2000/246

Rapport

Op 18 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Utrecht, ingediend door het Steunpunt Anti-Discriminatie (STAD) te Utrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

"Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht hem tijdens een alcoholcontrole op 4 juni 1999 hebben bejegend.

Verzoeker klaagt er met name over dat één van de politieambtenaren een denigrerende opmerking heeft gemaakt over zijn rijbewijs, namelijk of verzoeker dit "in een winkel had gekocht".

Achtergrond

Art. 160 van de Wegenverkeerswet 1994, voorzover hier van belang:

"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:

a. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen delen van het kentekenbewijs, dan wel het in artikel 37, eerste lid, onderdeel b, bedoelde bewijs, en, indien met het motorrijtuig een aanhangwagen wordt voortbewogen, de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen delen van het kentekenbewijs van de aanhangwagen, dan wel het in artikel 37, eerste lid, onderdeel b, bedoelde bewijs voor de aanhangwagen;

b. het keuringsbewijs en, indien met het motorrijtuig een aanhangwagen wordt voortbewogen, het bij de aanhangwagen behorende keuringsbewijs;

c. het rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem buiten Nederland een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs;

(…)

5. Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig en degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen, verplicht hun medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat.

6. De bestuurder van een voertuig, die door een der in artikel 159 bedoelde personen in overtreding wordt bevonden van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, is verplicht de hem door die persoon ter bescherming van bij het verkeer betrokken belangen gegeven bevelen op te volgen."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd twee betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 4 juni 1999 omstreeks 22.30 uur hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht een alcoholcontrole op de Briljantlaan te Utrecht. In het kader hiervan gaven zij verzoeker, als bestuurder van een naderende auto, een stopteken. Nadat verzoeker zijn auto tot stilstand had gebracht, vorderden de politieambtenaren dat verzoeker zou meewerken aan een blaastest (zie achtergrond).

Nadat verzoeker meerdere malen vergeefs had geprobeerd de blaastest correct uit te voeren, vorderden de betrokken politieambtenaren inzage in verzoekers rijbewijs.

Hierop ontspon zich een woordenwisseling tussen verzoeker en de betrokken politieambtenaren.

Een van de betrokken politieambtenaren heeft vervolgens een beschikking uitgeschreven ter zake van het niet meewerken aan de blaastest.

2. Door tussenkomst van de gemeentelijke ombudsman Utrecht heeft verzoeker op 18 juni 1999 een klacht over het optreden van de betrokken politieambtenaren ingediend bij de klachtencommissie van het regionale politiekorps Utrecht. In de door de gemeentelijke ombudsman opgestelde klachtbrief was als relaas van verzoeker onder meer het volgende opgenomen:

Onverwacht hield de agent klager een apparaatje voor met het verzoek om mee te werken aan een blaastest. Klager had zoiets nog nooit meegemaakt en vroeg waar het voor was. Toen hij hoorde dat het ging om alcoholcontrole vertelde hij dat hij zijn hele leven nog nooit een druppel alcohol had gedronken ("ik ben moslim") Hem werd echter te verstaan gegeven dat dat niet uitmaakte. Klager heeft toen nog diep onder de indruk van de eerdere gang van zaken zijn best gedaan om te doen wat die agent zei maar het lukte hem niet. Hij voelde zich beledigd door de manier waarop hij werd aangesproken en behandeld.

Een vrouwelijke agent die er naast stond zei nog: "als dit de eerste keer is dat meneer een blaastest moet doen dan moet je hem even een kans geven!" De betreffende agent luisterde echter niet, hij stond lachend een boete uit te schrijven. Hij sloeg klager tegen de linkerschouder. Hij zei: "als je in Somalië zo wordt aangehouden dan schieten ze je zeker meteen neer!"

Later bleek dat de agent een boete stond te schrijven. Klager kon vanaf dat moment geen woord meer uitbrengen, zo verontwaardigd was hij.

