2002/316

Rapport

Verzoekster, die heeft gesolliciteerd naar de functie van administratief medewerkster bij het regionale politiekorps Kennemerland, klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland haar bij brief van 8 januari 2001 heeft laten weten dat het resultaat van het gepleegde antecedentenonderzoek aanleiding was haar niet voor aanstelling in aanmerking te laten komen. Verzoekster heeft aangegeven dat de politie haar eerder, tijdens een gesprek op 4 januari 2001, had laten weten dat de grond voor de afwijzing was gelegen in (persoonlijke) ervaringen die de politie in het verleden al met verzoekster had opgedaan.

Beoordeling

Inleiding

1. De beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland is verantwoordelijk voor het personeelsbeleid binnen zijn korps (zie ook Achtergrond, onder I.). Onder het personeelsbeleid valt ook de wijze waarop sollicitatieprocedures worden gevoerd. Artikel 8a van het Besluit algemene rechtspositie politie (zie ook Achtergrond, onder II.) bepaalt dat de aanstelling van een administratief medewerker slechts mogelijk is nadat een antecedentenonderzoek heeft plaatsgevonden. Ingevolge artikel 2 van de Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie (zie Achtergrond, onder IV.) is de korpsbeheerder bij het instellen van een antecedentenonderzoek eveneens verantwoordelijk voor de goede uitvoering daarvan.

2. Werken bij de politie brengt uit zijn aard mee dat het onbesproken gedrag van een mogelijk toekomstige medewerker van groot belang is. Een antecedentenonderzoek is een van de manieren waarop het gedrag van een kandidaat kan worden getoetst. Naast dit onderzoek staat het de korpsbeheerder, gelet op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid, vrij eisen aan kandidaten te stellen die relevant zijn voor het goed kunnen vervullen van een functie bij de politie. Zo kunnen bijvoorbeeld door het inwinnen van informatie bij referenten eveneens het gedrag en de integriteit en eventuele andere relevante gedragskenmerken van een betrokken kandidaat aan de orde komen.

Ten aanzien van de afwijzing van verzoekster

1. Op 24 oktober 2000 hield een medewerker van het regionale politiekorps Kennemerland een sollicitatiegesprek met verzoekster naar aanleiding van haar sollicitatie naar de functie van administratief medewerkster. Na dit gesprek vond een antecedentenonderzoek plaats. Op 4 januari 2001 vond een gesprek plaats met verzoekster en de regiopolitie Kennemerland, waarin verzoekster werd meegedeeld dat zij zou worden afgewezen voor de functie van administratief medewerkster. Vervolgens berichtte de regiopolitie Kennemerland bij brief van 8 januari 2001 dat verzoekster naar aanleiding van het ingestelde antecedentenonderzoek niet in aanmerking kwam voor de functie waarvoor zij had gesolliciteerd. Verzoekster was voor haar sollicitatie al werkzaam bij hetzelfde politiekorps, maar bij een ander district, als receptioniste/telefoniste.

2. Verzoekster klaagt over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland haar sollicitatie naar de functie van administratief medewerkster heeft afgehandeld.

Zij acht het in dit verband niet juist dat de korpsbeheerder haar bij brief van 8 januari 2001 heeft bericht dat de grond voor het niet-aanstellen van verzoekster is dat het antecedentenonderzoek feiten en omstandigheden heeft opgeleverd, die leiden tot de conclusie dat er sprake is van een te grote mate van afbreukrisico. Volgens verzoekster was haar echter in het gesprek van 4 januari 2001 meegedeeld dat de reden van afwijzing niet het antecedentenonderzoek betrof, maar was gelegen in de persoonlijke ervaringen met haar in het verleden.

3. De korpsbeheerder achtte de klacht van verzoekster niet gegrond. De korpsbeheerder stelde dat de bevindingen tijdens het screeningsonderzoek hadden geleid tot de conclusie dat sprake was van een te grote mate van twijfel inzake het aanstellen van verzoekster. Volgens de korpsbeheerder was verzoekster in het gesprek van 4 januari 2001 uitleg gegeven over de aard en omvang van het ingestelde antecedentenonderzoek. Daarbij was haar uitgelegd dat haar eerdere functioneren bij de politie tevens tot spanningen had geleid bij andere collega's.

De onderzoeksresultaten waren getoetst aan de drie normen integriteit, betrouwbaarheid en het kunnen dragen van verantwoordelijkheid, zoals die volgens de korpsbeheerder zijn grondslag vonden in de “Beleidsregel screening” (zie Achtergrond, onder V.).

Voorts stelde de korpsbeheerder dat was gehandeld conform de "Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie” (zie Achtergrond, onder IV.).

4. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder stelde verzoekster onder meer dat eerst de geschiktheid van een sollicitant diende te worden bekeken en dat pas daarna het antecedentenonderzoek op basis van het “Besluit algemene rechtspositie politie” (Barp) (zie Achtergrond, onder II.) uitgevoerd had kunnen worden. Volgens verzoekster was het antecedentenonderzoek, waarbij haar eerdere functioneren was meegewogen, ten onrechte gebruikt als een selectie-instrument. Daarnaast was volgens verzoekster het veronderstelde afbreukrisico kennelijk niet ontleend aan een van de bronnen zoals genoemd in artikel 4 van “de Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie” (zie Achtergrond, onder IV.).

5. Uit de verstrekte informatie van de korpsbeheerder, waaronder het advies van 14 december 2000 (zie Bevindingen, onder C.3.) dat volgde op het ingestelde screeningsonderzoek komt naar voren dat het negatieve advies over verzoekster was gebaseerd op informatie over haar eerdere functioneren bij het politiekorps Kennemerland. Niet is gesteld, noch is gebleken, dat dit informatie betrof afkomstig uit een van de registers als bedoeld in artikel 4 van de “Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie” op basis waarvan het antecedentenonderzoek dient plaats te vinden. Dit betekent dat het advies dat volgde op het antecedentenonderzoek niet op juiste gronden is genomen, nu de personeelsinformatie over verzoekster daaraan niet ten grondslag had mogen liggen.

