Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem op 22 januari 2000 in het politiebureau:
- heeft geslagen, aan de haren heeft getrokken en op de grond heeft gegooid;
- gedurende enkele uren heeft ingesloten.
Verzoeker klaagt er tevens over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond bij afhandeling van zijn klacht over het voorgaande geen aandacht heeft besteed aan het door hem geleden letsel en aan de door hem geleden schade.
Beoordeling
Inleiding
Op 22 januari 2000 bevond verzoeker zich in de publieksruimte van het politiebureau Slinge van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Hij was meegekomen met een kennis die was aangehouden wegens het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. In dat politiebureau vond op enig moment een schermutseling plaats tussen verzoeker en politieambtenaar W.
I. Ten aanzien van het geweldgebruik
1. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond hem op 22 januari 2000 in het politiebureau heeft geslagen, aan de haren heeft getrokken en op de grond heeft gegooid. Verzoeker liet in dit verband weten dat hij de daar aanwezige politieambtenaar W. had gevraagd om van het toilet gebruik te mogen maken. W. had hem meegedeeld dat het politiebureau geen openbaar toilet was en had uiteindelijk verzoeker begeleid naar het toilet. Na gebruik van het toilet begeleidde W. verzoeker terug naar de wachtruimte. Op verzoekers vraag of W. altijd zo chagrijnig was tegenover bezoekers, had W. nog minder coulant gereageerd, aldus verzoeker. W. duwde verzoeker de publieksruimte in waarna verzoeker tegen W. 'eikel' had gezegd. Hierop had W. verzoeker beetgepakt en had hem geslagen en aan zijn haren getrokken. W. had daarbij verzoeker op de grond gegooid, aldus verzoeker. Verzoeker ontkende alcoholhoudende drank te hebben gebruikt voorafgaand aan deze gebeurtenis.
2. Getuige G. liet weten dat zij W. na verzoekers vraag om het toilet te mogen gebruiken tegen hem hoorde zeggen dat het geen openbaar toilet was en dat hij na aandringen toch naar het toilet kon. Toen verzoeker G. achter de publieksruimte aansprak zei W. dat een beetje moest worden opgeschoten en pakte hij verzoeker beet bij zijn arm. Hierop wrikte verzoeker zijn arm los en had verzoeker W. gevraagd of hij altijd zo chagrijnig was. Hierop gaf W. verzoeker een duw in zijn rug. Nadat W. verzoeker had weggeleid hoorde G. W. zeggen 'en nu opschieten' waarop verzoeker 'eikel' had teruggezegd. Nadat G. een deur hoorde opengaan hoorde zij lawaai en hoorde zij verzoeker schreeuwen 'laat me los'. Nadat zij daarheen was gelopen zag zij dat verzoeker op de grond lag en dat W. met zijn knie in verzoekers zij duwde en aan verzoekers haar trok. Verzoeker verweerde zich tegen W. omdat W. hem een trap in zijn zij gaf. W. trok verzoeker over de vloer aan zijn haar, aldus G. Toen verzoeker op een gegeven moment kon opstaan trok W. hem aan zijn jas die daardoor scheurde terwijl W. met zijn andere hand verzoeker nog steeds aan zijn haar beet had.
3. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond berichtte dat W. in de veronderstelling was geweest dat verzoeker voor een toiletbezoek het politiebureau was binnengelopen, waardoor hij verzoeker de betreffende mededeling over het openbare toilet had gedaan. Nadat verzoeker gebruik had kunnen maken van het toilet ontstond bij terugkeer in de publieksruimte een onplezierig gesprek, aldus de korpsbeheerder. Verzoeker had daarbij 'eikel' tegen W. gezegd. Dit had voor W. aanleiding gegeven verzoeker te vorderen het politiebureau te verlaten. Omdat verzoeker dat weigerde trachtte W. verzoeker met drang naar de uitgang te leiden waarbij een worsteling ontstond. W. heeft hierbij verzoeker geslagen en aan de haren getrokken, aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder was van mening dat van W. verwacht had mogen worden dat hij, ondanks de zeer kwalijke opmerking van verzoeker jegens hem, vanuit zijn handelen als politieambtenaar zich zodanig had opgesteld dat de gehele situatie voorkomen was. Hierbij speelt een rol dat W. zelf had aangegeven dat verzoeker onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank. Of bij de worsteling het handelen van W. een proportionele of disproportionele reactie was op het verzet van verzoeker kon de korpsbeheerder op grond van de beschikbare informatie niet goed beoordelen. De korpsbeheerder was van oordeel dat de klacht over het slaan en aan de haren trekken van verzoeker gegrond was.
Het was de korpsbeheerder niet duidelijk geworden of verzoeker op de grond is gegooid.
4. Politieambtenaar W. liet weten dat hij verzoeker had meegedeeld dat het politiebureau geen openbaar toilet was omdat hij had gedacht dat verzoeker zo maar van buiten naar binnen was komen lopen. Omdat verzoeker meedeelde dat hij heel nodig naar het toilet moest, had hij verzoeker het toilet gewezen. Nadat verzoeker het toilet had bezocht was hij naar een vrouw gelopen. De vrouw was aangehouden wegens rijden onder invloed. W. was naar verzoeker toegelopen en vroeg of het was het gelukt. Vervolgens had W. verzoeker gevraagd mee te lopen naar de publieksruimte. Verzoeker had hem daarop meegedeeld dat W. chagrijnig was. Bij de deur naar de publiekshal bij de voordeur van het bureau had verzoeker hem meegedeeld dat hij niet zo neerbuigend moest doen. Tevens had verzoeker meegedeeld dat W. hem verkeerd inschatte, omdat verzoeker lang haar heeft en er 'buitenlands' uitziet. W. had verzoeker meegedeeld dat hij daarover niet wilde discussiëren, gezien het late tijdstip en omdat W. het druk had en dat hij dat zeker niet wilde doen met iemand die zichtbaar drank op had. W had hierop de deur dichtgedaan en hoorde verzoeker 'eikel' tegen hem zeggen. W. liet weten dat hij verzoeker het bureau had uitgewezen. Verzoeker liet weten dat hij dat niet wilde omdat zijn vriendin binnen zat. W. had toen pas begrepen dat het verzoekers vriendin was die binnen zat.