Klager hoopt met deze klacht te bereiken dat de betreffende agent wordt aangesproken op zijn gedrag en erop attent gemaakt wordt welke indruk hij heeft gemaakt. Hij heeft tot nu toe uitsluitend goede ervaringen gehad met de Nederlandse politie.

Klager heeft een getuige. Die zat bij hem in de auto.

Ik stuur u een kopie van de beschikking.

Ik verzoek u de behandeling van de klacht over te nemen."

3. Bij brief van 21 juli 1999 gaf de plaatsvervangend chef van het district Tolsteeg van het regionale politiekorps Utrecht zijn beslissing op de klacht van verzoeker van 18 juni 1999. Hierin deelde hij onder meer het volgende mee:

"Uw klacht ging over de volgende punten:

1. U geeft aan dat u door de politieambtenaar onvoldoende bent geïnformeerd over hoe je een blaastest goed uit moet voeren.

2. De betreffende politieambtenaar zou u gevraagd hebben of u uw rijbewijs in een winkel gekregen zou hebben.

3. De politieambtenaar zou de opmerking gemaakt hebben hoe de politie in Somalië zou reageren bij een dergelijke gebeurtenis.

4. U geeft in uw verklaring aan dat u een verbaal heeft gekregen omdat u uit Somalië komt en u vindt derhalve dat u gediscrimineerd bent.

Uit het onderzoek is mij het volgende gebleken:

Op 4 juni 1999 vond er een landelijke alcoholcontrole plaats.

In Utrecht vond deze controle plaats op de Briljantlaan.

Alle automobilisten zijn wettelijk verplicht, op aangeven van de politie, hun medewerking aan een dergelijk onderzoek te verlenen.

Voor een vlotte gang van zaken en doorstroom van het verkeer wordt er dus in eerste instantie niet naar rij- en/of kentekenbewijzen gevraagd.

De vraag naar deze bescheiden komt pas indien een bekeuringssituatie ontstaat.

De volgorde, zoals u die kennelijk heeft aangegeven bij de gemeentelijk ombudsman, is dus niet de juiste.

Hier wordt namelijk weergeven dat er eerst naar u rijbewijs werd gevraagd en dat er vervolgens, onverwachts een apparaatje werd voorgehouden om te blazen.

Onder 1.

Voorts is mij gebleken dat u aanvankelijk weigerde te blazen, daar u aangaf Moslim te zijn en derhalve nooit alcohol drinkt.

Door de politieambtenaar werd aangeven dat hij ook Moslim was, doch dat dit niet direct hoefde te betekenen dat men dan geen alcohol nuttigt. Bovendien is het verplicht om bij een alcoholcontrole aan de blaastest mee te werken.

U bent vervolgens vijf tot zes maal in de gelegenheid gesteld om de eenvoudige blaastest te ondergaan.

De politieambtenaar heeft nog voorgedaan hoe u moet blazen, hij heeft daarbij gezegd dat u net moest doen alsof u een ballon opblaast.

Ik kan niet anders dan tot de conclusie komen, dat u voldoende bent geïnformeerd over hoe u de toch eenvoudige test moest doen.

Op dit punt acht ik uw klacht dan ook niet gegrond.

Onder 2.

Ter controle op uw identiteit werd door de politieambtenaar naar uw rijbewijs gevraagd.

U weigerde aanvankelijk, de reden hiervan is niet duidelijk, uw rijbewijs af te geven.

De politieambtenaar heeft ook gezegd dat u moest weten verplicht te zijn aan een blaastest mee te werken, daar u immers in bezit bent van een Nederlands rijbewijs en u deze niet in een winkel had gekocht.

Gelet op hetgeen zich op dat moment afspeelde, vind ik deze opmerking niet van een dusdanig gehalte dat ik op dit punt uw klacht gegrond verklaar.

Onder 3.

Ik kan me voorstellen dat de gemaakte opmerking over de politie in Somalië een grote impact op u heeft. Deze opmerking was niet op zijn plaats.

Op dit punt acht ik uw klacht gegrond.

Onder 4.

