2000/218

Rapport

Op 28 april 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. te Vlieland, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Friesland. Nadat verzoekster om nadere informatie was gevraagd en was gewezen op het feit dat zij haar klacht eerste diende voor te leggen aan het regionale politiekorps Friesland, wendde zij zich op 8 september 1999 opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Vervolgens werd naar de gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Friesland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van haar melding of aangifte van diefstal van de ketting van haar pony in mei/juni 1998 en van vergiftiging van haar kat op 9 november 1998.

Achtergrond

1. Wetboek van strafrecht

Artikel 310:

"Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.”

Artikel 350:

"1. Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat (…), wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Gelijke straf wordt toegepast op hem die opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doodt, beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt."

2. Opnemen van aangifte

Art. 161 Sv geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat art. 163 Sv de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen.

Deze plicht tot het opnemen van de aangifte staat los van de vraag of aan die aangifte verder vervolg zal worden gegeven. Wanneer bij de politie aangifte wordt gedaan mag van haar worden verwacht dat zij deze aangifte opneemt op het moment dat deze wordt gedaan. Voorzover de feitelijke mogelijkheid daartoe op dat moment, objectief bezien, ontbreekt, dient degene die aangifte wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk alsnog de gelegenheid te krijgen.

Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte. In het geval van dergelijke twijfel dient hij het over te laten aan de officier van justitie om ter zake een standpunt te bepalen en dat kenbaar te maken aan de persoon die aangifte deed. Voor betrokkene staat dan, in het geval van een besluit tot niet vervolging, de mogelijkheid open van beklag bij het gerechtshof, ingevolge artikel 12 Sv.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd vier betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Drie van hen maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Leeuwarden over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Een van de betrokken ambtenaren werd door een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch op een specifiek punt om een toelichting gevraagd.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reacties van verzoekster en politieambtenaar P. gaven geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In 1981 kwam in Vlieland het gepensioneerde echtpaar X wonen naast verzoekster. De daarop volgende jaren waren er problemen in de verstandhouding tussen verzoekster en familie X, mede in verband met het grondbezit van verzoekster en de erfafscheiding tussen de stukken grond van familie X en verzoekster. In verband hiermee vonden onder andere twee kort gedingen plaats.

2. Op 18 juli 1988, toen de verstandhouding met haar buren nog steeds niet goed was, werd verzoekster veroordeeld tot een geldboete van ƒ 400,- wegens belediging van haar buren X.

3. Vervolgens werd verzoekster op 14 augustus 1988 zelf slachtoffer van een strafbaar feit, ten aanzien waarvan de verdachte een transactie van ƒ 100,- had aangeboden gekregen. Naar aanleiding daarvan deelde de Friese vereniging van zelfhulpgroepen aan de officier van justitie te Leeuwarden onder meer het volgende mee:

"Het bij ons ingeschreven lid Mw. M. (…) zond ons ter kennisgeving en inzage het door Uw dienst aan haar gezonden stuk betrekking hebbende op: parketnummer (…) als zodanig bij Uw parket ingeschreven op 22 september 1988.

U zou ons ten zeerste verplichten, speciaal in dit geval, ons de door U gehanteerde motieven te willen laten weten die aanleiding zijn voor de geformuleerde zin:

"Op basis van het proces-verbaal is besloten het strafbare feit niet ter beoordeling voor te leggen aan de rechter maar: verdachte een transaktie aanbieden van f. 100.-, dat wil zeggen, verdachte kan strafvervolging voorkomen door betaling van dit bedrag."

verder:

"Bij de beoordeling van het proces-verbaal is rekening gehouden met de voor U aanwezige mogelijkheid de eventueel door U geleden schade te verhalen binnen het strafproces. Nu deze mogelijkheid niet (voldoende) aanwezig is, moet U Uw schade civielrechtelijk verhalen."

Onze overwegingen om U te vragen ons nader te willen informeren zijn o.a.:

1. we hebben hier te doen met een geestelijk licht gehandicapte vrouw.

2. zeer recentelijk werd deze vrouw (op 18 juli 1988) veroordeeld tot het betalen van een geldboete van f. 400,- door de politierechter (de Officier vroeg zelfs f. 500.-) vanwege hetzelfde strafbare feit waarvan hier sprake is.

3. jarenlang is door de politie op Vlieland nagelaten klachten van deze mevrouw te honoreren in/met een proces-verbaal, nu eindelijk (na de eerder genoemde procesgang) wordt er een proces-verbaal opgemaakt en nu wordt het niet voor de rechter gebracht.

4. wij vragen ons af: a. waarom kan politie en justitie niet onpartijdig blijven ?

b. waarom worden geestelijk licht gestoorde mensen, als

betrokkene, zowel door de plaatselijke politie als door een deel

van de Vlielandse bevolking, als "schietschijf" gebruikt?

Het is op basis van deze overwegingen, die we mede door onderzoek, hebben moeten maken, dat we U vragen ons, als belangenbehartigende organisatie, die zich ten doel stelt te bevorderen dat mensen als Mw. M. in hun eigen leefgemeenschap mogelijkheden behouden en krijgen daarin te blijven functioneren, een serieus gesprek toe te staan en ons die informatie waarom we hier vragen te willen verstrekken."