6. Het voorgaande betekent echter niet dat het eerdere functioneren van verzoekster niet relevant kon zijn voor de nieuw beoogde functie van verzoekster. De korpsbeheerder had echter van andere middelen dan het antecedentenonderzoek gebruik kunnen maken, om dit eerdere functioneren bij zijn besluitvorming over het al dan niet aanstellen van verzoekster te betrekken. Het had bijvoorbeeld in de rede gelegen wanneer in de sollicitatieprocedure was gevraagd naar referenties bij de politie, waarbij - weliswaar met medewerking van verzoekster - haar eerdere functioneren aan de orde had kunnen komen. Dit is in het onderhavige geval niet gebeurd.

7. Alles overziend moet dan ook worden geoordeeld dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk is.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), is gegrond.

Onderzoek

Op 13 april 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw V. te Haarlem, ingediend door de Nederlandse Politie Bond, regiokantoor Noord-West te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Kennemerland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland (de burgemeester van Haarlem), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen verzoekster en de korpsbeheerder over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder en verzoekster een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Voorts gaf de korpsbeheerder nog een inhoudelijke reactie, welke reactie echter geen aanleiding gaf het verslag aan te vullen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Naar aanleiding van verzoeksters sollicitatie naar de functie van administratief medewerkster bij het regionale politiekorps Kennemerland vond er op 24 oktober 2000 een sollicitatiegesprek plaats. In vervolg op dit gesprek deelde de korpschef van het regionale politiekorps Kennemerland bij brief van 19 december 2000 onder meer het volgende aan verzoekster mee:

"Ondanks het feit dat uw sollicitatie naar de functie van administratief medewerkster bij politieregio Kennemerland in de eerste fase gunstig is verlopen, deel ik u mede dat het onderzoeksresultaat van het antecedentenonderzoek mij aanleiding geeft tot het voornemen u niet voor aanstelling in aanmerking te laten komen.

De reden van mijn afwijzingsvoornemen is gelegen in het feit dat er sprake is van omstandigheden die werden aangetroffen en die, indien u thans zou worden aangesteld, het aan uw aanstelling verbonden afbreukrisico voor politieregio Kennemerland (thans) onvoldoende uitsluiten. Als u omtrent dit afwijzingsstandpunt uw zienswijze of bedenkingen naar voren wilt brengen en/of nadere toelichting op prijs stelt, krijgt u daarvoor de gelegenheid."

2. Op 4 januari 2001 vond er een gesprek plaats tussen verzoekster en de regiopolitie Kennemerland over de voorgenomen afwijzing. Bij brief van 8 januari 2001 deelde de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland vervolgens het volgende aan verzoekster mee:

"Bij brief d.d. 19-12-2000 heb ik u in kennis gesteld van mijn voornemen u niet voor aanstelling van administratief medewerkster bij de politieregio Kennemerland in aanmerking te laten komen.

U heeft op 04-01-2001 wel gebruik gemaakt van de mogelijkheid daarover uw zienswijze of bedenkingen naar voren te brengen en tegelijkertijd een toelichting te krijgen omtrent mijn voorgenomen afwijzingsstandpunt.

Ondanks hetgeen in dat gesprek door u is opgemerkt en ondanks de omstandigheden/belangen waarop u hebt gewezen, deel ik u thans mijn definitieve beslissing mee dat u niet wordt aangesteld in de betreffende functie.

De grond daarvoor is dat het antecedentenonderzoek feiten en omstandigheden heeft opgeleverd, die leiden tot de conclusie dat er sprake is van een te grote mate van afbreukrisico, gezien bestaande, voor uw aanstelling als politiemedewerker, relevante omstandigheden.

De door u in het bovenbedoelde gesprek naar voren gebrachte zienswijze, opmerkingen en belangen hebben niet tot een ander afwegingsresultaat geleid."

3. Vervolgens diende de Nederlandse Politie Bond (hierna ook NPB) namens verzoekster bij brief van 23 februari 2001 de volgende klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland:

"Mevrouw V. (verzoekster; N.o.), hierna verder te noemen klaagster, dient hierbij (…) een klacht in in verband met een gedraging van de korpsbeheerder van de regiopolitie Kennemerland.

De klacht betreft de wijze waarop de korpsbeheerder van de regiopolitie Kennemerland de sollicitatie van klaagster naar de functie van administratief medewerker heeft afgehandeld.

Klaagster heeft enige tijd geleden gesolliciteerd naar de functie van administratief medewerker. Op 17 oktober 2000 is klaagster uitgenodigd voor een selectiegesprek. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2000 en verliep goed.

Op 19 december 2000 ontvangt klaagster een brief van de korpschef waarin wordt medegedeeld, dat ondanks het feit dat de eerste fase van de sollicitatie gunstig is verlopen, de korpschef van de regiopolitie Kennemerland haar niet voor de functie in aanmerking laat komen.

Aanleiding voor de afwijzing is het resultaat van het antecedentenonderzoek. Er zou sprake zijn van omstandigheden die, indien klaagster zou worden aangesteld, het aan de aanstelling van klaagster verbonden afbreukrisico voor de politieregio Kennemerland onvoldoende zouden uitsluiten.

Klaagster heeft naar aanleiding van deze brief van de gelegenheid gebruik gemaakt om haar zienswijze c.q. bedenkingen te geven dan wel om een nadere toelichting verzocht.

Op 4 januari 2001 heeft daartoe een gesprek plaatsgevonden. Hierin kwam naar voren dat er geen sprake was van een afwijzing op de gronden van het antecedentenonderzoek, maar op grond van persoonlijke ervaringen met klaagster in het verleden. Aan klaagster is immers laten doorschemeren dat zij vanwege een arbeidsconflict in haar oude team (klaagster was reeds eerder werkzaam bij de politieregio Kennemerland in de functie van telefoniste/receptioniste in het district Haarlemmermeer) bij nader inzien toch niet geschikt zou zijn en om die reden een "te grote mate van afbreukrisico" vormt voor het korps.

