisprudentie het toetsingskader voor de beoordeling van verzoeken aan het openbaar ministerie op grond van de Wob."
D. Reactie verzoeker In reactie op het door de Minister van Justitie ingenomen standpunt deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 21 april 1998 het volgende mee:"Mijn standpunt is dat de litigieuze informatie niet verstrekt had mogen worden. Het gaat om een privacy-schending, en de privacy van burgers wordt beschermd door de grondwet en het EVRM (Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden; N.o.). Indien die privacy geschonden wordt moet daarvoor een wettelijke basis zijn. Die wettelijke basis is er in het onderhavige geval niet. Dit klemt temeer omdat het niet gaat om gegevens als bedoeld in art. 8 van de Wob (zie
Achtergrond
onder 1c.; N.o.) waar gerept wordt over informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering. In het onderhavige geval gaat het om gegevens die verkregen zijn uit een strafrechtelijk onderzoek en ongevraagd aan een derde zijn verstrekt die met dat strafrechtelijk onderzoek en de gegevens die daarin spelen niets te maken heeft. Het zou anders zijn indien het ging om gegevens die niet strafrechtelijk van aard waren en te maken hadden met overheidszaken waarbij een grotere toegang tot het beleid en stukken van burgers de norm is. Het strafrechtsbedrijf kenmerkt zich er nu juist door dat de strafdossiers niet kenbaar zijn voor derden omdat (...) anders een grote terughoudendheid zou ontstaan om mee te werken aan strafrechtelijke onderzoeken. Dat geldt zowel voor verdachten als getuigen. Indien een bestuursorgaan besluit om uit eigen beweging informatie te verstrekken over een burger dient zulks aan de betrokken burger gemeld te worden alvorens tot verstrekking over te gaan. Deze kan zich vervolgens verweren, en desnodig een voorziening vragen bij de voorzitter van de Sector bestuursrecht. Op deze wijze is rechterlijke toetsing vooraf mogelijk. De door politie en justitie gevolgde weg, ongevraagde verstrekking aan derden, maakt iedere vorm van bezwaar illusoir. Daarom rest in dit geval ook slechts de weg naar de Ombudsman, welke voorziening voor S. uiteraard maar een beperkte betekenis heeft. Hij is inmiddels uit de voorlopige hechtenis ontslagen, en had toen hij vrijkwam geen woning tot zijn beschikking. Een kort geding stuitte af op, onder andere, de gegevens waarover de woningbouwvereniging beschikte uit het strafdossier. Probleemdaarbij was voor S. uiteraard dat hij door zijn voorlopige hechtenis niet in staat was zich op een aantal punten adequaat te verweren. De huidige informatieverstrekking wordt niet gedekt door een wettelijke bepaling, een richtlijn of enig structureel beleid. De aanwezigheid van S. is geen bedreiging geweest voor de veiligheid in de wijk of soortgelijke begrippen.. handhaaft derhalve zijn standpunt dat onzorgvuldig is gehandeld."E. Reactie Minister van JustitieDe Minister van Justitie reageerde bij brief van 22 oktober 1998 op het door verzoeker nader aangevoerde en op enige nadere vragen van de substituut-ombudsman. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:"In reactie op de opmerking van de advocaat van verzoeker in zijn brief over de wettelijke basis voor de informatieverstrekking in onderhavige zaak, merk ik op dat op basis van jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ArRvS 7 januari 1992, nr. R02.91.0654, W., D-2, p.43) de Wob (Wet openbaarheid van bestuur) het toetsingskader is voor verzoeken om informatie uit documenten die behoren tot strafdossiers. De stelling van de advocaat van verzoeker dat verstrekking van informatie uit strafdossiers uit eigen beweging niet valt onder artikel 8 van de Wob omdat dat artikel spreekt over 'informatie over het beleid, de voorbereiding en uitvoering daaronder begrepen', is onjuist. Die begripsomschrijving komt inhoudelijk overeen met het begrip 'bestuurlijke aangelegenheid' in artikel 1 onder b van de Wob en in artikel 3, eerste lid (zie
Achtergrond
onder 1a. en 1b.; N.o.). In antwoord op uw eerste vraag wijs ik u erop dat (...) ook in het geval van actieve informatieverstrekking de belangenafweging plaatsvindt op basis van artikel 10 van de Wob. Ook voor informatieverstrekking uit eigen beweging vormen de Wob en de bijbehorende jurisprudentie het toetsingskader. (...) Ten aanzien van de tweede opmerking van de advocaat van verzoeker in zijn brief, merk ik op dat gelet op de omstandigheid dat in deze zaak schriftelijk concrete informatie over een concrete zaak over de heer S. uit zijn strafdossier aan de woningbouwvereniging werd verstrekt, het beter ware geweest verzoeker van deze informatieverstrekking op de hoogte te stellen."Beoordeling