4. In reactie op de brief van de Friese vereniging van zelfhulpgroepen, deelde de officier van justitie in zijn brief van 27 november 1988 de Vereniging onder meer het volgende mee:

"Alhoewel ik, naar mijn oordeel, niet gehouden ben uw Vereniging tekst en uitleg te geven, wil ik gelet op de bijzondere positie van mevrouw M. in relatie tot uw vereniging daar thans wel een uitzondering voor maken. Ik kan echter niet aan de indruk ontkomen dat u in uw beoordeling neigt naar een subjectivering van het probleem. Gelet op uw belangenbehartiging wel voorstelbaar, echter de medaille heeft twee kanten.

Het is altijd een riskante aangelegenheid zaken met elkaar te vergelijken. Dit heeft veelal tot gevolg dat niet een exact zelfde resultaat wordt verkregen als uitkomst.

Op uw vragen in te gaan:

ad 1/2/3/ Dit is zowel politie als justitie genoegzaam bekend. Mevrouw M. heeft zich in het verleden, ik spreek dan over een periode van ± 10 jaren, vele malen niet onbetuigd gelaten. Dat is juist vanwege haar situatie voor de politie en justitie aanleiding geweest een jobsgeduld te betrachten en vele malen de hand over het hart te strijken. Echter zoiets is niet te allen tijde te rechtvaardigen tegenover de benadeelden/slachtoffers. De terechtzitting van 18 juli jl. moet u denk ik zien als het resultaat van vele jaren waarbij thans een keer ook aan mevrouw M. de wacht aangezegd moest worden.

Het betrof daar overigens 2 misdragingen in de beledigingensfeer, ook ernstiger in omvang dan de strafzaak waarin mevrouw M. als aangeefster optreedt. Zij is er vanaf gekomen met een zeer geringe straf.

ad 4 Mede gelet op het bovenstaande moet ik tegenspreken dat politie en justitie niet onpartijdig blijven.

Zo zij al partijdig zou zijn geweest dan slechts in het voordeel van mevrouw M.

Ook de aantijging dat zij door de plaatselijke politie als "schietschijf" wordt gebruikt, vind ik een onterechte en ongepaste opmerking. Uw vereniging hoede zich voor (een) belediging(en).

Gelet op bovenstaande toelichting komt mij een gesprek weinig opportuun meer voor. Mocht u desondanks zulks toch op prijs stellen dan ben ik daartoe bereid. In dat geval verzoek ik u een afspraak te willen maken."

5. Bijna tien jaar later, op 19 en 20 mei 1998, belde verzoekster politieambtenaar V. thuis, respectievelijk op het politiebureau te Vlieland. Zij deelde hem tijdens deze telefoongesprekken mee dat de ketting van haar paard was gestolen. In een mutatieformulier van 21 mei 1998, opgemaakt door politieambtenaar V., staat daarover onder meer het volgende vermeld:

"AANGEVER: M.

Toelichting:

Belde M. mij dinsdagavond thuis en gistermorgen op het werk. De ketting van haar paard was weer weg. Weer de gewoonlijke pesterijen. Toen M. dinsdagavond rond 20.30 u bij het paard kwam stond er een rode auto met platte bak op de P.-weg met twee knapen erin. Zij zaten haar te jennen. M. dacht dat deze mannen ook de ketting hadden gestolen. Vanmorgen W. opgezocht. Gaf direct toe M. te hebben geroepen samen met K. Was niet in het weiland geweest en wist niets van de ketting. W. zou er mee ophouden. M. wordt in kennis gesteld."

6. In een dagrapport van 26 mei 1998, opgemaakt door politieambtenaar S., staat onder meer het volgende vermeld:

"Werd ik gistermiddag op straat aangesproken door M. Iedereen spande weer tegen haar samen. Er was een ketting uit de weide gestolen; het warter van het paard verdween en de muren van haar huisje lekken.

Iedereen had het weer gedaan. Ook vandaag weer twee keer een praatje met haar gehad. Haar maar even een tijdje aangehoord, in de hoop dat ze nu weer wat gekalmeerd zal zijn. We wachten het maar weer af."

7. In een mutatieformulier van 9 november 1998, opgemaakt door politieambtenaar V., staat onder meer het volgende vermeld:

"Tijdstip kennisname: maandag 9 november 1998 om 20.00

Feit gepleegd: tussen maandag 09-11-1998 10.00 uur en maandag 09-11-1998

18.00 uur

Lokatie: W.-weg te Vlieland

(…)

Vanavond op visite geweest bij M. Haar kat was vandaag vergiftigd. De kat was vanmiddag meer dood dan levend op het erf van de fam. H. gevonden, door huurders van de woning van de fam. H. Deze mensen hadden de kat aan D. gegeven. D. wist dat dit de kat van M. was. M. was met de kat naar dr. Dn. geweest. Deze concludeerde dat de kat vergiftigd moest zijn. De huurders van de woning van de fam. H. hadden M. verteld dat op het erf rattengif met vlees lag. M. wilde nu de fam. H. met de kosten van vervoer naar de wal en crematie opzadelen. Verder was de liefde met de fam. H. voorgoed voorbij. M. medegedeeld dat wij eea uit gingen zoeken. Bij de fam. H. was niemand thuis. Morgen bij daglicht zal nog eens worden gekeken."

8. In een dagrapport van 10 november 1998, opgemaakt door politieambtenaar V., staat onder meer het volgende vermeld:

"Vandaag diverse telefoontjes gehad van M. ivm de dode poes. M. had vanmorgen Ko. gebeld. Deze had kontakt gehad met de H.-tjes. Deze wisten nergens van. M. was door dit bericht wat gerustgesteld en niet meer zo overtuigd dat de H.-tjes de poes hadden vergiftigd. Verder nog gebeld door de dierenambulance Harlingen. Wilden in deze ook hun zegje doen. Hen medegedeeld dat wij de zaak onderzoeken en dat M. onze kontaktpersoon was en niet de dierenambulance.