W. verklaarde dat hij vervolgens had geprobeerd verzoeker de straat op te duwen, wat niet lukte omdat verzoeker zich schrap zette. Hierop had W. verzoeker bij de armen vastgepakt. Verzoeker had W. ook vastgepakt en daarbij de trui van W. bijna uitgetrokken. Omdat verzoeker na een bevel van W. weigerde hem los te laten, had W. hem een tik in zijn gezicht gegeven waarna W. zich had kunnen bevrijden door verzoeker aan zijn haar te pakken uiteindelijk, mede omdat W. hem naar beneden had geduwd. Verzoekers vriendin was naar het opstootje gekomen en W. had haar horen roepen dat hij niet aan verzoekers haar moest trekken.
5. Politieambtenaar S. verklaarde dat zij, nadat zij W. in het politiebureau had horen roepen 'laat los', had gezien dat verzoeker een arm van W. vasthield en W. op zijn andere arm sloeg. S. liet weten dat W. verzoeker bij het haar vasthield. Beide personen stonden daar een beetje te duwen en te trekken, aldus S. S. had niet gezien of ze met elkaar hebben gevochten waarbij zou zijn geslagen en zij liet weten dat zij ook niet had gezien of verzoeker op de grond is gegooid. S. had de vriendin van verzoeker horen roepen dat er niet aan het haar van verzoeker getrokken moest worden.
6.1. Het is inherent aan politiewerk dat er veel contacten plaatsvinden tussen politieambtenaren en het publiek. Dat brengt met zich mee dat een aantal van die contacten door (een van) de deelnemers als minder prettig kunnen worden ervaren. Indien het publiek uiting geeft aan ongenoegen over dat contact, dient de politie daarmee professioneel om te gaan. In beginsel speelt dat uitgangspunt ook een rol als het publiek daarbij onwelvoeglijke taal gebruikt. Dit houdt echter niet in dat de politie zich alles dient te laten welgevallen. Zeker in het geval dat de reactie van het publiek strafbare feiten oplevert, kan een (strafvorderlijke) reactie zijn aangewezen.
6.2. De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening gepast geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk aanwenden van dit geweld dient in overeenstemming te zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie Achtergrond onder B.).
7. Het staat vast dat irritatie tussen verzoeker en politieambtenaar W. over de gang van zaken rond het toiletbezoek van verzoeker aanleiding heeft gevormd tot de gebeurtenissen die hebben geleid tot het geweldgebruik. Voorts staat vast dat verzoeker 'eikel' tegen W. heeft gezegd. Voorts staat vast dat politieambtenaar W. verzoeker heeft verzocht het politiebureau te verlaten, hetgeen verzoeker heeft geweigerd. W. heeft vervolgens met geweld geprobeerd verzoeker uit het bureau te verwijderen. W. heeft niet eerst gevorderd van verzoeker om het bureau te verlaten teneinde aldus langs strafvorderlijke weg actie te kunnen ondernemen. Het middel om direct met gebruikmaking van fysiek geweld over te gaan tot verwijdering van verzoeker uit het politiebureau is onder deze omstandigheden een te zwaar middel en om die reden disproportioneel. Dat leidt ertoe dat het daarop gevolgde geweldgebruik, te weten het slaan en aan de haren trekken van verzoeker, niet was aangewezen en daarmee niet rechtmatig. W. was op dat moment niet bevoegd geweld tegen verzoeker te gebruiken.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
8. Ten aanzien van het op de grond gooien van verzoeker staan de lezingen van betrokkenen op dit punt tegenover elkaar. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan de ene lezing meer waarde moet worden gehecht dan aan de andere.
De Nationale ombudsman onthoudt zich op dit punt van een oordeel.
II. Ten aanzien van de insluiting
1. Voorts klaagt verzoeker er in verband met het voorgaande over dat de politie hem gedurende enkele uren heeft ingesloten.
2. Niet duidelijk is geworden hoe lang verzoeker in het politiebureau Slinge is ingesloten geweest. Echter, gelet op hetgeen hiervóór onder I. is geoordeeld was het optreden tegen verzoeker niet rechtmatig. Verzoeker pleegde immers niet het strafbare feit van wederspanningheid omdat W. op dat moment niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening was (zie Achtergrond, onder A.2.). Gelet hierop had verzoeker in het geheel niet mogen worden ingesloten.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk
III. Ten aanzien van het letsel en de schade
1. Verzoeker klaagt er tevens over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond bij afhandeling van zijn klacht over het voorgaande geen aandacht heeft besteed aan het door hem geleden letsel en aan de door hem geleden schade. Verzoeker zond ná 15 maart 2000 een specificatie van de schade aan het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond in verband met voorgaande politieoptreden.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond liet op dit punt weten dat verzoeker een gesprek heeft gehad over de ontstane schade. Bij de verdere behandeling van de klacht was besloten om niet over te gaan tot uitkering van een schadevergoeding, maar verzoeker was echter nooit een schriftelijke bevestiging toegezonden aldus de korpsbeheerder. De korpsbeheerder achtte de klacht op dit punt gegrond.