1. In het kader van een opsporingsonderzoek hadden ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland geconstateerd dat verzoeker de door hem gehuurde woning aan de X-straat 00 te Amsterdam niet feitelijk bewoonde, maar gebruikte als laboratorium en opslagplaats voor verdovende middelen. In overleg met de officier van justitie heeft de politie de verhuurder van de desbetreffende woning, een woningbouwvereniging, hiervan op de hoogte gebracht.2. Verzoeker heeft er over geklaagd dat het arrondissementsparket te Amsterdam strafrechtelijke informatie over hem heeft laten verstrekken aan de verhuurder van zijn woning.3. In reactie op verzoekers klacht heeft de Minister van Justitie te kennen gegeven dat, nu de richtlijn "Informatieverstrekking door politie en openbaar ministerie" van 27 mei 1992 op het moment van de informatieverstrekking niet meer van kracht was, terwijl de richtlijn "Voorlichting opsporing en vervolging" – in werking getreden op 1 februari 1998 – toen nog niet gold, de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en de op deze wet gebaseerde jurisprudentie het wettelijk kader vormen voor informatieverstrekking zoals die in deze zaak heeft plaatsgevonden.4. Ingevolge artikel 8 van de Wob kan een bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat uit eigen beweging informatie verstrekken over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering (zieAchtergrond
onder 1c.).5. Gebleken is dat het arrondissementsparket te Amsterdam de woningbouwvereniging op eigen initiatief informatie heeft verstrekt over de manier waarop verzoeker de door hem gehuurde woning aan de X-straat 00 te Amsterdam in gebruik had. Het betreft hier informatie die is verkregen in het kader van een opsporingsonderzoek. Dergelijke informatie kan niet worden aangemerkt als informatie over het beleid van het parket, of over de uitvoering van dit beleid, zoals bedoeld in artikel 8 van de Wob.6. Indien, anders dan onder 5. is overwogen, zou worden geoordeeld dat het hier wel is gegaan om informatie over het beleid, dan zou vervolgens moeten worden geoordeeld dat het verstrekken van deze informatie niet voldeed aan het criterium in artikel 8 van de Wob van het belang van een goede en democratische bestuursvoering. Immers, blijkens de brief van de behandelend officier van justitie van 6 juni 1997 heeft het openbaar ministerie het oog gehad op hetbelang van de betrokken woningbouwvereniging, en dit afgewogen tegen het belang van verzoeker. Een dergelijke belangenafweging valt buiten de taak en de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Datzelfde geldt voor overwegingen inzake de volkshuisvesting waarop de Minister van Justitie wees in haar reactie op de klacht.7. Het behoort zeker - ook - tot de taak van politie en openbaar ministerie om zich in te spannen voor het be indigen van een situatie waarin sprake is van het plegen van strafbare feiten. Voorzover een desbetreffend motief aanleiding is geweest tot de gewraakte gedraging, kan deze in elk geval geen grondslag vinden in de Wob. Ook anderszins was er geen basis voor het openbaar ministerie (en de politie) om zich op eigen initiatief en bovendien buiten verzoeker om te verstaan met de woningbouwvereniging. In dit verband is verder van belang dat het openbaar ministerie tegen verzoeker intussen strafvorderlijk is opgetreden. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond. BIJLAGEAchtergrond
1a. Artikel 1 onder b van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob):"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan" 1b. Artikel 3 Wob:"1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.3. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11." 1c. Artikel 8 Wob:"1. Het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, verschaft uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.2. Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat de informatie wordt verschaft in begrijpelijke vorm, op zodanige wijze, dat belanghebbende en belangstellende burgers zoveel mogelijk worden bereikt en op zodanige tijdstippen, dat deze hun inzichten tijdig ter kennis van het bestuursorgaan kunnen brengen." 1d. Artikel 10, eerste en tweed lid, Wob:"1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:a. de eenheid van de Kroon in gevaar zou kunnen brengen; b. de veiligheid van de Staat zou kunnen schaden; c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties; b. de economische of financi le belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, eerste lid, onder c en d, en het tweede lid, bedoelde bestuursorganen; c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten; d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen; e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer; f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie; g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden." 1e. Artikel 11 Wob:"1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.3. Met betrekking tot adviezen van een ambtelijke of gemengd samengestelde adviescommissie kan het verstrekken van informatie over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen plaatsvinden, indien het voornemen daartoe door het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat aan de leden van de adviescommissie voor de aanvang van hun werkzaamheden kenbaar is gemaakt."