Vanmiddag kwam de fam. H. thuis. Met hen gesproken. Men had geen rattengif meer liggen. Afgelopen voorjaar hadden er nog kisten van de gemeente gestaan. Deze waren inmiddels weer weg. Lag wel een briefje van de huurders. Men had de kat ziek gevonden in de tuin en men dacht dat het beestje misschien wel was aangereden. Zij hadden de poes in een doosje gedaan. Inmiddels heeft de fam. H. een gesprekje gehad met M. en schijnt de lucht tussen M. en de fam. H. weer opgeklaard te zijn. Vraag blijft waar de kat het vergif heeft binnengekregen.

(...)

Heeft M. mij de laatste dagen diverse malen thuis gebeld. Gisteren heeft ze de poes gecremeerd. R. had M. verteld dat haar kat vermoedelijk door een rat was gebeten. Ze leeft weer op goede voet met de fam. H. Verder zou er volgens M. iemand vergiftigd visafval in het duin ten noorden van de V.-weg thv de fam. Pr. gooien. Haar gevraagd dit bij aantreffen aan ons te melden. Verder gezegd dat wij hier ook op zullen letten. Was zeer vriendelijk."

9. In een mutatierapport van 16 november 1998 staat onder meer het volgend vermeld:

"…werd ik gebeld door Hr. R. van de provincie Friesland. Hij was benaderd door M. over een vergiftigde kat en inmiddels al gecremeerde kat. Of was de kat nu gebeten door een rat? R. is toezichthouder milieu van de provincie en deze week met piket belast voor de milieu-alarmdienst. Hem verteld dat wij deze tragedie reeds kenden."

10. Per brief van 29 maart 1999 deelde verzoekster onder meer het volgende mee aan de commissaris van de Koningin te Leeuwarden:

"Ze (de politie; N.o.) maken er maar wat van. Ze gebruiken mensen die alleen wonen, in machtsmisbruik partij kiezen en helaas laat ik niet mij in machtsmisbruiken gebruiken. En ook niet door de politie, en dat wordt te veel gebruik van gemaakt, de politiewerk op Vlieland die deugt niet en het heeft nooit gedeugd ook. Aan de politie heb ik te danken dat ik over de duizenden guldens schade heb geleden aan gestolen goederen en vernielingen, ik moest maar zien dat er nieuw voor terug kwam. Alle extra uitgaven, wat niet had hoeven te gebeuren. Ze komen wel kijken, als ik ze bel, maar daar het erbij, ze doen niks. En nog geen rapport of notitie wordt van opgemaakt, het is een grote schande, dat zulken politie blijven, daar ben ik niet mee eens. En M. mij langer niet meer zo behandelen en door de politie van Vlieland, takenruil is het allerbeste voor Vlieland want ik hier op Vlieland door de politie optreden omdat zij een partij kiezen niet onpartijdig zie die zeer gemeen politiewerk maar, waar niks klopt van de werkelijkheid, mij laten, vals laten veroordelen, en M. voor gek zetten hier op Vlieland, door fam. X, die mij het leven onmogelijk maakte met tiranniseren en treiteren en liegen en de woorden omdraaien. En omdat P. dit werk onterecht heeft gehandeld, zit hij 10 jaar te lang.

Door zijn gedrag van de politie hier op Vlieland, werkt dat averechts verkeerd bij de Vlielandse samenleving. Je hebt op Vlieland roddels maar ook gemene roddels die stekels, je laat voelen, en de jeugd en bij de Vlielandse jongeren je naschreeuwt op straat die echt geestelijk psychisch gestoorde man B. maar heeft mij twee keer mishandeld op straat, wat doet de politie niks hoor. En mij die dreigbrief afzender ziek zo mijn kat heette, je belt de politie, hij is het hè, hoe weet je dat dat hij dat is. Oh, vandaar dat jullie niks doen hè, dat wordt het hem niet aangerekend om dat patiënt van gemeentearts dokter Dn. is, en er zijn nog twee psychische mannen wonen er, één die steelt alles wat los of vast is of staat, ik weet wie die personen zijn en hun namen daar houden de handen boven hun hoofd, dat klopt ook niet hè. Er zijn heel veel dingen, wat hier op Vlieland gebeurt, wat de buitenwereld niet mag weten, wat de politie door de vingers ziet. En daar ben ik de dupe en de slachtoffer van: van hun werken op Vlieland dat ze onterecht mij behandelen en dat moet onderkend worden, de politie P. geloof ik toch niet meer: opstappen moet hij, hij heeft mij al genoeg aangedaan."

11. Nadat de commissaris van de Koningin te Leeuwarden verzoekster had verwezen naar de Nationale ombudsman, wendde verzoekster zich per brief van 27 april 1999 tot hem. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik ben ook de enigste van de inwoners die zoveel kwijt is aan gestolen goederen en vernielingen. Wie vergoedt mij dat? Wat inmiddels is uitgelopen in de duizenden guldens, de rekeningen liegen er niet om. Alle extra uitgaven. Omdat ik ook nog eens de slachtoffer ben van machtsmisbruik. De achterbaks gedoe van de politie ben ik zat van, doen net alsof, als ze komen kijken daar blijft het er bij. Het zijn allemaal Vlielanders die dit doen psychisch gestoorde mannen op Vlieland wonen patiënten van dokter D.