3. Het is een vereiste van behoorlijke klachtbehandeling dat wordt ingegaan op alle grieven die worden aangevoerd door iemand die een klacht in heeft gediend. Zoals de korpsbeheerder al heeft bericht is ondanks de toezegging aan verzoeker dat hij nader bericht zou ontvangen op zijn verzoek tot schadevergoeding, niet op dit onderdeel van de klacht ingegaan. Dat is onjuist.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Het bovenstaand geeft aanleiding aan dit rapport een aanbeveling te verbinden.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond, behalve ten aanzien van de klacht over het op de grond gooien van verzoeker; op dit punt onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Aanbeveling
De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond wordt in overweging gegeven te bevorderen alsnog een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing op zijn verzoek om schadevergoeding ontvangt.
Onderzoek
Op 14 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Dordrecht, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van de gelegenheid gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Rotterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd een getuige gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de korpsbeheerder deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reacties van twee betrokken ambtenaren gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 22 januari 2000 vond in het politiebureau Slinge van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond een schermutseling plaats tussen verzoeker, de heer B., en politieambtenaar W.
In een mutatie in het dag- en nacht rapport van 22 januari 2000 vermeldde politieambtenaar W. onder meer.
“Registratie : (...) DRONKEN B.
(...)
Type/specificatie: HANDHAVING STRAFRECHT
(...)
Betr. was meegekomen naar het bureau omdat zijn vriendin was aangehouden tzv. art. 8 (...) en had plaatsgenomen in de hal. Op verzoek moest hij naar het toilet wat ook gebeurde. Betr. was onder invloed van alcoholhoudende drank en vond de manier waarop rapp. hem aankeek kennelijk niet gepast. Hij insinueerde discriminatie en bezigde het woord eikel waarop rapp. besloot dat zijn aanwezigheid in het bureau niet langer noodzakelijk was. Dit werd hem medegedeeld en hij werd met enige drang naar de uitgang gedirigeerd. Hij wenste niet mee te werken aan de vordering het bureau te verlaten en pakte rapp. bij de kleding waarop een kleine worsteling ontstond in de hal. Daar de man rapp. niet wilde loslaten werd een tik uitgedeeld en werd hij in het VAV (voorlopig arrestantenverblijf; N.o.) geplaatst. Vgl. bij ivp. P. 01:50 uur. Na een gesprek met P. heeft hij het bureau verlaten. Tevens bleek zijn zilveren armband gebroken te zijn.”
2. Verzoeker diende bij brief van 22 januari 2000 een klacht in bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Hij deelde onder meer mee.
“ Dit is mijn journaal van die nacht en de volgende dag.
Een kennis die bestuurder was werd aangehouden bij een drankcontrole, ondergetekende was passagier.
Op eigen verzoek kon ik meegegaan naar bureau en kon wachten in wachtruimte, prima.
Na een tijdje vroeg ik aan een politie agent verder noem ik deze "verdachte" daar hij zich nooit aan mij voorgesteld heeft of ik gebruik kon maken van het toilet, waarop zijn antwoord was: 'het is hier geen openbaar toilet!'
Uiteindelijk kon ik onder begeleiding van verdachte gebruik maken van het toilet.
Na gebruik werd ik weer opgehaald door verdachte, bij wie mijns inziens een houding en air uitstraalde van… vul zelf maar in (macht).
Op mijn vraag of hij altijd zo chagrijnig was tegen iedere bezoeker want dat was ik toch, werd de verdachte nog minder coulant.
Hij duwde me terug naar de wacht ruimte en zei bemoei je met je eigen zaken.
Eenmaal weer in de wachtruimte riep ik hem na: 'Eikel!, want hij behandelde mij als een stuk vuil.
Hierop stormde de verdachte naar binnen en begon mij te slaan en aan mijn haren te trekken, waarop zelfs een vrouwelijke collega zei: "Niet aan zijn haren trekken!" Ik werd op de grond gegooid en het enige wat ik kon doen was de verdachte vast houden aan zijn vest.
Op het antwoord van hem en nu ga je eruit. Zei ik tegen hem dat hij met deze actie waarbij getuigen waren hij een grote fout heeft begaan in het verliezen van zijn zelfbeheersing en wel nog tegen een bezoeker en niet een dader van een delict.
Bij nader inzien heeft de verdachte mij niet naar buiten gezet maar eerst in een cel gestopt. Vanuit de cel heb ik nog contact gehad met 112 maar dit contact moest ik verbreken want ik werd meegenomen naar een ruimte waarbij hij mij wilde verhoren. Van wie ik wel niet was!
En dat mijn type agressie in hem los maakte en dat ik met mijn rode ogen (ik draag lenzen) wel te veel gedronken zou hebben. Vervolgens heeft hij mij na dit verhoor wat nergens toe leidde wederom in een cel gestopt, waarom weet ik niet?
Omstreeks 3.15 uur werd ik verlost door P. die later bleek chef basiseenheid te zijn. Deze nam mij mee naar een andere ruimte en vertelde mij van dat het speet dat een controle actie als van die nacht omlijst werd door dit ene uit de hand gelopen incident (3 uur cel opsluiting, een bult op mijn linker wang, pijn in de rug en nek een kapotte zilveren armband en een gaatje in mijn leren jas). En dat hij nogmaals een gesprek aan zou gaan met de verdachte en hij vond gelukkig dat ik een normale man was met wie normaal kon praten. Meer kon hij niet voor mij doen. Het vervolg lag aan mijzelf.
