Verzoekers, van Marokkaanse nationaliteit, klagen erover dat de Staatssecretaris van Justitie niet tijdig heeft beslist op hun bezwaarschriften van 22 maart 1999 tegen de afwijzing respectievelijk buiten behandeling stelling van hun verzoeken om verlening van een vergunning tot verblijf van 21 januari 1999. Zij klagen er in dit verband met name over dat de Staatssecretaris geen direct gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, van 24 februari 2000, waarin de rechtbank onder meer bepaalde dat de Staatssecretaris nieuwe besluiten diende te nemen op de door hen ingediende bezwaarschriften.
Beoordeling
1. Gezien de verdeling van machten in onze rechtsstaat behoren bestuursorganen prompte uitvoering te geven aan een vonnis van de onafhankelijke rechter in een bepaalde zaak.
2. De rechter heeft in zijn op 2 maart 2000 verzonden uitspraak van 24 februari 2000 onder meer overwogen dat de Staatssecretaris van Justitie in de gelegenheid diende te worden gesteld om contact op te nemen met de Spaanse autoriteiten over de opvang van verzoekers, die minderjarig waren, in Spanje, en over hun vertrek uit Nederland.
De rechter heeft in zijn uitspraak geen termijn gesteld voor het nemen van nieuwe beslissingen op de bezwaarschriften. De wet kent evenmin een bepaling met betrekking tot de termijn waarbinnen een bestuurorgaan ingevolge een uitspraak van de rechter moet hebben beslist.
Mede gelet op hetgeen hierover staat in de Memorie van Toelichting op de Wijzigingswet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (zie onder Achtergrond) moet er echter van worden uitgegaan dat een nieuwe beslissing zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is moet worden genomen.
Vaak zal een nieuwe beslissing ruim binnen de termijn die staat voor het beslissen op een bezwaarschrift kunnen worden genomen. Soms zal er echter niet aan te ontkomen zijn dat het nemen van een nieuwe beslissing meer tijd in beslag neemt, aldus de Memorie van Toelichting. De betrokkene kan er dan wel aanspraak op maken dat het bestuursorgaan ten aanzien van hem met bijzondere voortvarendheid te werk gaat.
3. De beschikkingen ingevolge de op 2 maart 2000 verzonden uitspraak van de rechter zijn op 28 september 2000 verzonden. Daarmee heeft de behandelingsduur bijna zeven maanden bedragen.
4. Op het moment dat verzoekers zich op 11 mei 2000 tot de Nationale ombudsman wendden, waren er sinds de ontvangst van de uitspraak ruim twee maanden verstreken. Hoewel deze termijn op zichzelf niet buitensporig lang was, is niet gebleken dat de Staatssecretaris van Justitie voldoende voortvarend te werk is gegaan, terwijl dat gelet op hetgeen hiervoor onder 3. is overwogen wel had mogen worden verwacht. Met name had mogen worden verwacht dat het onderzoek in Spanje direct zou worden ingesteld, en niet pas ruim een maand later, op 12 april 2000.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
5. Het onderzoek heeft vervolgens ruim drie maanden geduurd. De Staatssecretaris van Justitie heeft er terecht op gewezen dat de IND bij het verrichten van het onderzoek afhankelijk was van informatie van de Spaanse overheid. De Staatssecretaris heeft tussentijds op 2 mei 2000 het Bureau Dublin gerappelleerd en op 3 mei en 6 juni 2000 (de gemachtigde van) verzoekers op de hoogte gesteld van de voortgang van het onderzoek. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de onderzochte gedraging in zoverre behoorlijk is.
6. Ook de overige stappen die noodzakelijk waren om tot nieuwe beschikkingen te komen zijn voldoende voortvarend genomen. Zo is na afronding van het onderzoek de gemachtigde van verzoekers na een week uitgenodigd voor een hoorzitting een maand later, en zijn nadat de hoorzitting had plaatsgevonden de beschikkingen na drie weken verzonden.