Ik gebruik geen medicijnen voor psychische problemen hebben, en ik weet wie die personen zijn en hun namen, die vent moet altijd mij hebben die gek. Waar ze de handen boven het hoofd houdt, dat klopt ook niet, alleen om de naam. Daarom zeg ik persoonlijk de politie onder het gezag van provinciehuis. De regionaal collega van burgemeester B. blijven, daar moet einde aan komen. Ben al genoeg door de Vlielandse slijk gesleurd in leedvermaak door één echtpaar de grootste oproerstoker X die onze familie door de hel heeft geholpen, die was mijn buurman geweest, die zoveel strafbare feiten heeft gedaan waar de politie allemaal in het niet heeft gedaan. De politie heeft mij vals beschuldigd.

De politie heeft mij de slachtoffer gemaakt van opzettelijk in elkaars smerig complot politierechterzaak van gemaakt, wat ze nooit meer goed ken maken: ik werd uitgescholden in de politierechterzaak.

M. wordt op Vlieland niet voor serieus genomen als niet geloofd of voor vol aangekeken, en de X-n maar genieten. Zij genoten daarvan!! En ik werd vals beschuldigd. Ook dat is niet op zijn plaats, zelfs gemeen. Ik heb lang genoeg geduld gehad met zulke politie, takenruil is het allerbeste voor Vlieland, eens komt toch de waarheid aan het licht wat op Vlieland zich afspeelde, en hoop dat dat ook gebeurt."

12. De Nationale ombudsman wees verzoekster op het zogenoemde kenbaarheidsvereiste. Chef C. van het regionale politiekorps Friesland deelde als zijn beslissing op de klacht van verzoekster mee dat hij haar klacht ongegrond achtte. Omdat verzoekster het met deze conclusie niet eens was, wendde zij zich per brief van 8 september 1999 opnieuw tot de Nationale ombudsman.

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat hiervoor samengevat weergegeven onder klacht en in hetgeen hiervoor is weergegeven onder A.10. en A.11.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde als zijn standpunt op de klacht onder meer het volgende mee:

"Uit bijgaande mutaties, verzameld uit het bedrijfsprocessensysteem X-pol, constateer ik dat klaagster mevrouw M.

- op donderdag 21 mei 1998 melding dan wel aangifte heeft gedaan van diefstal van de ketting van haar paard bij de politie Friesland, team Vlieland; en op dinsdag 26 mei 1998 heeft zij een gesprek gevoerd waarin dit punt wederom ter sprake kwam.

- op maandag 9 november 1998 melding dan wel aangifte heeft gedaan van vergiftiging van haar kat op 8 november 1998. Mutaties d.d. 10, 14 en 16 november vloeien voort uit eerdergenoemde melding/aangifte.

De relevante informatie hierover is bij dit schrijven als bijlage toegevoegd.

Naar aanleiding van eerdergenoemde zaken zijn door de behandelende politieambtenaren respectievelijk de volgende handelingen verricht:

Zaak I: betreffende de diefstal van de ketting van het paard.

Aangifte opgenomen, vastlegging in bedrijfsprocessensysteem X-pol, gesprek met aangeefster gevoerd, plaatselijk onderzoek, terugkoppeling naar betrokkenen en aangesproken. Tevens gefungeerd als aanspreekbuis.

Zaak II: betreffende vergiftiging van de kat.

Aangifte opgenomen, vastlegging in bedrijfsprocessen X-pol, gesprek met aangeefster gevoerd, onderzoek ingesteld, gespreksvoering met betrokkenen, terugkoppeling tussen partijen, afhandelingscontacten.

Zowel in zaak I als in zaak II was er geen noodzaak om tot aanhouding van verdachten over te gaan. Er zijn dan ook geen processen-verbaal ingezonden naar de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket te Leeuwarden.

Op grond van de inhoud van de bovenstaande schriftelijke documentatie acht ik de klachten van mevrouw M. in deze ongegrond. De zaken zijn met de grootst mogelijke zorgvuldigheid door de politiemedewerkers behandeld en met mevrouw M. is daarover voortdurend contact onderhouden."

2. In zijn reactie op hem gestelde vragen door de Nationale ombudsman, deelde de korpsbeheerder onder meer nog het volgende mee:

"1. In beide zaken is in eerste instantie volstaan met een mutatie. Als uit de onderzoeken was gebleken van daders was er zeer zeker proces-verbaal opgemaakt. Van aangeefster is daarom geen aangifte opgenomen. Aangeefster is in kennis gesteld van het resultaat van de onderzoeken. Beide zaken lagen in de sociale sfeer.

2. Daar er geen proces-verbaal bekende dader is opgemaakt zijn er ook geen stukken aan de officier van justitie gezonden.

3. Er is geen contact geweest met het arrondissementsparket, daar hiervoor geen reden was. Zie antwoord op vraag 1 en 2.

4. Er zijn regelmatig gesprekken geweest met meldster waarbij de bedoelde zaken vast ook aan de orde zijn gekomen.

5. a en b. Voorjaar en zomer 1998, respectievelijk najaar en winter 1998. Zie de bij u in bezit zijnde registraties in X-pol.

6. De ketting is vermoedelijk weggenomen als het gevolg van pesterij en in het geval van de kat is er zeer waarschijnlijk sprake van een aanrijding in plaats van vergiftiging. Uit onderzoek is niet van enig vergif gebleken. Zie ook de bij u in bezit zijnde registraties in X-pol.