De afwijzingsgrond "een te grote mate van afbreukrisico" hoort typisch thuis in de selectieprocedure. Deze selectieprocedure heeft klaagster nu juist wel goed doorlopen.

Klaagster concludeert dan ook dat de korpsbeheerder van de regiopolitie Kennemeriand de afwijzingsgrond "afbreukrisico" voor een ander doel heeft gebruik dan waarvoor het geschreven is.

In de toelichting op artikel 8a Besluit algemene rechtspositie politie (…) (zie Achtergrond, onder II.; N.o.) kan men lezen dat het antecedentenonderzoek bedoeld is in het kader van integriteitbevordering bij de politie. Men kan door middel van het instellen van een antecedentenonderzoek een persoon afwijzen, omdat deze persoon bijvoorbeeld een strafblad heeft, dan wel "verkeerde contacten" onderhoudt waardoor deze persoon een veiligheidsrisico vormt voor de politieorganisatie.

Klaagster heeft geen antecedenten en vormt verder geen "veiligheidsrisico". Het kan dan ook niet zo zijn dat klaagster afgewezen kan worden op grond van het antecedentenonderzoek. Het resultaat van het antecedentenonderzoek over klaagster kan niet leiden tot de conclusie dat klaagster een te grote mate van afbreukrisico vormt voor de politie."

4. De korpsbeheerder verklaarde verzoeksters klacht bij brief van 22 maart 2001 niet ontvankelijk. Wel gaf de korpsbeheerder de volgende inhoudelijke reactie op hetgeen was voorgevallen:

"Ik zal door het maken van enkele nadere opmerkingen ingaan op het door u betoogde.

- In het door u aangehaalde gesprek dat op 4 januari 2001 is gevoerd met mevrouw V. is volledige duidelijkheid gegeven omtrent de aard, omvang, werkwijze en normering van het antecedentenonderzoek (screening) bij sollicitaties. Eveneens is daarbij de zienswijze van mevrouw V. aangehoord en besproken. Verduidelijkt is eveneens welke aspecten ingevolge het geldende beleid onderdeel vormen van de daarbij ter toetsing gehanteerde integriteitsnorm.

- Ook is uitleg gegeven omtrent de zorgvuldigheid waarmee de belangen van mevrouw V. daarbij zijn gerespecteerd.

- Met uw opvatting dat het resultaat van het antecedentenonderzoek niet kan leiden tot de conclusie dat mevrouw V. bij aanstelling op de functie waarnaar zij solliciteerde een te grote mate van afbreukrisico met zich mee zou brengen, ben ik het volledig oneens, gezien in het perspectief van de hierboven bedoelde integriteitsnorm.

- Uw impliciet gestelde bewering dat in casu sprake is van onrechtmatigheid acht ik volstrekt onjuist en uit de lucht gegrepen."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht en komt naar voren uit de hiervoor onder A.3. weergegeven brief van 23 februari 2001.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland

1. Bij brief van 11 september 2001 verzocht de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Kennemerland een inhoudelijke reactie te geven op de klacht en daarbij antwoord te geven op de volgende vragen:

"1. In uw brief aan verzoekster van 22 maart 2001 schrijft u dat de politie verzoekster tijdens het gesprek van 4 januari 2001 duidelijk heeft gemaakt welke aspecten ingevolge het geldende beleid onderdeel vormen van de daarbij ter toetsing gehanteerde integriteitsnorm.

Ik verzoek u mij te laten weten hoe deze integriteitsnorm luidt, en welke aspecten hiervan een onderdeel vormen.

2. In uw eerdergenoemde brief van 22 maart 2001 heeft u melding gemaakt van de aard, omvang, werkwijze en normering van een antecedentenonderzoek bij sollicitaties. Ik verzoek u mij te laten weten wat deze aspecten van het antecedentenonderzoek precies inhouden."

2. In reactie op de klacht en in antwoord op de gestelde vragen deelde de korpsbeheerder bij brief van 7 november 2001 het volgende mee:

"Vraag 1 betreft de geldende integriteitsnorm en de daarvan deel uitmakende aspecten.

Tijdens het antecedenten-/screeningsonderzoek wordt toepassing gegeven aan de onderling samenhangende begrippen integriteit, betrouwbaarheid en het kunnen dragen van verantwoordelijkheid.

De betekenis en de omvang van een en ander blijkt uit de "Instructie screeningsonderzoek", (zie Achtergrond, onder VI.; N.o.) waarvan ik hierbij een exemplaar voeg.

Vraag 2 betreft een nadere toelichting/concretisering met betrekking tot een aantal aspecten van het antecedentenonderzoek.

De werkwijze die wordt toegepast bij het antecedentenonderzoek vindt zijn grondslag in de "Beleidsregel screening" (zie Achtergrond, onder V.; N.o.). Daarin zijn de nodige normen en waarborgen vastgelegd.

Voor het antwoord op vraag 2 moge ik verwijzen naar het hierbij gaande afschrift van genoemde beleidsregel.

De onderzoeksresultaten zijn met name getoetst aan de drie normen integriteit, betrouwbaarheid en het kunnen dragen van verantwoordelijkheid. Dit heeft bij de onderzoekers geleid tot een van betekenis zijnde mate van twijfel bij de overwegingen ten aanzien van het uit te brengen aanstellingsadvies. Mevrouw V. is er in het toelichtende gesprek in januari jongstleden tevens op gewezen dat haar optreden in de periode dat zij werkzaam is geweest in het politiekorps Kennemerland, heeft geleid tot spanningen met collega's.

Ten aanzien van uw algemene slotvraag omtrent de gegrondheid van de klacht merk ik het volgende op.

De toepassing die in casu is gegeven aan artikel 8a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) (zie Achtergrond, onder II.; N.o.) acht ik in overeenstemming met het doel en de werkingssfeer van dat artikel. Het is van betekenis hierbij op te merken dat de besluitvorming omtrent sollicitaties is gebaseerd op de normering van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij het afwegingsvereiste ingevolge deze wet heeft in casu (net als in het algemeen) een rol gespeeld het afbreukrisico dat verbonden is te achten aan aanstellingsbesluiten met betrekking tot de politie. De bevindingen tijdens het screeningsonderzoek hebben geleid tot de conclusie dat sprake is van een te grote mate van twijfel inzake de besluitvorming tot het al dan niet aanstellen van deze sollicitant.