U bent bekeurd omdat u niet heeft meegewerkt aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht (blaastest) zoals elke automobilist, op aangeven van de politie, verplicht is te doen.

Het feit dat u uit Somalië komt doet dan ook niet ter zake.

Op dit punt acht ik uw klacht dan ook niet gegrond."

4. Bij brief van 2 november 1999 diende verzoekers gemachtigde een klacht in bij de Nationale ombudsman over het politieoptreden van 4 juni 1999. In deze brief deelde zij onder meer het volgende mee:

"(Verzoeker; N.o.) reed op 4 juni 1999 omstreeks 22.30 uur in zijn auto op de Briljantlaan. Op deze weg vond toen een alcoholcontrole plaats. Een aantal automobilisten, waaronder (verzoeker; N.o.), werden aangehouden voor een blaastest.

(Verzoeker; N.o.) heeft nooit eerder een blaastest gedaan, waardoor hij niet wist hoe hij moest omgaan met deze test. (Verzoeker; N.o.) deelde de agenten mede dat hij geen alcohol had genuttigd aangezien hij moslim is. Een agent, van Turkse afkomst die ook moslim is, vond dit geen reden om niet aan de test deel te nemen. (Verzoeker; N.o.) was wettelijk verplicht om aan de test mee te werken. (Verzoeker; N.o.) ondervond opnieuw problemen tijdens het blazen. (Verzoeker; N.o.) is van mening dat hij door de agent niet goed was ingelicht hoe hij moest omgaan met de test.

Volgens (verzoeker; N.o.) zou de test sneller en beter zijn verlopen als er goede uitleg was gegeven door de agent.

De Turkse agent vroeg (verzoeker; N.o.) zijn kentekenbewijs en zijn rijbewijs te tonen. Toen (verzoeker; N.o.) deze liet zien, maakte de agent de opmerking dat (verzoeker; N.o.) zijn rijbewijs zeker in de winkel had gekocht. Ook maakte hij de opmerking over het feit dat als (verzoeker; N.o.), in zijn geboorteland, Somalië dergelijke dingen zou doen, de politie daar hem dood zou schieten. Vervolgens kreeg (verzoeker; N.o.) een bekeuring van f. 180,--. Tijdens deze confrontatie werd (verzoeker; N.o.) drie keer bij zijn linker schouder gegrepen door dezelfde agent.

Door dit gebeuren voelt (verzoeker; N.o.) zich beledigd en gediscrimineerd. Hij is van mening dat hij voldeed aan alle wettelijk gestelde eisen en toch kreeg hij onterecht een bekeuring. Hij had immers geen alcohol genuttigd.

Onze cliënt heeft de klacht ingediend bij de gemeentelijke ombudsman. Deze heeft de klacht doorgestuurd naar de Klachtencommissie van de politie. Over de ingediende klacht is inmiddels een oordeel uitgesproken. Onze cliënt is het niet eens met deze oordeel. (…)

We verzoeken U alsnog onderzoek te doen inzake deze klacht"

5. In reactie hierop deelde de Nationale ombudsman verzoekers gemachtigde bij brief van 15 december 1999 het volgende mee:

"Uit de correspondentie die met de regiopolitie Utrecht is gevoerd maak ik op dat (verzoeker; N.o.) zich er met name over beklaagt dat:

1. de betrokken politieambtenaren hem niet voldoende hebben geïnformeerd over de wijze waarop de blaastest uitgevoerd moest worden;

2. één van de politieambtenaren een denigrerende opmerking heeft gemaakt over zijn rijbewijs ("of hij zijn rijbewijs in een winkel had gekregen");

3. één van de politieambtenaren een kwetsende opmerking heeft gemaakt over de wijze waarop de politie in Somalië in een soortgelijke situatie zou handelen;

4. hij is bekeurd.

(Verzoeker; N.o.) heeft zijn klachten op 10 juni 1999 aan de politie voorgelegd. Op 21 juli 1999 is (verzoeker; N.o.) door de districtschef geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek naar zijn klachten. (Verzoeker; N.o.) is niet tevreden met de afhandeling van zijn klacht door de politie. Hij wenst een onderzoek door de Nationale ombudsman.