7. Er was geen sprake van dader(s). Zaken zijn opgeslagen in de vorm van een registratie in X-pol."

D. Standpunt betrokken ambtenaar P.

Betrokken ambtenaar P. deelde als zijn standpunt op de klacht onder meer het volgende mee:

"M. woonde in die jaren in de (...) te Vlieland, naast het echtpaar X. De politie werd vrijwel dagelijks betrokken bij de ruzie tussen M. en genoemd echtpaar. Om M. bij te staan, had zich in 1983 een werkgroep bestaande uit vier dames en twee heren, gevormd. Deze werkgroep heeft contact met mij opgenomen om hen bij te staan. (…) Deze werkgroep, waarbij ook ondergetekende zich voegde, zette zich in, ten einde een eind aan de ruzie met de familie X te maken, een nieuwe woonruimte voor M. te bewerkstelligen. Helaas was deze werkgroep geen lang leven gegund, daar M. alleen adviezen, welke haar goed uitkwamen, wenste op te volgen. Zij zocht toen steun bij de Friese Vereniging van Zelfhulpgroepen- gehandicapten en uitkeringsgerechtigden.

Overigens is M. enige jaren geleden verhuisd naar een nieuwe, vrijstaande woning aan de (...) te Vlieland. Echter ook hier ontstonden al snel problemen met in de buurt wonende mensen.

Overigens werd ondergetekende jarenlang dagelijks, zowel op het bureau als privé, meerdere malen door M. gebeld over diverse zaken en klachten over andere mensen.

(…)

In 1986 bereikte de burenruzie met de familie X een hoogte punt. Op 7 juli 1986 werden twee klachten tegen M. bij de politie ingediend. (…) Vooral de opmerking van M. dat de dochter van X kreupel zou zijn vanwege het verkeerde bloed van X was ernstig te noemen, daar zijn dochter (...), getrouwd en moeder van twee kinderen, aan de ziekte MS leed en ten gevolge daarvan kort daarna is overleden.

Het hiervan opgemaakte proces-verbaal had als resultaat dat M. beboet werd met vierhonderd gulden. (…)

Deze boete neemt zij de politie Vlieland en met name ondergetekende P. bijzonder kwalijk. In haar brief, dd 29 maart 1999 (zie hiervoor FEITEN, onder A.10.; N.o.), aan de Commissaris van de Koningin in Friesland, komt zij daarop terug.

Omtrent deze zaak werd een klacht ingediend door de zelfhulpgroep, voornoemd, bij de officier van justitie mr. R. Op diens verzoek heb ik op 26 januari 1989 een rapport opgemaakt.

(…) De reactie van voornoemde OVJ loog er niet om (zie hiervoor, onder A.4.; N.o.). (…)

Tevens schrijft M. in haar brieven over een vergiftigde kat. Op 9 november 1998 werd door M. bij de politie, collega V., gemeld dat haar kat vergiftigd was. Volgens M. had de familie H., haar buren, haar kat vergiftigd. Uit een door V. ingesteld onderzoek bleek dat de kat misschien ook wel aangereden was. Bovendien zou er sprake van zijn dat die kat door een rat doodgebeten zou zijn. De betreffende mutaties zijn hier bijgevoegd (zie hiervoor, onder A.8 en A.9.; N.o.).

Op vrijdag 23 juli 1999 heeft ondergetekende met de huisarts (...) gesproken.

Hij deelde mij mede dat hij de kat zelf niet gezien had en dat hij nooit gezegd had dat de kat van M. vergiftigd zou zijn. Dit zou alleen maar na een sectie aangetoond kunnen worden.

In de loop der jaren heeft M. diverse mensen van allerlei zaken beschuldigd. (…) Ook heeft de politie Vlieland, met name ondergetekende, diverse brieven van M., met daarin diverse grieven en klachten, ontvangen. (…)

Ook op 11 december 1998 werd ondergetekende gebeld door M. Zij deelde mij mede dat zij bij de districtsleiding had aangedrongen op een verplichte verhuizing van alle politiemensen van Vlieland naar de wal. Tevens klaagde ze daarbij over een medische fout, gepleegd door een arts in 1967, waardoor ze nog steeds hoofdpijn zou hebben en voor de zoveelste keer dat ze een boete heeft moeten betalen vanwege geuite beledigingen. (…)

Op 23 december 1998 kwam de heer H., buurman van M., aan het bureau om zijn ergernis uit te spreken over de uitlatingen van M. Volgens de melder zou M. zich voortdurend tegenover Vlielanders en gasten uitlaten dat de politieman P. een leugenaar zou zijn en dat de huisarts dokter (...) ook niet deugde. H. vond dat M. hiermee, ondanks haar geestelijke toestand, te ver ging. (…)

Op maandag 28 december 1998 heeft de chef van de basis politie zorg van het district Noordwest-Friesland, K. zijn bevindingen betreffende een klacht van M. verwoord in een mutatie. Hij beschouwt klaagster mevrouw M. als verward/onsamenhangend en psychotisch. Zij neemt het niet zo nauw met beschuldigingen enz. enz. (…)

De politie Vlieland is al vele jaren lang de uitlaadklep van M. Er is altijd naar haar problemen geluisterd met daarbij de wetenschap dat ook wij het nooit goed hebben kunnen doen. Zowel in als buiten dienst regelmatig door M. te worden aangesproken of te worden beledigd is vooral voor de gezinsleden en familie van de politiemensen van Vlieland belastend. Op Vlielandse bodem is er niemand die haar voor wat betreft haar klachten nog serieus neemt.