In het kader van de door u gevraagde ambtsberichten, doe ik u hierbij een afschrift toekomen van het voorstel van de onderzoekers, waarin de aanstelling van betrokkene wordt ontraden.

Het heeft naar mijn mening zin te wijzen op de toepasselijkheid van het Reglement uitvoering antecedentenonderzoek (zie Achtergrond, onder IV.; N.o.) (…), in overeenstemming waarmee in dezen door en namens de korpsbeheerder is gehandeld.

Ten aanzien van de slotzin van de gemachtigde van klaagster, betrekking hebbende op het door de korpsbeheerder gevoerde beleid, merk ik op dat diverse andere politiekorpsen het vigerende screeningsbeleid van Kennemerland hebben overgenomen.

Ik acht de onderwerpelijke klacht niet gegrond."

3. In het bij de reactie van de korpsbeheerder gevoegde advies van 14 december 2000 staat het volgende:

"Het omtrent de eventuele aanstelling van de mevrouw V. ingestelde screeningsonderzoek heeft de rapporteurs aanleiding gegeven tot onderstaand advies.

Motivering advies.

Uit het onderzoek zijn op basis van de verkregen gegevens inzake betrokkene geen criminele antecedenten aangetroffen.

Wel zijn andere, negatieve, relevante antecedenten in het onderzoek naar voren gekomen.

Dit betreffen met name negatieve gegevens en feiten die betrekking hebben op gedrags-, houdings- en functioneringsaspecten van betrokkene V.

Bedoelde gegevens en feiten geven inzicht ten aanzien van integriteit, betrouwbaarheid en het kunnen dragen van verantwoordelijkheid.

Deze feiten kunnen de conclusie dragen dat hernieuwde aanstelling van betrokkene bij de regiopolitie Kennemerland volledig ontraden moet worden.

Conclusie rapporteurs.

De uitkomst van onderwerpelijk antecedentenonderzoek leidt derhalve tot een negatief advies inzake het te nemen aanstellings- en/of plaatsingsbesluit bij de regiopolitie Kennemerland ten aanzien van V. voor de functie van administratief medewerkster, als bedoeld in artikel 3, lid 1 onder b van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder I.; N.o.)."

D. Reactie verzoekster

Bij brief van 6 februari 2002 deelde de NPB namens verzoekster het volgende mee:

"Op de eerste plaats is van belang dat mevrouw V. niet eerder heeft kunnen kennisnemen van de Beleidsregel screening van de politieregio Kennemerland (hierna: de beleidsregel). Na bestudering van deze beleidsregel in relatie tot de overige dossierstukken kan een aantal conclusies getrokken worden:

• De beleidsregel regelt een onderwerp waartoe de korpsbeheerder niet bevoegd is, gelet op de exclusieve bevoegdheid zoals is toegekend aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (zie nader artikel 8c van het Besluit algemene rechtspositie politie; hierna: Barp) (zie Achtergrond, onder II.; N.o.).

• Vorenstaande klemt des te meer nu de beleidsregel dieper ingrijpt in de persoonlijke levenssfeer dan de Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie (hierna: de Uitvoeringsregeling) toestaat, zodat de beleidsregel tevens op gespannen voet staat met de Wet op de politieregisters.

• Artikel 8c van het Barp nu juist voorschrijft dat de Uitvoeringsregeling waarborgen in het leven dient te roepen welke ziet op een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene.

• De beleidsregel géén voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer kent, te meer nu in de zaak van mevrouw V. de selectie op geschiktheid voor de functie als zodanig onderdeel is gaan uitmaken van het antecedentenonderzoek.

• Uit de systematiek van het Barp en evenzo gelet op de in acht te nemen zorgvuldigheid dient éérst over de geschiktheid van de sollicitant voor de geambieerde functie geoordeeld te worden, waarna - indien deze sollicitant de meest geschikte kandidaat

is - een antecedentenonderzoek op basis van het Barp uitgevoerd kan worden.

• De korpsbeheerder maakt misbruik van zijn bevoegdheid om de wijze van functioneren in een eerdere functie bij de politieregio Kennemerland - wat hier ook van zij - in een nieuwe sollicitatie(procedure) opnieuw te gebruiken en dat eerdere functioneren te converteren in een afbreukrisico.

• Door op een dergelijke wijze te handelen verwordt het antecedentenonderzoek tot een selectie-instrument, terwijl bij de eigenlijke sollicitatieprocedure de betreffende selectieambtenaren nu juist niet - mogen - beschikken over deze informatie.

• Vorenstaande klemt des te meer nu op grond van artikel 5, lid 1 van de Uitvoeringsregeling (zie Achtergrond, onder IV.; N.o.) het antecedentenonderzoek uitgevoerd dient te worden door een persoon (ambtenaar) die niet betrokken is (geweest) bij de selectieprocedure.

• Vastgesteld kan worden dat het van de zijde van de korpsbeheerder veronderstelde afbreukrisico kennelijk niet ontleend is aan één van de bronnen zoals genoemd in artikel 4 van de Uitvoeringsregeling(zie Achtergrond, onder IV.; N.o.).

• Ten slotte moet vastgesteld worden dat de beleidsregel nimmer onderwerp van overleg is geweest met de (regionale) vakorganisaties, terwijl daartoe - gelet op (…) het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 - wél een verplichting bestaat nu het in casu over een aangelegenheid gaat van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar.

Overigens is de opmerking van de korpsbeheerder dat het vigerende screeningsbeleid van Kennemerland door diverse andere korpsen is overgenomen in zoverre van belang dat door de politievakorganisaties reeds is geconstateerd dat meerdere korpsen op onjuiste gronden antecedentenonderzoeken toepassen. Hierover wordt thans nader overleg gevoerd met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en tevens wordt wijziging van regelgeving bestudeerd. Voor zover regelgeving wordt gewijzigd (aangescherpt) kan dat de korpsbeheerder in de zaak van mevrouw V. niet baten."