(...)
Ik ben toen naar het Ikazia ziekenhuis gegaan naar de EHBO. De aardige verpleegster kon mij niet verder helpen maar adviseerde mij wel om een dokter te laten kijken naar het letsel maar ook naar de pijn in de rug. Ik had het eigenlijk wel gehad die avond en besloot naar huis terug te gaan. Wel heb ik een geparafeerd memo-briefje van de verpleegkundige gekregen met enkele aantekeningen er op.
Ter plaatse hebben we enkele foto's gemaakt van de bult op mijn wang ten gevolge van een van de vuistslagen van verdachte.”
3. De chef van het District Zuid van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond berichtte verzoeker bij brief van 15 februari 2000 onder meer het volgende.
“Door P. is zowel de agent tegen wie de klacht was gericht, als de andere in dienst zijnde agent gehoord. Hieruit bleek onder meer dat de bewuste agent aanvankelijk in de veronderstelling verkeerde dat u een toevallige passant was die het bureau aandeed om gebruik te mogen maken van het toilet en niet wist dat u een vrouw vergezelde, die was aangehouden als verdacht van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Daarom was hij ook niet onmiddellijk bereid u van het toilet aan het bureau gebruik te laten maken. U van uw zijde heeft uw mening t.a.v. hem ook niet helemaal onder stoelen of banken gestoken en het woord 'eikel' tegen deze agent leidde weer tot de reactie dat hij u buiten wilde zetten, met alle gevolgen van dien.
Ik ben van mening dat het van politiezijde ook geen schoonheidsprijs verdient, waarvoor ik u mijn verontschuldigingen wil aanbieden. Met de agent is inmiddels een gesprek gevoerd.
P. is tot de conclusie gekomen dat de resultaten van dit onderzoek geen aanleiding geven tot maatregelen tegen deze agent. Na lezing van de onderzoeksresultaten onderschrijf ik deze conclusie. Ik acht deze klacht gedeeltelijk gegrond.”
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en onder A. FEITEN, onder 2.
2. Verzoeker overlegde bij zijn verzoekschrift een ongedateerde kopie van een briefje waarop onder meer staat vermeld.
“ verpl.k. (paraaf)
vlgs huisartenspost
politie.arts
stelt verwondingen
vast + opstellen
proces-verbaal
Afgetekend haematoom/
Bult om 3.30 u
SEH. Ikazia ZH Rt
Slinge gebeurd
Zuidplein niet thuis”
3. Ten slotte voegde verzoeker bij zijn verzoekschrift een ongedateerd schrijven aan mevrouw F. van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, waarin onder meer staat vermeld.
“Naar aanleiding van ons gesprek van woensdag 15 maart jl. (...) doe ik u de volgende specificatie van de door mij geleden schade toekomen.
Lange leren jas (beschadigd aan de mouw en scheurtje aan de voorkant) fl. 800,--;
zilveren armband dubbel fl 245,--,
verloren bedelhartje met Maria opdruk (erfstuk oma niet te vervangen, wordt naar gezocht door mevrouw F. op bureau);
lichamelijke letsel; fl. *
wederrechtelijke vrijheidsberoving fl. *
geestelijke schade fl. *
kosten gemaakte uren tbv deze klacht fl. *
geschatte schade bij de met * aangeduide punten fl 1000,-”
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond
1. De beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond liet bij brief van 20 november 2000 onder meer weten:
“Op 22 januari 2000 bevond de heer B. zich in de hal van het politiebureau. Hij wachtte hier op zijn vriendin die aangehouden was bij een alcoholcontrole. Door de heer B. werd verzocht of hij gebruik mocht maken van het toilet. De politieambtenaar W. verkeerde in eerste instantie in de veronderstelling dat de heer B. zo maar het bureau was komen binnen lopen en zei hem 'het is hier geen openbaar toilet'. Uiteindelijk heeft W. toch ingestemd en heeft hij de heer B. gebruik laten maken van het toilet. Bij terugkeer naar de wachtruimte ontstond er een onplezierig gesprek tussen beiden. Voor de inhoud hiervan verwijs ik u naar de als bijlage toegevoegde stukken. Toen de heer B. inmiddels in de hal was teruggekeerd hoorde W. dat hij nageroepen werd door de heer B. met de toevoeging 'eikel'. Dit was voor W. aanleiding om terug te keren naar de hal en de heer B. te vorderen het bureau te verlaten. Toen bleek dat de heer B. het bureau niet wilde verlaten heeft W. getracht hem met drang naar de uitgang te leiden. Hierop ontstond een worsteling tussen beiden. Het is mij gebleken dat W. de heer B. inderdaad geslagen heeft en aan zijn haren heeft getrokken Of W. de heer B. op de grond heeft gegooid is mij niet duidelijk geworden. Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht ben ik van mening dat van W., verwacht had mogen worden dat hij, ondanks de zeer kwalijke opmerking van de heer B. jegens hem, vanuit zijn handelen als politieambtenaar zich zodanig had opgesteld dat de gehele situatie, inclusief de insluiting op grond van verzet, voorkomen was.
Het feit dat W. zelf aangeeft dat de heer B. onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank onderstreept dit des te meer.
Of in de ontstane worsteling het handelen van W. een proportionele of disproportionele reactie was op het verzet van de heer B. is naar mijn mening op grond van de beschikbare informatie niet goed te beoordelen.