Ad. 1 & 4

In algemene zin is het zo dat wanneer men, volgens de politie, niet meewerkt aan een blaastest een proces-verbaal wordt opgemaakt door de politie. Het proces-verbaal wordt gezonden aan de officier van justitie die de zaak verder behandelt. De officier van justitie beslist of al dan niet tot strafvervolging wordt overgegaan. In het geval van (verzoeker; N.o.) heeft de officier van justitie kennelijk besloten om betaling van een transactievoorstel aan te bieden ter voorkoming van (verdere) strafvervolging. Indien niet aan het transactievoorstel wordt voldaan zal de officier van justitie de zaak voorleggen aan de strafrechter. Het is dan aan de strafrechter om te beoordelen of (verzoeker; N.o.), mede gelet op de door hem eventueel aan te voeren omstandigheden, al dan niet ten onrechte is bekeurd. (Verzoeker; N.o.) kan zijn grieven over de wijze waarop de politie tot het uitschrijven van een bekeuring is overgegaan dus bij de strafrechter aan de orde stellen. Gelet op deze mogelijkheid voor (verzoeker; N.o.) om de betreffende klachtonderdelen aan de orde te stellen zal ik daarnaar geen onderzoek instellen.

Ad. 2 (Bedoeld is 3; N.o.)

Dit klachtonderdeel is door de districtschef gegrond verklaard. Nu de politie hiermee heeft erkend dat de door de betrokken politieambtenaren gemaakte opmerking misplaatst en onjuist was, heeft een onderzoek door de Nationale ombudsman naar dit klachtonderdeel geen toegevoegde waarde meer. Naar dit klachtonderdeel zal derhalve eveneens geen onderzoek worden ingesteld.

Ad. 3 (Bedoeld is 2; N.o.)

Dit klachtonderdeel komt in beginsel wel in aanmerking voor een onderzoek.

Mocht u prijs stellen op een onderzoek naar dit (beperkte) klachtonderdeel, dan kunt u mij hierover binnen twee weken nader berichten.

Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en wacht uw eventuele nadere berichten af."

6.1. Op 18 januari 2000 deelde verzoekers gemachtigde een medewerker van de Nationale ombudsman mee dat verzoeker een onderzoek wenste naar klachtonderdeel drie.

6.2. Op 31 januari 2000 deelde een medewerker van de Nationale ombudsman verzoekers gemachtigde telefonisch mee dat een onderzoek zou worden ingesteld naar het tweede klachtonderdeel.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder klacht .

C. Standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht

1. In reactie op verzoekers klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht bij brief van 15 maart 2000 het volgende mee:

"Zoals uit de bijgevoegde rapporten en brieven blijkt zijn de klachtpunten van (verzoeker; N.o.) reeds in een eerder stadium aan een onderzoek onderhevig geweest, op grond waarvan ik destijds een beslissing op de klachtpunten heb genomen. U vraagt met name om een reactie op de opmerking:

"Je hebt je rijbewijs toch niet in een winkel gekregen".

De overwegingen van de districtschef om destijds tot het oordeel "ongegrond" te komen waren de volgende.