E. Nadere informatie van verzoekster

Bij brief van 19 juli 2002 verzocht de Nationale ombudsman de NBP of verzoekster tijdens de sollicitatieprocedure referenties had opgegeven. In antwoord op deze vraag deelde de intermediair van verzoekster bij brief van 24 juli 2002 onder meer mee dat dit niet het geval was geweest.

Achtergrond

I. Politiewet 1993

Artikel 3

"1. Ambtenaren van politie in de zin van deze wet zijn:

a. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;

b. ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie;

c. vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

2. Onder ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, worden mede begrepen: de bijzondere ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 43."

Artikel 24

"Het beheer van het regionale politiekorps berust bij de korpsbeheerder, die daartoe

wordt bijgestaan door de korpschef."

Artikel 26

"Onverminderd de artikelen 25 en 52 worden de ambtenaren van het regionale

politiekorps benoemd, bevorderd, geschorst en ontslagen door de korpsbeheerder."

De Nationale ombudsman heeft al in eerdere instantie geoordeeld (rapport 97.426) dat de korpsbeheerder op grond van artikel. 24 en artikel 26 Politiewet de verantwoordelijkheid draagt voor het personeelsbeleid binnen zijn korps. Onder het beheer van een politiekorps valt tevens het benoemen, bevorderen, schorsen en ontslaan van politieambtenaren. Wanneer er klachten worden ingediend over gevoerde sollicitaties binnen dat korps kan de korpsbeheerder dan ook niet volstaan met een niet-ontvankelijkheidsverklaring van die klacht. De Nationale ombudsman oordeelde in genoemd rapport voorts dat van de korpsbeheerder in deze gevallen een inhoudelijke reactie mag worden verwacht.

II. Besluit algemene rechtspositie politie

Artikel 8a

"1. Aanstelling als adspirant, ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, en bijzondere ambtenaar van politie is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens aanstelling geen bezwaar blijkt te bestaan.

2. Aanstelling in een functie waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd dan wel in een functie bij het LSOP of ITO als bedoeld in artikel 8, eerste lid, is slechts mogelijk, indien op grond van een ten aanzien van de betrokkene ingesteld antecedentenonderzoek tegen diens aanstelling geen bezwaar blijkt te bestaan.

3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien het een functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, betreft.

4. Het tweede lid is niet van toepassing indien het bevoegd gezag heeft bepaald dat voor de functies slechts een verklaring omtrent het gedrag is vereist.

5. Een antecedentenonderzoek of een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld, nadat het bevoegd gezag de betrokkene overigens bekwaam en geschikt acht."

Artikel 8b

"1. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de aard van de functie of van de werkzaamheden hiertoe aanleiding geeft, kan ten aanzien van de ambtenaar in de volgende gevallen opnieuw een antecedentenonderzoek worden uitgevoerd:

a. bij wijziging van werkzaamheden;

b. bij aanstelling in een andere functie;

c. bij de vervulling van een functie gedurende ten minste vijf dienstjaren, of

d. bij een redelijk vermoeden van ernstig plichtsverzuim dat de integriteit of de verantwoordelijkheid van de betrokkene raakt.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het een functie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsonderzoeken, of een functie waarvan het bevoegd gezag heeft bepaald dat slechts een verklaring omtrent het gedrag is vereist, betreft."

Artikel 8c

"Onze Minister stelt nadere regels vast ter uitvoering van het antecedentenonderzoek, bedoeld in de artikelen 8a en 8b. Deze nadere regels bevatten in ieder geval waarborgen omtrent een voldoende bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene."

III. Wet politieregisters

Artikel 1

"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Ministers: Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk;

b. politietaak: de taak van de politie, omschreven in artikel 2 van de Politiewet 1993;

c. politieregister of register: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens

- die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en

- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak;

d. koppeling: het treffen van technische of organisatorische voorzieningen, waardoor verschillende verzamelingen van persoonsgegevens systematisch met elkaar kunnen worden vergeleken;

e. antecedenten: bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven persoonsgegevens betreffende de toepassing van het strafrecht of de strafvordering;

f. beheerder met betrekking tot een register:

1°. bij een regionaal politiekorps: de ingevolge de Politiewet als korpsbeheerder aangewezen burgemeester;

2°. bij het Korps landelijke politiediensten: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

3°. bij de bijzondere ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 43 van de Politiewet 1993: Onze Minister van Justitie;

4°. bij de Koninklijke marechaussee: Onze Minister van Defensie;

5°. gemeenschappelijk aan twee of meer politiekorpsen: de beheerder van het politiekorps die is belast met de feitelijke zorg voor het goed functioneren van dat register;

6°. mede gemeenschappelijk aan de Koninklijke marechaussee: het door Onze Ministers in overeenstemming met Onze Minister van Defensie aan te wijzen gezag;

g. reglement: het reglement, bedoeld in artikel 9;

h. verstrekken van gegevens uit een politieregister: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen;

i. persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens;

j. tijdelijk register: een politieregister dat is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak in een bepaald geval of in het kader van een verkennend onderzoek als bedoeld in artikel 126gg van het Wetboek van Strafvordering;

j. het College bescherming persoonsgegevens of het College: het College als bedoeld in artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens;

k. register zware criminaliteit: een politieregister dat is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak, voor zover het betreft:

1°. misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die in georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd en gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in het georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren of

2°. misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;

3°. bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, die gezien hun aard of de samenhang met andere door betrokkene begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren;

l. voorlopig register: een politieregister dat is aangelegd met het oog op de uitvoering van de politietaak, voor zover het betreft de vaststelling of de geregistreerde in samenhang met andere gegevens opgenomen kan worden in een register zware criminaliteit;

m. bijzondere politieregisters: registers als bedoeld in § 3a.