Ik ben derhalve van oordeel dat het eerste onderdeel van de klacht, in die zin zoals hiervoor omschreven, gegrond is.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht kan ik u het volgende mededelen. De heer B. heeft met de beleidsmedewerkster van het district, mevrouw F., een gesprek gehad over de klacht en de daarbij ontstane schade. Uiteindelijk is er bij de verdere behandeling van de klacht besloten om niet over te gaan tot uitkering van een schadevergoeding aan de heer B..
Door de beleidsmedewerkster was aan de heer B. toegezegd dat hij van dit besluit om geen schade toe te kennen een schriftelijke bevestiging zou ontvangen. Aan de heer B. is echter nooit een schriftelijke bevestiging toegezonden. Dit onderdeel van de klacht acht ik derhalve ook gegrond.”
2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een rapportage van 7 februari 2000 van de chef van de basiseenheid Charlois Zuid van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, de heer P, waarin onder meer staat vermeld:
“Op maandag 31 januari 2000 (...) had ik, P., telefonisch contact met de klager, volledig genaamd B. Daarbij nodigde ik hem uit naar het politiebureau Slinge te komen om zijn klacht toe te lichten. Hij verklaarde mij toen:
'Ik blijf bij de eerder door mij aan u toegezonden klacht. Ik heb daaraan niets toe te voegen. Daarbij komt dat ik een hele slechte herinnering bewaar aan bureau Slinge en daar niet graag naar terugkeer.'
Als rapporteur voeg ik hieraan toe dat ik die nacht een gesprek met klager heb gehad van ongeveer 30 minuten. In dit gesprek heb ik klager B. aangehoord en begrip getoond voor zijn zienswijze. Anderzijds heb ik hem gewezen op het feit dat het niet correct van hem is om de dienstdoende agent, die hem in het bureau gastvrijheid verleende, 'eikel' te noemen. Tegenover mij verklaarde klager 'in elkaar te zijn geslagen', maar ik kon geen letsel constateren. Ook door de hoofdagent S., die op het lawaai afkwam, is dit niet gezien.
Anderzijds ben ik van mening dat het grote aantal beschonken bestuurders aan het bureau, die nacht in totaal 18, en daarmee gepaard gaande afhandeling, van invloed is of kan zijn geweest op de prikkelbaarheid van de hoofdagent W. en dat de toevoeging van 'eikel' in zijn richting uiteindelijk heeft geleid tot duwen en trekken van beide zijden.
Klager B. heeft mij in de bewuste nacht medegedeeld dat het wat hem betreft voldoende zou zijn indien ik een 'goed gesprek' met W. zou hebben. Later is hij kennelijk van gedachten veranderd. Naar mijn mening is het toelaatbare in deze van de zijde van de hoofdagent W. niet overschreden, maar verdient het ook geen schoonheidsprijs.”
3. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie de verklaring die politieambtenaar S. op 28 januari 2000 als getuige had afgelegd. In die verklaring is onder meer opgenomen:
“Op vrijdag 21 januari jl. was ik, evenals mijn collega W. in het bureau Slinge belast met de afhandeling van beschonken autobestuurders. Er was die avond een alcoholcontrole. Voor het opmaken van het proces-verbaal werden de bestuurders vanaf de Groene Kruisweg te Rotterdam overgebracht naar bureau Slinge. In afwachting hiervan, die avond was het aantal n.l. 18, hetgeen administratief enige tijd vergde, werden deze mensen in een hal binnen het bureau geplaatst.
Zowel W. als ik deden ons schriftelijk werk, ieder in een aparte kamer, maar wel met het zicht op de arrestanten. Ik zag W. op een gegeven moment opstaan en naar de receptiebalie bij de ingang van het bureau lopen. Later begreep ik dat hij naar een man liep die in de toegangshal van het bureau zat en daar wachtte op zijn vriendin die administratief werd afgehandeld ter zake van het rijden onder invloed. Kort hierna hoorde ik W. zeggen: 'Laat me los'. Ik ben toen opgestaan en zag dat een man W. zijn arm vast hield en op de andere arm sloeg. Ik zag dat W. die man zijn haar, dat vrij lang was, vast hield. Ik hoorde W. wederom zeggen: 'laat me los', maar ik zag dat de man W. niet los liet. Ik hoorde een vrouw, die mij later de vriendin van de man bleek te zijn, roepen; 'Niet aan zijn haar trekken'. Ik hield deze vrouw, die uit de binnenruimte naar de hal was komen lopen, tegen.
Inmiddels hadden zowel collega W., als de man elkaar los gelaten en ik zag dat W. de man in een voorlopig arrestanten verblijf plaatste. Ik heb niet gezien dat de man geslagen werd. Toen de man in het verblijf zat, ging hij met zijn GSM bellen, met zoals later bleek, 112. Ik ben toen naar hem toe gegaan en gezegd dat hij niet meer mocht bellen. Verder kan ik niets verklaren.''
verklaring getuige
Verzoeker overlegde op 10 oktober 2000 een verklaring van mevrouw G., degene met wie hij samen op 22 januari 2000 in het politiebureau Slinge was geweest. Zij liet onder meer weten:
“Wij waren uit eten geweest met vrienden. Op de terugweg was er een alcoholcontrole waarvoor ik mee moest naar het politie bureau.
Aangezien wij met 1 auto waren ging B. met mij mee naar het bureau.
Bij aankomst moest ik in een aparte ruimte wachten op het proces verbaal. B. moest in de hal bij de voordeur wachten (...).
Op een gegeven moment hoorde ik B. vragen of hij naar het toilet mocht, dat ging zeer moeizaam omdat de bewuste agent zei: Het is hier geen openbaar toilet.
Na wat aandringen kon hij toch naar het toilet. Toen wij elkaar zagen vroeg ik of ik een sigaret kon krijgen en B. gaf mij een pakje sigaretten waarop de agent weer zei 'ja wel een beetje opschieten' en B. bij zijn arm pakte.