Om haar gelijk te halen schrijft zij daarom de laatste jaren brieven naar allerlei instanties, waaronder nu ook naar de commissaris van de koningin in Friesland en naar de Nationale ombudsman.

Het moge voor zich spreken dat ondergetekende naar aanleiding van deze "klachten?" inzake diverse kwesties, zoals verwoord door de klachtencoördinator, geen gesprek meer heeft gevoerd met de klaagster. Met klaagster zijn honderden gesprekken gevoerd, welke tot niets hebben geleid."

E. Reactie verzoekster

Verzoekster deelde als haar reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en van betrokken politieambtenaar P. onder meer mee dat de kat niet was aangereden, maar was vergiftigd. Zij was direct naar arts D. gegaan, en die had volgens verzoekster bevestigd dat de kat was vergiftigd, wat ook met een kat van hem een keer was gebeurd. Daarnaast deelde verzoekster mee dat de veroordeling uit 1988 onterecht en vals was. Ook sloot verzoekster een factuur bij van een ketting en een harpsluiting, tezamen ter waarde van f 70,75,-.

F. Reactie betrokken ambtenaar V.

Ambtenaar V. van het regionale politiekorps Friesland deelde tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch ter toelichting op een door hem opgemaakt mutatieformulier van 21 mei 1998 (zie hiervoor Feiten, onder A.5.) onder meer het volgende mee:

“Naar aanleiding van de aangifte van M. heb ik W. aangesproken. Ik weet niet meer of ik K. heb gesproken. Ik neem aan van wel. Als ik W. hoor, waarom K. dan niet? Ik zie die jongens bovendien dagelijks. Maar ja, het betrof nu ook weer geen haastklus. Het is in elk geval niet zo dat K. onbereikbaar was door ziekte of langdurige afwezigheid van het eiland of iets dergelijks.”

Beoordeling

I. Ten aanzien van het onderzoek naar de melding of aangifte van diefstal

1. Verzoekster belde op 19 en 20 mei 1998 ambtenaar V. van het regionale politiekorps Friesland thuis respectievelijk op het politiebureau Vlieland. Zij deelde hem tijdens deze telefoongesprekken mee dat de ketting van haar pony op 19 mei 1998 uit het weiland was gestolen. Verzoekster had de politie daarbij vermeld dat twee knapen, W. en K., haar die avond hadden zitten jennen vanuit een rode auto met laadbak. Zij dacht dat zij ook de ketting zouden hebben gestolen.

2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Friesland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van haar aangifte van diefstal van de ketting van haar pony in mei 1998. Verzoekster heeft daarbij aangegeven dat de politie wel langskomt, maar geen notitie of rapport opmaakt of onderzoek doet.

3. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie op de klacht meegedeeld dat de zaak met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is behandeld en dat daarover met verzoekster voortdurend contact is onderhouden. Er is in eerste instantie volstaan met een mutatie in het bedrijfsprocessensysteem X-pol. Daarnaast heeft een plaatselijk onderzoek plaatsgevonden en is er sprake geweest van terugkoppeling naar de betrokkenen, aldus de korpsbeheerder. Ook een dag later heeft de politie twee keer een praatje met verzoekster gehad. Als uit onderzoeken was gebleken dat er daders waren, was er zeker proces-verbaal opgemaakt en aangifte opgenomen. Het probleem lag in de sociale sfeer. De ketting was vermoedelijk weggenomen als gevolg van een pesterij.

4. Ambtenaar P. van het regionale politiekorps Friesland heeft in zijn reactie op de klacht gewezen op vele ruzies en conflicten die tussen verzoekster en omwonenden (hebben) bestaan, alsmede op de vele ambtscontacten die hij in zeventien jaar op het eiland met verzoekster heeft gehad. Daarbij klaagde verzoekster veelal over andere mensen. Daarnaast zou verzoekster de politie nog steeds de geldboete die zij in 1988 wegens belediging van familie X heeft opgelegd gekregen, erg kwalijk nemen.

5. Ambtenaar V. van het regionale politiekorps Friesland heeft aangegeven dat hij niet meer wist of hij naast W. ook K. had gesproken, maar dat hij dat wel aannam. Het betrof echter geen haastklus, aldus politieambtenaar V.

6. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij naar een haar bekend strafbaar feit verricht. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren.

7. Vast staat dat politieambtenaar V. op 21 mei 1998 W. heeft opgezocht en hem heeft aangesproken op zijn mogelijke betrokkenheid bij de diefstal. Aangezien de politie voorts ook een mutatieformulier van dit bezoek aan W. en van de aangifte heeft opgemaakt, mist de klacht van verzoekster als zou de politie geheel geen notitie maken of onderzoek doen, feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

8. Voor zover verzoekster erover klaagt dat naar aanleiding van haar aangifte onvoldoende is opgetreden, is het volgende van belang. Vast staat dat W. bij het bezoek van politieambtenaar V. aan hem heeft meegedeeld dat hij inderdaad had staan roepen met K., maar dat hij niet in het weiland was geweest en niets wist van een ketting. Voorts is aannemelijk dat politieambtenaar V. toen niet ook K. heeft gesproken, omdat van een dergelijk gesprek geen aantekening is gemaakt, in tegenstelling tot van het gesprek met W. Daarnaast is daarbij van belang dat V. ook niet meer wist of hij ook K. had aangesproken, maar het slechts aannam. Gelet op de aangifte van verzoekster en de verklaring van W. dat hij inderdaad samen met K. ter plekke was geweest, heeft de politie niet in redelijkheid kunnen afzien van het afzonderlijk horen van K., die destijds overigens wel op Vlieland bereikbaar was. Dat dit niet is gebeurd is niet juist.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

9. Ten overvloede wordt door de Nationale ombudsman het volgende overwogen. Het zonder toestemming wegnemen van andermans paardenketting uit een weiland is diefstal en het betreft daarmee een strafbaar feit (zie achtergrond, onder 1., art. 310 Sr.). De omstandigheid dat dit uit baldadigheid of pesterij gebeurt, zoals is opgemerkt in de mutatierapporten en in het antwoord van de korpsbeheerder op hem gestelde vragen, doet daaraan niet af. De aangifte van verzoekster had om die reden in een proces-verbaal of aangifteformulier moeten worden opgenomen zonder eerst nader onderzoek te doen (zie achtergrond, onder 2.).