2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid, onder k, onderdeel 3°, vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd."

Artikel 5

"1. Registratie van personen wegens hun godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, seksualiteit, intiem levensgedrag, of op grond van medische of psychologische kenmerken, vindt niet plaats.

2. Opneming in een register van persoonsgegevens die betrekking hebben op de in het eerste lid genoemde kenmerken, vindt slechts plaats in aanvulling op andere persoonsgegevens en voor zover dit voor het doel van het register onvermijdelijk is. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen daaromtrent nadere regels worden gesteld.

3. Over bepalingen in een reglement omtrent de opneming van persoonsgegevens bedoeld in het tweede lid, wordt het College bescherming persoonsgegevens vooraf gehoord."

Artikel 5a

"1. Omtrent onverdachte personen worden in een politieregister, aangelegd voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, slechts gegevens opgenomen:

a. overeenkomstig paragraaf 3a van deze wet,

b. in het register, bedoeld in artikel 4 van de Wet melding ongebruikelijke transacties dan wel

c. gedurende een termijn die niet langer is dan vier maanden.

2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden geen gegevens verstrekt overeenkomstig artikel 18, derde lid, van deze wet. De gegevens kunnen na verloop van de termijn slechts worden opgenomen en gebruikt voor:

a. de afhandeling van klachten,

b. de verantwoording van de verrichtingen naar aanleiding van de opgenomen gegevens, of

c. niet tot individuele natuurlijke personen herleidbare beleidsinformatie."

Artikel 6

"1. Een politieregister kan slechts worden gekoppeld met een ander politieregister of met een andere verzameling van persoonsgegevens indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak.

2. Een koppeling als bedoeld in het eerste lid, vindt slechts plaats overeenkomstig het voor het register geldende reglement. Over bepalingen in een reglement omtrent koppeling wordt het College bescherming persoonsgegevens vooraf gehoord.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent koppeling nadere regels gesteld ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

4. Onze Minister van Justitie kan in bijzondere gevallen toestemming geven tot een koppeling, in afwijking van het bepaalde krachtens het tweede en derde lid, indien dit noodzakelijk is voor de opsporing van een misdrijf waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt. Aan de toestemming kunnen beperkingen en voorschriften worden verbonden. het College bescherming persoonsgegevens wordt hierover zo mogelijk vooraf gehoord. De toestemming wordt in ieder geval zo spoedig mogelijk aan het College bescherming persoonsgegevens medegedeeld."

IV. Uitvoeringsregeling antecedentenonderzoek politie

Artikel 2

"1. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de goede uitvoering van het antecedentenonderzoek.

2. Het bevoegd gezag draagt zorg voor een professionele uitvoering van het antecedentenonderzoek."

Artikel 3

"1. De betrokkene wordt vooraf geïnformeerd over de aard en de duur van het onderzoek.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in het geval het onderzoek plaatsvindt op basis van artikel 8b, eerste lid, onder d, van het Besluit algemene rechtspositie politie of artikel 4b, eerste lid, onder d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie."

Artikel 4

"Het antecedentenonderzoek omvat het inwinnen van gegevens over betrokkene uit de volgende registers:

a. het strafregister,

b. het algemene documentatieregister, en

c. de politieregisters."

Artikel 5

"1. Het antecedentenonderzoek wordt uitgevoerd door een persoon die niet betrokken is bij de selectieprocedure.

2. De in het eerste lid bedoelde persoon stelt zonder ruggespraak op basis van het antecedentenonderzoek een advies op ten behoeve van het bevoegd gezag.

3. Het bevoegd gezag kan bij twijfel aan de betrouwbaarheid van het onderzoek opnieuw een onderzoek laten instellen. Artikel 3 is van overeenkomstige toepassing."

Artikel 6

"1. Indien op grond van de verkregen gegevens bedenkingen rijzen tegen vervulling van de desbetreffende functie door betrokkene, stelt het bevoegd gezag de betrokkene daarvan schriftelijk in kennis, onder vermelding van de aard van de gerezen bedenkingen en onder mededeling dat de betrokkene binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving zijn zienswijze schriftelijk aan het bevoegd gezag kenbaar kan maken.

2. Alvorens het bevoegd gezag een beslissing neemt, wordt de betrokkene in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze mondeling bij het bevoegd gezag toe te lichten.

3. Op zijn verzoek kan aan betrokkene inzage in het advies worden verleend. Inzage in het advies kan aan betrokkene geweigerd worden met een beroep op het belang van een goede uitvoering van de politietaak of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van derden.

4. Het bevoegd gezag stelt de betrokkene zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis van zijn beslissing, onder vermelding van de redenen welke daartoe hebben geleid."

Artikel 7

"1. De gegevens van het antecedentenonderzoek worden opgeslagen in een apart register waarvoor een reglement overeenkomstig de eisen van de Wet persoonsregistraties wordt opgesteld.

2. In het reglement wordt in ieder geval bepaald:

a. wie toegang heeft tot het register,

b. dat verstrekking van gegevens uit het register niet mogelijk is,

c. de termijn van bewaring, waarbij de termijn niet langer dan twee jaar is, tenzij een bezwaar- of beroepsprocedure loopt."

V. Beleidsregel screening politie Kennemerland

"De korpsbeheerder van de regiopolitie Kennemerland,

Overwegende:

- dat aanstellingsbesluiten ingevolge de Politiewet betrekking hebben op het algemeen belang van een integere en professionele politie;

- dat op aanstellingsbesluiten van politiepersoneel de normering van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is;

- dat aan deze beslissingen vooraf gaat een onderzoek met betrekking tot de vakmatige geschiktheid en, gescheiden daarvan, een screeningsonderzoek;

- dat screening voorziet in gegevens omtrent het gedrag, waarvan kennisneming noodzakelijk is voor het nemen van aanstellings- en plaatsingsbesluiten;

Gelet op:

de ingevolge de Wet politieregisters bestaande bevoegdheid van de korpsbeheerder om in het kader van screeningsonderzoek alle politie- en strafregisters te raadplegen;

Gezien:

de nadere uitvoeringsregeling vervat in de artikelen 8a, 8b en 8c van het Besluit algemene rechtspositie politie (verder: Barp);

besluit:

de volgende, "Beleidsregel screening" vast te stellen.