De betreffende politieambtenaren verrichtten op het moment van de staandehouding een algehele alcoholcontrole. Bij deze controles werd van elke bestuurder ter plaatse een ademtest afgenomen. Daarbij werd, zoals gebruikelijk, uitleg gegeven over de procedure. Reeds vanaf het eerste contact tussen de verbalisant en (verzoeker; N.o.) was er sprake van enige spanning in het gesprek. Naar mijn mening zijn door de desbetreffende politieambtenaren geen vragen gesteld die niet direct betrekking hadden op de juiste gang van zaken. Door de aanvankelijke weigeringen en het keer op keer stellen van de "waarom-vraag" op elke correcte vraag van de politieambtenaar liep de spanning hierbij op. Door verbalisant S. werd op een gegeven moment tegen (verzoeker; N.o.) gezegd dat hij verplicht was mee te werken aan een onderzoek van zijn uitgeademde lucht. In de context dat (verzoeker; N.o.) dat moest weten, omdat hij in het bezit was van een rijbewijs, heeft hij daarbij de opmerking geplaatst dat (verzoeker; N.o.) dat rijbewijs toch niet in een winkel had gekocht. Hoewel op zich de gewraakte opmerking wellicht achterwege had kunnen blijven, ben ik van mening dat deze opmerking, geplaatst in de context van het gesprek, niet buitenproportioneel was. Na opnieuw alle relevante bescheiden te hebben onderzocht, zie ik geen nieuwe feiten of omstandigheden om tot een ander oordeel te komen. Ik handhaaf derhalve de ongegrondverklaring van dit klachtpunt."

2. Een van de bijlagen bij de reactie van de korpsbeheerder was een schriftelijke verklaring van betrokken ambtenaar S. van 19 juli 1999. Hierin deelde hij het volgende mee:

"Op 4 juni 1999 omstreeks 22.30 uur was ik betrokken bij een alcoholcontrole op de Briljantlaan te Utrecht.

Bij deze controle waren nog zeven of acht collega's betrokken.

Er werd bij deze controle in principe niet naar rijbewijzen of kentekenbewijzen gevraagd.

Alle bestuurders moeten dus blazen op de apparatuur.

Op datum en tijdstip vermeld kwam er een B.M.W. aanrijden met daarin twee donker gekleurde mannen.

Ik vroeg de bestuurder de medewerking voor een ademtest.

De man zei: "Ik heb geen alcohol gehad dus ik blaas niet."

Ik zei toen dat iedereen deze avond zich aan een test moest onderwerpen.

Ik overtuigde de man toch dat hij moest blazen.

Ik legde de man uit hoe hij moest blazen.

Ik heb stellig het idee dat de man voldoende de taal machtig was om te begrijpen wat ik bedoelde.

Hierna trachtte de man de test te voldoen.

Dit ging niet.

Ik heb het toen nog een keer duidelijk voorgedaan hoe hij het moest doen.

Hij trachtte het opnieuw.

Vervolgens heb ik het opnieuw uitgelegd door te zeggen:

"U moet net zo doen alsof u een ballon opblaast."

Tijdens deze handelingen gaf de (man; N.o.) nogmaals aan dat hij Moslim was en dat hij geen alcohol gebruikte en dus niet hoefde te blazen.

Ik heb toen tegen hem gezegd, dat ik ook Moslim was en dat dit niet ter zake was.

Ik heb de man toen gezegd, dat indien hij op deze manier verder zou gaan hij een bekeuring zou krijgen.

Omdat ik het had voorgedaan en diverse keren had uitgelegd, had ik stelling het idee dat de man de test saboteerde, mede omdat hij diverse keren herhaalde ik doe het niet want ik ben Moslim.

Hierna heb ik een basbon ( Bekeuring Afhandeling Systeem; N.o.) uitgeschreven.

Ter controle op de identiteit heb ik toen naar zijn rijbewijs gevraagd.

Eerst weigerde de man zijn rijbewijs af te geven.

Na veel aandringen gaf de man het, niet eerder nadat ik hem uitgelegd had dat hij anders aangehouden zou worden.

Ik heb ook gezegd, dat de man moest weten dat hij verplicht was aan een blaastest mee te werken daar hij immers in het bezit was van een rijbewijs.

Ik heb daarbij de toevoeging gemaakt: "je hebt je rijbewijs toch niet in de winkel gekocht."

Hierna vroeg ik de man of zijn adres op het rijbewijs vermeld nog klopte.

De bestuurder zei toen van niet.

Ik vroeg hem toen naar het juiste adres.

Eerst gaf hij in het geheel geen antwoord, waarna hij zei dat dit mij niet aanging of niet hoefde te weten.

Hierna zei hij weer het staat toch op mijn rijbewijs.