B. wrikte zijn arm los en vroeg aan hem of hij altijd zo chagrijnig was waarop de agent hem een duw in zijn rug gaf. Toen verdween B. uit mijn gezichtsveld maar wij (de andere mensen en ik) konden wel alles horen omdat alle wanden van glas zijn.
Ik hoorde dat de agent zei 'en nu opschieten' waarop B. terug zei 'eikel'.
Toen hoorde ik een deur open gaan (die de agent opende) en een heleboel lawaai.
Ik hoorde B. schreeuwen 'laat me los' waarop ik opstond en er naartoe rende.
Ik zag B. op de grond liggen en de agent met zijn knie in zijn zij en trok aan zijn haar (B. heeft zeer lang haar). B. lag de agent af te weren omdat de agent hem een trap in zijn zij gaf. B. probeerde op te staan maar de agent trok hem over de vloer aan zijn haar. B. kon op een gegeven moment opstaan waardoor de agent hem met 1 hand aan zijn leren jas trok die daardoor scheurde en met zijn andere hand nog steeds aan zijn haar beet had. Ik begon ook te schreeuwen dat de agent zijn haar los moest laten net zoals een vrouwelijke agent die dat al een tijdje tegen haar collega aan het schreeuwen was! Zij riep ook 'doe normaal, laat hem los, laat zijn haar los'. B. werd toen meegenomen en letterlijk in een cel gesmeten door die bewuste agent.
Toen draaide de agent zich om en pakte toen mij zeer hardhandig beet. Ik liep nog tegen hem te schelden of hij altijd als een vrouw vocht om mensen aan haren te trekken.
Toen moest ik al mijn spullen aan hem afgeven wat ik weigerde omdat ik niets misdaan had.
Toen zei hij 'en jij moet je dronken kop houden'. Na veel tegenspartelen gaf ik hem mijn spullen hij duwde mij zeer hard een cel in waardoor ik viel en hij gooide toen mijn sigaretten door het bureau. Ik hoorde dat B. uit zijn cel werd gehaald en ongeveer 15 minuten weer terug gebracht werd. Na ongeveer een half uur begon ik op de deur te bonken dat ik naar de w.c. moest. Ik mocht toen uit de cel blijven; het duurde toen nog anderhalf uur voordat ik het proces verbaal kreeg. Ik moest toen weg maar ik weigerde weg te gaan zonder B. Ik mocht toen in dezelfde ruimte wachten als waar B. eerder die avond moest wachten. De 1e keer kwam die agent naar mij toe om te vragen wat ik daar nog deed en dat B. voorlopig toch niet weg kwam, ik kon beter maar weggaan. De 2e keer vroeg hij met een grijnzend gezicht of ik lekker zat en liep lachend naar zijn collega's.
Uiteindelijk mocht B. weg en wij zijn toen lopend terug naar mijn huis gegaan.
Eenmaal bij mij thuis zag ik dat hij blauwe plekken op zijn gezicht had. Hij zei dat zijn ribben en zijn rug en knieën ook heel erg zeer deden. (...) Ondertussen werd de pijn van B. steeds erger waarop ik hem overhaalde om naar het Ikazia ziekenhuis te gaan. Daar werd opengedaan door een verpleegster die ons verhaal aanhoorde en een dokter erbij wilde halen maar B. wilde niet dat er een dokter wakker gemaakt zou worden omdat het ook weer niet zo ernstig was. De verpleegster heeft hem toen nagekeken en de bult afgetekend.”
reactie betrokken ambtenaar W.
1. Politieambtenaar W. liet op 16 november 2000 middels een faxbericht onder meer weten:
“Sinds 1986 ben ik als politieagent en tevens op bureau Slinge werkzaam, Op vrijdag 21 januari jI, was ik belast met een alcoholcontrole op de Groene Kruisweg. De administratieve afhandeling was aan bet bureau Slinge, ondanks dat het vrij druk was, verliep alles tussen verdachten en politie in een hele goede sfeer. De verdachten van het rijden onder invloed zaten in een hal binnen het bureau. Terwijl ik bezig was met het schriftelijk werk, hoorde ik de bel bij de receptiebalie gaan. Ik zag een man in de publieksruimte van het bureau staan, die mij zei dat bij naar het toilet wilde. Ik had die man niet eerder gezien. Hij was in ieder geval geen arrestant en ik wist ook niet dat hij bij iemand binnen het bureau hoorde, dat begreep ik later pas. Omdat ik dacht dat deze man zo maar van buiten naar binnen was komen lopen zei ik hem dat het hier geen openbaar toilet was. Ik hoorde hem toen zeggen dat hij heel nodig moest, waarop ik zei 'vooruit dan maar', waarna ik hem het toilet aanwees.
Nadat hij geplast had liep hij naar een vrouw toe. Zij was aangehouden als verdacht van het rijden onder invloed. Ik liep hierop naar hem toe en vroeg: 'is het gelukt ?' en: 'loopt u met mij mee naar de hal?'