1 Begrippenkader.

2 Soorten antecedentenonderzoeken.

3 Wat onder antecedentenonderzoek wordt begrepen.

4 Bevoegdheden en normen.

5 Wat het antecedentenonderzoek omvat.

6 Geheimhouding en waarborging belangen van derden.

7 Eventueel (nader) persoonlijk onderhoud met betrokkene.

8 Termijn uitbrengen advies

9 Advisering aan de korpsbeheerder.

10 Bezwarenprocedure.

11 Privacyreglement politieregister kabinetszaken.

12 Overige bepalingen.

1. Begrippenkader met betrekking tot het screenings- antecedentenonderzoek.

a. Screening: de onderzoeks- en adviesprocedure die voorafgaat aan de aanstellings- of plaatsingsbesluiten voor leden van het korps Kennemerland.

b. Antecedent: voorafgaand aan een persoon gerelateerd feit (omstandigheid, handeling, uitspraak, enz) met betrekking tot de gevolgen of gevolgtrekkingen die eruit voortvloeien of waartoe het aanleiding geef1, of waarnaar bijvoorbeeld een gelijksoortig feit beoordeeld kan worden.

c. Antecedentenonderzoek: onderzoek naar de antecedenten i.v.m. de vroegere en huidige bezigheden en gedragingen, voorzover daaraan voor het aanstellingsbesluit relevante aanwijzingen kunnen worden ontleend.

d. Een antecedent stellen: het formuleren van iemands antecedenten, relevante omstandigheden of feiten, die zijn aard en/of levenswijze typeren en waarnaar men de persoon binnen het kader van een aanstellingsbesluit kan beoordelen.

e. de Rid: De Regionale inlichtingendienst van regiopolitie Kennemerland.

2. Soorten antecedentenonderzoek: onderscheid naar de mate van openheid.

Het antecedentenonderzoek kan primair in twee categorieën worden onderscheiden:

a. het open antecedentenonderzoek houdt in dat betrokkene conform artikel 3 van de Regeling uitvoering antecedentenonderzoek door de politie vooraf wordt geïnformeerd over de aard en duur van het onderzoek.

b. het gesloten antecedentenonderzoek houdt in dat betrokkene hierbij vooraf niet wordt geïnformeerd, dit kan zich voordoen ingeval het onderzoek plaatsvindt op grond van artikel 8b, eerste lid, onder d van het Barp, of artikel 4b, lid 1, onder d van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie (plichtsverzuim).

3. Wat onder het antecedentenonderzoek wordt begrepen.

a. Het (eerste) antecedentenonderzoek als bedoeld in artikel 8a, lid 1 en 2 van het Barp en artikel 4a, lid 1 en artikel 4b, lid 1, onder d van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie.

Dit antecedentenonderzoek betreft de aanstelling als aspirant-agent, als bijzonder ambtenaar van politie, of aanstelling in een functie waarin technische, administratieve of andere taken ten dienste van de politie worden uitgevoerd en de aanstelling als vrijwillige ambtenaar van politie.

b. Het herhalingsantecedentenonderzoek als bedoeld in artikel 8b, lid 1, onder a, b en c van het Barp.

Deze onderzoeken kunnen plaatsvinden:

1. bij wijziging van de werkzaamheden van betrokkene,

2. bij aanstelling van betrokkene in een andere functie,

3. na vervulling van een functie gedurende tenminste vijf dienstjaren door betrokkene.

c. Het antecedentenonderzoek als bedoeld in artikel 8b, lid 1, onder d van het Barp.

De korpsbeheerder kan, bij een redelijk vermoeden van ernstig plichtsverzuim (artikel 76 lid 1 en 2 Barp) dat de integriteit of verantwoordelijkheid van betrokkene raakt, opdracht geven tot het instellen van een antecedentenonderzoek i.v.m. plichtsverzuim.

4. Bevoegdheden en normen.

a. Aan de Rid is de uitvoering van de screeningsonderzoeken en de daarop gebaseerde advisering aan de korpsbeheerder opgedragen.

De leden van de Rid (verder: onderzoekers) verrichten het screeningsonderzoek krachtens individueel mandaat van de korpsbeheerder.

Daarbij wordt de ingevolge artikel 8c van het Barp bestaande "Regeling artecedentenonderzoek door de politie" in acht genomen.

b. De Rid verricht bedoelde werkzaamheden onder rechtstreekse verantwoordelijkheid van de korpschef.

c. Conform artikel 2:4. onder 1 en 2 van de Awb, vervullen de met het onderzoek belaste personen deze taak zonder vooringenomenheid. De als onderzoeker(s) aangewezen leden van de Rid mogen geen persoonlijk belang hebben bij een positief danwel negatief aanstellings- of plaatsingsbesluit.

Als deze mogelijkheid zich voordoet, bijvoorbeeld doordat de betrokken kandidaat een familielid of kennis is, meldt het Rid-lid dit feit aan de chef Rid en voert hij op geen enkele wijze overleg omtrent het betreffende onderzoekssubject.

d. Bij het antecedentenonderzoek genoemd onder 3, sub a en b, wordt gebruik gemaakt van het bij de regiopolitie Kennemerland in gebruik zijnde "Informatieformulier", en/of het "Formulier model A" zoals vastgesteld door de korpschef.

e. Het antecedentenonderzoek genoemd onder 3, sub a en b, vangt eerst aan nadat het door betrokkene volledig ingevulde en ondertekende informatieformulier door of namens het hoofd van de afdeling personeelszaken bij de Rid is ingediend. Deze kennisgeving d.m.v. het informatieformulier vindt plaats met inachtneming van artikel 8a, lid 5 van het Barp. Daarmee bestaat de zekerheid dat betrokkene "overigens bekwaan en geschikt wordt geacht".

f. Het antecedentenonderzoek genoemd onder 3, sub c (ingeval van plichtsverzuim), vindt plaats op grond van een desbetreffende taakopdracht van de korpsbeheerder aan een leidinggevende.