II. Ten aanzien van het onderzoek naar aanleiding van de dode kat

1. Verzoekster klaagt er in de tweede plaats over dat het regionale politiekorps Friesland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van haar aangifte van vergiftiging van haar kat op 9 november 1998. Verzoekster heeft ook hierbij aangegeven dat de politie wel langskomt, maar geen notitie of rapport opmaakt of onderzoek doet.

2. De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar P. hebben in hun reactie op dit klachtonderdeel meegedeeld hetgeen zij ook hiervoor onder I.3. en I.4. ten aanzien van het hiervoor onder I. genoemde klachtonderdeel hebben meegedeeld, met dien verstande dat in dit geval uit onderzoek niet van enig vergif was gebleken en dat er zeer waarschijnlijk sprake was geweest van een aanrijding.

Voorts voegde politieambtenaar P. eraan toe dat arts Dn. hem op 23 juli 1999 had meegedeeld dat hij de kat niet had gezien en dat hij nooit had gezegd dat de kat van verzoekster zou zijn vergiftigd. Dat zou alleen maar na sectie kunnen worden aangetoond.

3. In vervolg op de aangifte van verzoekster heeft de politie op 9 november 1998 's avonds verzoekster bezocht om over het voorval te praten. Verzoekster had de politie verteld dat op het erf van familie H. waar de kat was gevonden, rattengif met vlees lag. Voorts is op 9 november 1998 de politie bij familie H. langs geweest. Omdat toen niemand aanwezig bleek te zijn, is de politie de volgende dag nog een keer naar familie H. gegaan en heeft zij met de familie gesproken. Familie H. had geen rattengif meer liggen. De huurders van de betreffende familie, die de kat in de tuin hadden gevonden, dachten dat het beestje zou zijn aangereden. Een andere bewoner had verzoekster gemeld dat de kat vermoedelijk was gebeten door een rat. Voorts heeft de politie verzoekster gevraagd haar in te lichten indien zij visafval zou aantreffen, nadat zij de politie op 14 november 1998 had meegedeeld dat iemand vergiftigd visafval in het duin ten noorden van familie P. zou gooien.

4. Vast staat dat in korte tijd diverse elkaar tegensprekende oorzaken en verklaringen voor de dood van de kat van verzoekster zijn gegeven. Onder deze omstandigheden leiden de hiervoor onder 3. genoemde activiteiten de Nationale ombudsman tot de conclusie dat de politie, mede gelet op hetgeen hiervoor onder I.6. is overwogen, voldoende en adequaat onderzoek heeft verricht.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

5. Ten overvloede wordt door de Nationale ombudsman het volgende overwogen. Het vergiftigen van een kat is een strafbaar feit (zie achtergrond onder 1., art. 350 Sr). De omstandigheid dat deze zaak zou zijn gelegen in de sociale sfeer, zoals de korpsbeheerder heeft opgemerkt, doet daaraan niet af. Ook deze aangifte van verzoekster had om die reden in een proces-verbaal of aangifteformulier moeten worden opgenomen. De politie had de opname niet mogen laten afhangen van een nader onderzoek (zie achtergrond, onder 2.).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Friesland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet-horen van K.; in zoverre is de klacht gegrond.

CONCEPT BEOORDELING EN CONCLUSIE

Beoordeling

I. Ten aanzien van het onderzoek naar de melding of aangifte van diefstal

1. Verzoekster belde op 19 en 20 mei 1998 ambtenaar V. van het regionale politiekorps Friesland thuis respectievelijk op het politiebureau Vlieland om aangifte te doen van diefstal uit het weiland van de ketting van haar pony op 19 mei 1998. Verzoekster had de politie daarbij vermeld dat twee knapen, W. en K., haar die avond hadden zitten jennen vanuit een rode auto met laadbak. Zij dacht dat zij ook de ketting zouden hebben gestolen.

2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Friesland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van haar melding of aangifte van diefstal van de ketting van haar pony in mei 1998. Verzoekster heeft daarbij aangegeven dat de politie wel langskomt, maar geen notitie of rapport opmaakt of onderzoek doet.

3. De korpsbeheerder heeft in zijn reactie op de klacht meegedeeld dat de zaak met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is behandeld en dat daarover met verzoekster voortdurend contact is onderhouden. De aangifte is niet opgenomen, maar vastgelegd in het bedrijfsprocessensysteem X-pol. Daarnaast heeft een plaatselijk onderzoek plaats gevonden en is er sprake geweest van terugkoppeling naar de betrokkenen, aldus de korpsbeheerder. Ook een dag later heeft de politie twee keer een praatje met verzoekster gehad. Als uit onderzoeken was gebleken dat er daders waren, was er zeker proces-verbaal opgemaakt en aangifte opgenomen. Het probleem lag in de sociale sfeer. De ketting was vermoedelijk weggenomen als gevolg van een pesterij.