Ik hoorde hem toen tegen mij zeggen dat ik chagrijnig was. Vervolgens liep hij naar de publiekshal bij de voordeur van het bureau, waarna ik hem nog hoorde zeggen: 'je moet niet zo neerbuigend naar mij doen', waar ik mij overigens niet van bewust was. Tevens zei hij: 'Je schat mij verkeerd in, alleen maar omdat ik lang haar heb en er buitenlands uitzie'. Ik zei toen tegen hem dat ik daar niet over wilde discussiëren, gezien het tijdstip (het was ongeveer 1 uur in de nacht), dat ik het druk had en dat ik dat zeker niet wilde doen met iemand die zichtbaar drank op had. Ik deed toen de deur dicht en liep voor de receptiebalie langs, waarna ik hem 'eikel' tegen mij hoorde zeggen. Ik ben toen omgekeerd en heb hem het bureau uitgewezen. Ik hoorde dat hij dat niet wilde, omdat zijn vriendin binnen zat. Toen begreep ik pas dat het zijn vriendin was die binnen zat.
Ik ben vervolgens naar hem toe gegaan en probeerde hem de straat op te duwen, hetgeen niet lukte omdat hij zich schrap zette. Toen heb ik hem vastgepakt bij zijn armen. Hij pakte mij ook vast en trok m'n trui bijna van mijn lichaam. Ik beval hem mij los te laten, maar dat wilde hij niet. Om mij te bevrijden hem ik hem toen een tik in zijn gezicht gegeven en door hem aan zijn haar te pakken, kon ik mij uiteindelijk bevrijden, mede omdat ik hem naar beneden duwde. Zijn vriendin was inmiddels ook naar het opstootje gekomen en haar hoorde ik roepen: 'niet aan zijn haar trekken'. Uiteindelijk wist ik hem in een voorlopig arrestanten verblijf te plaatsen.
Na enkele minuten ben ik weer naar hem toe gegaan en hem uit zijn verblijf gehaald, met de bedoeling om met hem te praten. Tijdens dit gesprek werd mij door collega S. medegedeeld dat hij met zijn mobiele telefoon vanuit het voorlopig arrestantenverblijf, enkele malen met 112 had gebeld. Een gesprek met hem voeren lukte echter niet, waarop ik hem heb teruggeplaatst in het voorlopig arrestantenverblijf, in afwachting van de komst van een hulp officier van justitie.”
2. Bij brief van 13 november 2000 liet W. onder meer weten:
“Ten eerste kan ik U mededelen dat de door mij afgelegde verklaring (...) onverminderd van kracht blijft. Ik heb hieraan weinig toe te voegen.
Het enige dat achteraf hierin niet is vermeld is het feit dat de heer B. ten tijde van het incident in mijn ogen behoorlijk onder invloed was van alcoholhoudende drank. Zijn adem stonk behoorlijk naar drank en hij had sterk bloeddoorlopen ogen. Wat mij verder nog bijstaat is één van de eerste opmerkingen van deze heer B., nog voor de opmerking 'eikel', namelijk dat ik hem niet moest onderschatten alleen maar omdat hij een kleurtje en lang haar had! Ik heb totaal geen reden voor deze opmerking gegeven en ik heb niet op deze insinuatie gereageerd. Het typeert echter wel de (gemoeds)toestand van de heer B.
Verder wordt door de klager gesteld dat hij letsel en schade heeft opgelopen tijdens het incident. Ik, evenals mijn chef, heb geen letsel en/of schade geconstateerd.
Ik ben van mening zonder meer professioneel te hebben opgetreden en absoluut oog te hebben gehad voor de proportionaliteit in dit optreden. U kunt misschien begrijpen dat er op dat moment in de nacht, ten tijde van een alcoholcontrole en een bureau vol verdachten ter zake overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet, geen zee van tijd vrijgemaakt kan worden voor een ellenlang gesprek met de klager.”
f. Reactie betrokken ambtenaar P.
Bij brief van 30 oktober 2000 liet politieambtenaar P. onder meer weten:
“Ik heb in de nacht van vrijdag 21 op zaterdag 22 januari van dit jaar een gesprek gevoerd met zowel klager B. als de agent waarover B. klaagt. B. was meegekomen met een vrouw welke zich schuldig had gemaakt aan het rijden onder invloed. Behalve de vrouw, had ook B. alcohol gebruikt, maar mocht vrijblijvend in de hal van het politiebureau verblijven.
Klager B. had agent W. binnen het bureau en zonder enige aanleiding, het woord 'eikel' toegevoegd waarop de agent aan B. gelastte het bureau te verlaten. Hieraan wenste hij niet te voldoen. De agent probeerde hem vervolgens het bureau uit te duwen, hetgeen uiteindelijk ontaarde in vastpakken van de armen van B. en het uittrekken van de trui van de agent door B. Om zich te bevrijden heeft hij B. een tik in zijn gezicht gegeven hetgeen niet hielp. Omdat de agent het steeds meer benauwd kreeg, heeft hij zich om te bevrijden bij zijn haar gepakt.
Uiteindelijk heeft hij hem aangehouden voor lokaalvredebreuk en in een passantenverblijf binnen het bureau geplaatst. Van daaruit heeft B., gedurende ongeveer het half uur dat hij daar heeft gezeten, middels de hem in bezit zijnde GSM diverse politie instanties nodeloos gebeld.
Nadat ik voor dit feit was binnen geroepen heb ik gedurende een uur met B. op mijn kamer een gesprek gevoerd en zijn zienswijze van onderhavige gebeurtenis beluisterd. De agent zag af van proces-verbaal en B. wist nog niet of hij een klacht in zou dienen. Ook heeft B. in het geheel niet gerept over schade aan kleding of attributen die hij kwijt zou zijn geraakt. Ik heb geen letsel bij B. geconstateerd. Wel heeft hij mij gemeld dat hij 'in zijn gezicht was geslagen' door een agent en bevestigde hij dat hij de agent daarvoor 'eikel' had toegevoegd.”
G. Verklaring getuige S.
Op 30 november 2000 verklaarde mevrouw S. telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel herinneren.