Ook in zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond wat betreft het tijdstip van het instellen van het onderzoek, en is voor het overige niet gegrond
Onderzoek
Op 15 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. en de heer Q., ingediend door mevrouw mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 24 februari 2000 verklaarde de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, het beroep dat verzoekers hadden ingesteld tegen de beschikkingen van 7 mei 1999 van de Staatssecretaris van Justitie waarin hun bezwaarschriften van 22 maart 1999 tegen de beschikkingen van 25 februari 1999 op hun aanvragen van 21 januari 1999 om een vergunning tot verblijf waren afgewezen, gegrond De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en bepaalde dat de Staatssecretaris van Justitie nieuwe besluiten moest nemen.
De rechtbank overwoog in de uitspraak onder meer dat de Staatssecretaris van Justitie in de gelegenheid diende te worden gesteld om contact op te nemen met de Spaanse autoriteiten over de opvang van verzoekers, die minderjarig waren, in Spanje, en over hun vertrek uit Nederland. De rechtbank stelde geen termijn voor het nemen van een nieuwe beslissing.
De uitspraak werd op 2 maart 2000 aan partijen verzonden.
2. Nadat een op 10 april 2000 bij de Nationale ombudsman ingediende klacht ter behandeling was doorgezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), deelde de Staatssecretaris van Justitie de gemachtigde van verzoekers bij brief van 3 mei 2000 het volgende mee:
"…Ik deel uw mening dat er in de onderhavige zaak een snelle beslissing op het bezwaarschrift dient te komen. Echter, voordat wij tot een beslissing kunnen overgaan, dient de nodige zorgvuldigheid in acht te worden genomen. Derhalve dient nu eerst het opgestarte onderzoek van 12 april 2000 afgewacht te worden.
Gebleken is immers dat de arrondissementsrechtbank te Haarlem bij uitspraak van 2 maart 2000 onder andere heeft bepaald dat er een onderzoek moet worden opgestart naar de opvangmogelijkheden van O. en K. in Spanje. Hierbij is tevens van belang of de Spaanse vergunning tot verblijf van O. is gebonden aan een einddatum en of die inmiddels verstreken is.
Gelet hierop is op 12 april 2000 bij het Bureau Dublin van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Rijsbergen gevraagd een nader onderzoek in te stellen bij de Spaanse autoriteiten omtrent de vergunning tot verblijf van O. Hierbij zijn onder meer vragen gesteld over de aard van de beperking van de vergunning tot verblijf. de verblijfsrechtelijke gevolgen die zijn verbonden aan het feit dat O. sinds oktober 1998 in Nederland verblijft en of hij weer tot Spanje zal worden toegelaten. Op dezelfde dag bent u hiervan op de hoogte gesteld.
U heeft weliswaar enkele bescheiden overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat er aanwijzingen zijn dat er voor K. wel opvangmogelijkheden zijn in Spanje en voor O. niet. Uit de overgelegde bescheiden met betrekking tot O. kan ik echter niet afleiden of er rekening is gehouden met de aan hem verleende Spaanse vergunning tot verblijf, die blijkens mijn gegevens geldig is tot 8 april 2001 en of er gelet hierop voor O. opvang voorhanden is in Spanje.
Mitsdien ben ik van mening dat eerst de uitkomsten van het onderzoek van 12 april 2000 dienen te worden afgewacht, alvorens er een beslissing op het bezwaarschrift genomen kan worden dan wel voordat een hoorzitting door de ambtelijke commissie dient plaats te vinden. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt u hiervan op de hoogte gesteld.
Voor de goede orde deel ik u mee dat op 2 mei 2000 bij het Bureau Dublin nog gerappelleerd is inzake het onderzoek, maar dat de uitkomst hiervan nog niet bekend is..."
3. Op 11 mei 2000 wendde de raadsvrouw van verzoekers zich (weer) tot de Nationale ombudsman omdat de Staatssecretaris van Justitie nog geen nieuwe besluiten had genomen.
4. Nadat op 7 september 2000 een hoorzitting had plaatsgevonden werden de beschikkingen op 28 september 2000 aan de raadsvrouw van verzoekers toegezonden.