Ik zei toen weer dat dit toch een ander adres was.

Hierna zei de bestuurder weer dat ik hem discrimineerde.

Ik zei toen "Kijk eens naar de kleur van mijn haar."

Hij reageerde hier helemaal niet op.

Door de niet coöperatieve houding van de man werd de sfeer er niet beter op.

Ik vond ook dat de man met zijn opmerking en gedrag eigenlijk al te ver was gegaan namelijk het na diverse vorderingen niet voldoen aan het bevel, zijn rijbewijs niet afgeven, zijn personalia niet willen opgeven alsmede zijn opmerkingen dat ik hem zou discrimineren.

Ik heb de man wel bij zijn schouder gepakt toen zijn gedrag daartoe aanleiding gaf.

Ik heb hem toen gezegd, dat als hij zou blijven weigeren mee te werken hij aangehouden zou worden.

Wel heb ik gezegd, wat zou de politie in Somalië doen als je je zo zou gedragen ?

Tijdens het uitschrijven van de bekeuring bleef de man vervelende opmerkingen maken aan mijn adres.

Wat deze opmerkingen inhielden weet ik niet meer daar ik mij concentreerde op het uitschrijven van de bekeuring.

Collega E. heeft de man ook nog gecorrigeerd door te zeggen dat de bestuurder normaal moest doen want dat het anders afgelopen met hem zou zijn en dat hij aangehouden zou worden."

3. Als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder was verder gevoegd een schriftelijke verklaring van betrokken ambtenaar E. van 12 juli 1999. Deze luidde als volgt:

"Bedoelde man werd tijdens een alcoholcontrole staande gehouden en verwezen naar een controle-plaats. Dit was de parallelrijbaan van de Briljantlaan. Tijdens de alcoholcontrole is iedere bestuurder verplicht om mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek. Deze verplichting is opgenomen in de Wegenverkeerswet 1994 (zie achtergrond onder 1.; N.o.) en wordt een zogenaamde 0-meting genoemd.

Ook deze bestuurder moest zich onderwerpen aan zo'n onderzoek. Door een collega van het Paardenveld (zijn naam weet ik niet) werd van deze man gevorderd te blazen. In eerste instantie werkte hij "mee" maar blazen deed hij niet. Door de betreffende collega werd meerdere malen duidelijk uitgelegd wat van de man verlangd werd en tot viermaal toe gevorderd dat hij moest meewerken.

Ik aanschouwde dit op kleine afstand. Toen het mij te gortig werd heb ik mij met de procedure bemoeid. Ik heb nogmaals gevorderd van de bestuurder te blazen. Dit weigerde hij op religieuze gronden waarop ik hem duidelijk gemaakt heb dat dit geen uitzonderingsgrond was. Hij bleef echter bij zijn weigering waarop ik tegen de collega van het Paardenveld vertelde dat hij deze bestuurder moest verbaliseren voor de weigering. Hierop vroeg de collega van het Paardenveld zijn rijbewijs. Dit kreeg hij van de man waarop hij een aantal onvriendelijke opmerkingen naar de collega van het Paardenveld maakte terwijl deze dit gelaten liet passeren. Hierop heb ik de man te kennen gegeven dat hij zich als gast in dit land heeft te gedragen en dat de wetgeving ook voor hem gold. Toen de man doorging met zijn opmerkingen heb ik hem te verstaan gegeven dat hij zich ook ten opzichte van de politie heeft te gedragen en dat wij niet de eerste de beste flapdrollen zijn waartegen hij te keer kan gaan. Tegen de man zijn geen vervelende of kwetsende opmerkingen gemaakt. Opvallend de rust die de collega van het Paardenveld uitstraalde. Hij pikte mijn inziens te veel van deze man. Ik had hem waarschijnlijk in een eerder stadium aangehouden voor belediging of recalcitrant gedrag. Maar ja, het was mijn zaak verder niet."