4. Ambtenaar P. van het regionale politiekorps Friesland heeft in zijn reactie op de klacht gewezen op vele ruzies en conflicten die tussen verzoekster en omwonenden (hebben) bestaan, alsmede op de vele ambtscontacten die hij in zeventien jaar op het eiland met verzoekster heeft gehad. Daarbij klaagde verzoekster veelal over andere mensen. Daarnaast zou verzoekster de politie nog steeds de geldboete die zij in 1998 wegens belediging van familie W. heeft opgelegd gekregen, erg kwalijk nemen.

5. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij naar een haar bekend strafbaar feit verricht. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren.

6. Het zonder toestemming wegnemen van andermans paardenketting uit een weiland is diefstal en het betreft daarmee een strafbaar feit (zie achtergrond onder 1., art. 310 Sr.). De omstandigheid dat dit uit baldadigheid of pesterij gebeurt, zoals is opgemerkt in de mutatierapporten en in het antwoord van de korpsbeheerder op hem gestelde vragen, doet daaraan niet af. De aangifte van verzoekster had om die reden in een proces-verbaal moeten worden opgenomen zonder eerst nader onderzoek te doen (zie achtergrond onder 2.).

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

7. Vast staat dat de politie op 21 mei 1998 W. heeft opgezocht en dat deze de politie heeft meegedeeld dat hij inderdaad had staan roepen met K., maar dat hij niet in het weiland was geweest en niets wist van een ketting. Gelet op de aangifte van verzoekster en de verklaring van W. dat hij inderdaad ter plekke was geweest, heeft de politie niet in redelijkheid kunnen afzien van het nader horen van K. Dat dit niet is gebeurd is niet juist.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

8. Aangezien de politie in dit geval een mutatieformulier heeft opgemaakt en W. heeft aangesproken op zijn mogelijke betrokkenheid, mist de klacht van verzoekster als zou de politie geheel geen notitie maken of onderzoek doen, feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

II. Ten aanzien van het onderzoek naar aanleiding van de dode kat

1. Verzoekster klaagt er in de tweede plaats over dat het regionale politiekorps Friesland onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van haar melding of aangifte van vergiftiging van haar kat op 9 november 1998. Verzoekster heeft ook hierbij aangegeven dat de politie wel langskomt, maar geen notitie of rapport opmaakt of onderzoek doet.

2. De korpsbeheerder en betrokken ambtenaar P. hebben in hun reactie op dit klachtonderdeel meegedeeld hetgeen zij ook ten aanzien van het hiervoor onder I. genoemde klachtonderdeel hebben meegedeeld, met dien verstande dat in dit geval uit onderzoek niet van enig vergif was gebleken en dat er zeer waarschijnlijk sprake was geweest van een aanrijding.

Voorts voegde politieambtenaar P. eraan toe dat arts Dn. hem op 23 juli 1999 had meegedeeld dat hij de kat niet had gezien en dat hij nooit had gezegd dat de kat van verzoekster zou zijn vergiftigd. Dat zou alleen maar na sectie kunnen worden aangetoond.

3. Het vergiftigen van een kat is een strafbaar feit (zie achtergrond onder 1., art. 350 Sr). De omstandigheid dat deze zaak zou zijn gelegen in de sociale sfeer, zoals de korpsbeheerder heeft opgemerkt, doet daaraan niet af. Ook deze aangifte van verzoekster had om die reden in een proces-verbaal moeten worden opgenomen. De politie had de opname niet mogen laten afhangen van een nader onderzoek (zie achtergrond onder 2.).

De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre niet behoorlijk.

4. In vervolg op de aangifte van verzoekster heeft de politie op 9 november 1998 's avonds verzoekster bezocht om over het voorval te praten. Verzoekster had de politie verteld dat op het erf van familie H. waar de kat was gevonden, rattengif met vlees lag. Voorts is op 9 november 1998 de politie bij familie H. langs geweest. Omdat toen niemand aanwezig bleek te zijn, is de politie de volgende dag nog een keer naar familie H. gegaan en heeft zij met de familie gesproken. Familie H. had geen rattengif meer liggen. De huurders van de betreffende familie, die de kat in de tuin hadden gevonden, dachten dat het beestje zou zijn aangereden. Weer een andere bewoner had verzoekster gemeld dat de kat vermoedelijk was gebeten door een rat. Voorts heeft de politie verzoekster gevraagd haar in te lichten indien zij visafval zou aantreffen, nadat zij de politie op 14 november 1998 had meegedeeld dat iemand vergiftigd visafval in het duin ten noorden van familie P. zou gooien.

5. Vaste staat dat in korte tijd diverse elkaar tegensprekende oorzaken en verklaringen voor de dood van de kat van verzoekster zijn gegeven. Onder deze omstandigheden leiden de hiervoor onder 4. genoemde activiteiten de Nationale ombudsman tot de conclusie dat de politie, mede gelet op hetgeen hiervoor onder I.5. is overwogen, voldoende en adequaat onderzoek heeft verricht.

De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Friesland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Friesland (de burgemeester van Leeuwarden), is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet opnemen van de aangiftes van diefstal en vergiftiging van een kat, alsmede het niet horen van K.; in zoverre is de klacht gegrond.

Instantie: Regiopolitie Friesland

Klacht:

Verricht onvoldoende onderzoek naar aanleiding van melding van diefstal van ketting van pony en van vergiftiging van kat.

Oordeel:

Niet gegrond