Op 22 januari 2000 was ik in het politiebureau aanwezig en belast met administratieve werkzaamheden. Die nacht was er een alcoholcontrole gaande. In het politiebureau was het niet echt druk. Er zaten ongeveer 2 à 3 personen in de wachtruimte.
Op enig moment hoorde ik dat elders in het bureau twee personen met stemverheffing tegen elkaar aan het praten waren. Ik weet niet meer of er slechts luid werd gepraat of dat er werd gescholden, maar het trok wel mijn aandacht. Toen ik ging kijken waar het geluid vandaan kwam, zag ik dat mijn collega W. en een man, die later de heer B. bleek te zijn, tegenover elkaar stonden. Zij hielden elkaar bij de armen/polsen vast en stonden tegen elkaar te praten. Zij stonden daar een beetje te duwen en te trekken. Ik heb niet gezien of ze met elkaar hebben gevochten waarbij zou zijn geslagen en ik heb ook niet gezien of de heer B. op de grond is gegooid.
Toen ik daar stond te kijken hoorde ik een vrouw roepen dat niet aan zijn haren moest worden getrokken. Ik zag dat de vrouw die kennelijk bij de heer B. hoorde bij mij stond. Ik heb niet gezien dat er aan het haar van de heer B. is getrokken. Ik heb dan ook niets gezegd over het aan de haren trekken van de heer B. Omdat toen voor mij geen rol was weggelegd, ben ik daar weggelopen en heb de vrouw weer teruggebracht naar de plek waar zij zat.
Even later werd de heer B. in de passantenruimte geplaatst. Kort daarna kreeg ik het bericht van de meldkamer dat er iemand vanuit het politiebureau veel naar het alarmnummer 112 belde. Het bleek te gaan om de heer B., die dat met zijn mobiele telefoon deed.
Volgens mij heeft de heer B. niet de hele tijd dat hij in het politiebureau is verbleven, in de passantenruimte gezeten. Ik weet niet waar hij wel is blijven wachten op de vrouw. Hij verliet samen met die vrouw het politiebureau."
H. Reactie verzoeker
Bij brief van 12 februari 2002 liet verzoeker in reactie op de hem voorgelegde informatie onder meer weten:
“Allereerst de manier waarop de registratie door de verbalisant de heer W. gemaakt is, geeft al aan hoe objectief hij oordeelt.
DRONKEN B. en type/specificatie: 'HANDHAVING STRAFRECHT'.
De constatering onder invloed zijn van en bloeddoorlopen ogen en daar een oordeel aan vastknopen vind ik knap.
Er was pas een verdediging nadat ik verrast werd door een vuistslag. Logisch toch dat ik mijzelf dan bescherm.
Ik ben wel blij dat er nu bevestigd is dat er een klap is uitgedeeld en niet door mij!
Na de vraag van mij 'mag ik gebruik maken van het toilet?' en het antwoord 'het is hier geen openbaar toilet' was de toon al gezet door de verbalisant.
(zie opmerking 'prikkelbaarheid' (...) van de chef basis eenheid)
(…)
De dienstdoende agent heeft mij niet de gastvrijheid verleend maar de agente die mij en mijn vriendin had meegenomen.
En de bult op mijn gezicht was wel duidelijk zichtbaar (...) en de schade heb ik pas buiten goed gezien want het ging niet in eerste instantie om de schade maar om het optreden van dhr. W.
De chef basis eenheid had zelf aangegeven dat hij voor de rest niks meer kan doen en dat het vervolg aan mijzelf lag.
(…)
Dat we tegen over elkaar stonden zoals verklaard wordt kan ik me niet herinneren, wel dat ik geslagen werd mijzelf verdedigde door middel van vasthouden van de dhr. W. en we werden uit elkaar gehaald en ik werd opgesloten.
Wat wel vreemd is dat mevr. S. eerst verklaart bij de Chef dat ik dhr. W. zijn arm vast hield en op zijn andere arm sloeg. En in de verklaring naar het Bureau Nationale ombudsman wordt er gezegd: 'lk heb niet gezien of ze met elkaar hebben gevochten waarbij zou zijn geslagen'.
(…)
Er is een oordeel aan de hand van de verkregen info van collega's gedaan.
Mvr. S. is geen getuige geweest van het incident, zie haar eigen verklaring.
Nadat ik opgesloten had gezeten en voor de tweede maar werd verhoord (...) heb ik gezegd: 'je schat mij verkeerd in, ik ben net als jou een ambtenaar en deze behandeling is niet correct'. Ik heb deze woorden niet gebruikt toen we terug liepen van het toilet, want zoals het nu lijkt ben ik aan het uitdagen geweest. En wederom het aan de trui trekken e.d. is pas ontstaan na het uitdelen van een klap op mijn gezicht.
(…)
Wederom wordt hier gesproken dat ik een tik heb gekregen en dat lijkt mij nu toch wel bewezen.
Als door het gevoel van onmacht 112 gebeld wordt is dit nooit nodeloos.
En het toegeven van dit politieoptreden verdient geen schoonheidsprijs getuigt juist van goed inschattingsvermogen.
Na het lezen van de getuigenverklaringen (...) kan ik concluderen dat ik de dupe geworden ben van werkdruk, frustratie en het niet toegeven van ongelijk (behalve dhr. H., Districtschef (...)).
En dat moeilijk blijkt te zijn recht te halen, want als je nog langer wacht ben ik binnen gekomen met voorbedachten rade en heb ik zwaar om mij heen geslagen.”
Achtergrond
Politiewet 1993
Artikel 2
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
Artikel 8, eerste en vijfde lid
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
(...)
De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."