D. Reactie verzoeker

In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en de verklaringen van de betrokken ambtenaren deelde verzoeker bij brief van 13 april 2000 mee, van mening te zijn dat de verklaringen niet berusten op waarheid en dat het voorval in deze verklaringen verdraaid werd weergegeven.

Verzoeker voerde verder aan onverminderd van mening te zijn dat verbalisant S. hem bevooroordeeld en onheus had bejegend.

Beoordeling

1. Op 4 juni 1999 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht een alcoholcontrole op de Briljantlaan te Utrecht. Omstreeks 22.30 uur gaven zij verzoeker, die hen op dat moment als bestuurder van een auto naderde, een stopteken. Vervolgens vorderden zij dat verzoeker zou meewerken aan een blaastest. In eerste instantie gaf verzoeker te kennen niet te willen meewerken. Kort daarop besloot verzoeker toch medewerking te verlenen. Nadat verzoeker er niet in was geslaagd om de blaastest correct uit te voeren, verlangden de politieambtenaren inzage in het rijbewijs van verzoeker. Een van de betrokken ambtenaren heeft uiteindelijk een bekeuring uitgeschreven vanwege het niet meewerken aan de blaastest door verzoeker.

2. Verzoeker klaagt over de wijze waarop de politieambtenaren hem tijdens de controle hebben bejegend. Met name klaagt hij er over dat een van de ambtenaren een denigrerende opmerking heeft gemaakt over zijn rijbewijs, namelijk of verzoeker dit "in een winkel had gekocht".

3. De betrokken politieambtenaar en de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht, hebben hierop te kennen gegeven dat verzoeker de opmerking verkeerd, immers niet in het juiste verband, had weergegeven.

4. Het contact tussen verzoeker en de betrokken politieambtenaren S. en E. verliep vanaf het begin stroef. Aanvankelijk gaf verzoeker te kennen niet te willen meewerken aan een blaastest, omdat hij als moslim immers geen alcohol had genuttigd. Ook toen verzoeker zich vervolgens toch onderwierp aan de blaastest verliep de communicatie tussen verzoeker en de verbalisanten niet soepel.

Omdat de betrokken ambtenaren de indruk hadden dat verzoeker opzettelijk de blaastest bij herhaling liet mislukken, is verbalisant S. vervolgens overgegaan tot het opmaken van een proces-verbaal dienaangaande. Ook in deze fase verliep het contact niet probleemloos.

Verbalisant S. heeft daarbij op enig moment onder meer een opmerking gemaakt over de wijze waarop verzoeker mogelijk aan zijn rijbewijs zou zijn gekomen.

Verzoeker heeft op dit punt te kennen gegeven dat verbalisant S., op het moment dat hij het rijbewijs van verzoeker in ontvangst nam, had opgemerkt, dat hij het rijbewijs in een winkel had gekocht.

Verbalisant S. heeft daartegenover gesteld dat hij verzoeker had uitgelegd dat hij als bezitter van een rijbewijs toch moest weten dat hij verplicht was mee te werken aan de blaastest. En dat hij, verbalisant S. aan deze opmerking had toegevoegd dat verzoeker zijn rijbewijs toch zeker niet in een winkel had gekocht.

De lezingen van verzoeker en verbalisant S. staan in dit opzicht tegenover elkaar. Er zijn geen aanwijzingen op grond waarvan de ene lezing aannemelijker moet worden geacht dan de andere. De Nationale ombudsman zal zich dan ook van een oordeel onthouden.

Ten overvloede wordt evenwel opgemerkt dat ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de lezing van verbalisant S. de betrokken verbalisant had moeten begrijpen dat zijn opmerking, hoewel niet kwetsend bedoeld, gemakkelijk verkeerd begrepen had kunnen worden. Verbalisant S. had kunnen volstaan met de opmerking dat de houder van een rijbewijs verplicht is mee te werken aan een blaastest.

Conclusie

Over de klacht met betrekking tot de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), wordt geen oordeel gegeven.

Instantie: Regiopolitie Utrecht

Klacht:

Bejegening tijdens alcoholcontrole.

Oordeel:

Geen oordeel