B. Standpunt verzoekers
Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie
De Staatssecretaris van Justitie deelde in zijn reactie van 20 oktober 2000 op de klacht onder meer het volgende mee.
"De rechtbank heeft bij uitspraak van 24 februari 2000 het beroep gegrond verklaard. In deze uitspraak heeft de rechtbank bepaald dat door de Staatssecretaris van Justitie contact moet worden opgenomen met de Spaanse autoriteiten omtrent de opvang van eisers (verzoekers; N.o.) in Spanje en hun vertrek uit Nederland. De desbetreffende uitspraak is op 2 maart 2000 aan de IND verzonden.
Na de administratieve verwerking van de uitspraak en de betaling van de proceskosten en griffiegelden op 15 maart 2000, is ingevolge de opdracht van de rechtbank op 12 april 2000 via Bureau Dublin van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) het door de rechtbank opgedragen onderzoek in Spanje ingesteld. Bij brief van 12 april 2000 is de gemachtigde hierover ingelicht.
Op 2 mei 2000 is Bureau Dublin gerappelleerd inzake het onderzoek.
De gemachtigde is bij brieven van 3 mei 2000 en 6 juni 2000 op de hoogte gesteld van de voortgang ter zake.
Op 14 juli 2000 mocht ik de resultaten ontvangen van het onderzoek in Spanje. Vervolgens is bij brief van 21 juli 2000 voor de verdere behandeling van deze zaak een hoorzitting gepland op 24 augustus 2000. Deze hoorzitting werd, op verzoek van mevrouw mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat van betrokkenen, verplaatst naar 7 september 2000.
Op 28 september 2000 zijn de beschikkingen in deze verzonden,
Gelet op de hierboven weergegeven voorgeschiedenis acht ik de klacht ongegrond. Daartoe is met name het volgende redengevend.
(…)
Ten tweede heeft de IND na de rechterlijke uitspraak van 24 februari 2000 binnen een redelijke termijn het onderzoek ingesteld, dat door de rechter was opgedragen. Het onderzoek heeft ongeveer drie maanden in beslag genomen; een dergelijke onderzoeksduur is niet onredelijk. Hierbij is van belang dat de IND bij het verrichten van het onderzoek afhankelijk is van informatie van derden, te weten de Spaanse overheid. Voorts wijs ik u er op, dat de rechtbank in haar uitspraak van 24 februari 2000 nadrukkelijk heeft opgemerkt dat de Staatssecretaris van Justitie (ik citeer): "in de gelegenheid dient te worden gesteld om contact op te nemen met de Spaanse autoriteiten in het land van herkomst".
(…).
Ten derde is ook na de ontvangst van de informatie door de IND voldoende voortvarend gehandeld.
Gelet op het voorgaande is wel degelijk gevolg is gegeven aan de uitspraken van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, van 24 februari 2000. Mitsdien is de klacht ongegrond."
Achtergrond
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 7:10:
"1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie (...) is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.
2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim (...) te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt..."
Artikel 8:75, vijfde lid:
“De rechtbank kan het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van een nieuw besluit of het verrichten van een andere handeling.”
Memorie van Toelichting op de Wijzigingswet op de rechterlijke organisatie, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Ambtenarenwet 1929 en andere wetten, alsmede intrekking van de Wet administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen (Kamerstukken II, 22 495, nr. 3, p. 146):
“Over de termijn waarbinnen het bestuursorgaan een nieuwe beslissing moet nemen kan in het algemeen worden opgemerkt, dat deze zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is moet worden genomen. Vaak zal een nieuwe beslissing ruim binnen de termijn die staat voor het beslissen op een bezwaarschrift kunnen worden genomen. Als dat kan, moet het ook. De in het gelijk gestelde partij heeft immers al veel te lang op de juiste beslissing moeten wachten. Soms zal er echter niet aan te ontkomen zijn dat het nemen van een nieuwe beslissing meer tijd in beslag neemt.”