5. Wat het antecedentenonderzoek omvat.

a. Verificatie van de persoonsgegevens en woon- en verblijfplaats van betrokkene.

b. Het inwinnen van gegevens over betrokkene uit de volgende registers:

- het strafregister,

- het algemene documentatieregister,

- de politieregisters.

c. Indien betrokkene gedurende de laatste vijf jaren voorkomt in de strafregisters en/of de politieregisters, behoort de onderzoeker zo mogelijk de terzake opgemaakte processen-verbaal te lezen en zich op grond daarvan een beeld te vormen van de ernst van de door betrokkene gepleegde strafbare feiten.

d. Indien bovenbedoelde processen-verbaal niet kunnen worden getraceerd en ook andere bewijsstukken omtrent mogelijk gepleegde strafbare feiten ontbreken, dan wordt aan de desbetreffende vermelding geen gewicht toegekend. Vermeldingen in politieregisters die kunnen worden opgevat als negatieve gedragsuitingen of intenties, dragen alleen bij tot het op het antecedentenonderzoek gebaseerde eindoordeel, als aan bedoelde vermeldingen voldoende betrouwbaarheid toekomt.

e. Ingeval van onvoldoende zekerheid of duidelijkheid inzake dit onderzoekssaspect wordt omtrent de bestuursrechtelijke afwegingsfactor, overleg gepleegd met de korpschef of' de door hem aangewezen bestuurs-juridische medewerker. Dezelfde ondersteuning wordt ingeroepen als de situatie zich voordoet dat de verkregen antecedenten na toetsing en weging, tekort lijken te schieten om te kunnen voorzien in een gemotiveerd aanstellingsadvies.

f. Het referentenonderzoek.

Dit betreft het deel van het onderzoek naar betrokkene, middels één of meer door hem op het informatieformulier vermelde referenten; daaronder zijn begrepen leidinggevende(n) behorende tot de in dit formulier genoemde categorie werkgever(s). Referentenonderzoek vindt nimmer telefonisch plaats, gezien het belang van toepassing van behoorlijkheidsnormen en van de wettelijke legitimatieplicht voor politieambtenaren.

g. Mededelingen vooraf aan referenten.

De antecedentenonderzoeker voert het referentenonderzoek pas uit, nadat eerst tijdens het maken van een afspraak voor een onderhoud met referent, referent telefonisch het doel van het antecedentenonderzoek is medegedeeld. Referent wordt ervan in kennis gesteld dat, i.v.m. de sollicitatie van betrokkene bij de Nederlandse politie, de wettelijke verplichting bestaat inzake het ondergaan van een antecedentenonderzoek.

Referent wordt altijd medegedeeld dat de onderzoeker belast met het antecedentenonderzoek, zich bij referent zal legitimeren als politieambtenaar van regiopolitie Kennemerland, vóór referent informatie verstrekt over betrokkene.

Voorts wordt door de onderzoeker altijd aan referent medegedeeld dat er voor een referent geen verplichting bestaat medewerking te verlenen aan het antecedentenonderzoek en dat dit uitsluitend plaatsvindt met instemming van referent.

6. Geheimhouding en waarborg bescherming persoonlijke levenssfeer van de sollicitant en referent.

Referent wordt altijd medegedeeld dat de door hem/haar verstrekte informatie geheim wordt gehouden en dat aan niemand inzage in de stukken wordt gegeven, voorzover daaruit enige herkenbaarheid zou kunnen voortvloeien t.a.v. referent of t.a.v. door hem/haar verstrekte gegevens betreffende belanghebbende of derden.

a. Indien bedoeld onderhoud op instigatie van de onderzoekers) plaatsvindt, heeft dit tot doel de onderzoeksbevindingen zoals aangetroffen of vastgesteld en waaromtrent het van belang is dat aan betrokkene de gelegenheid wordt gegeven bedoelde feiten en/of omstandigheden (nader) toe te (kunnen) lichten, de onderzoeker(s) in de gelegenheid te stellen bedoelde onderzoeksbevindingen te verifiëren en/of te toetsen. Vorenstaande houdt verband met de wettelijke verplichting om, ter voorbereiding van het i.c. door de korpsbeheerder te nemen aanstellings- of plaatsingsbesluit, o.g.v. een zorgvuldige belangenafweging een deugdelijk gemotiveerd aanstellings- of plaatsingsadvies te kunnen formuleren.

Bij geval wordt betrokkene hieromtrent, als belanghebbende en medewerker in de sollicitatieprocedure, door de onderzoeker(s) vooraf geïnformeerd. Bedoeld onderhoud vindt niet eerder plaats dan na overleg met, en met instemming van betrokkene.

b. Indien bedoeld onderhoud op instigatie van betrokkene plaatsvindt, heeft dit tot doel dat betrokkene, en vóór het onder a bedoelde aanstellings- of plaatsingsadvies door onder zoeker(s) is geformuleerd, alsnog de gelegenheid heeft aanvullende informatie te verstrekken die in eerste instantie (nog) niet kon worden verstrekt of die per abuis niet in het informatieformulier was vermeld, danwel kan betrokkene specifieke, hem betreffende belangen naar voren brengen.

c. In geval van 'weigering van de instemming van betrokkene om de onder 7a bedoelde onderzoeksbevindingen te kunnen verifiëren en/of te toetsen, danwel dat het nader (kunnen) inwinnen van de noodzakelijke gegevens door de onderzoeker(s) om tot het onder 7a geformuleerde aanstellings- of plaatsingsadvies te kunnen komen wordt geweigerd, wordt betrokkene erop gewezen dat een positief aanstellingsbesluit niet mogelijk is.

8. Termijn uitbrengen advies.

De antecedentenonderzoeker brengt, gerekend vanaf het moment dat het antecedentenonderzoek bij de Rid wordt aangevraagd en ingeboekt, in principe binnen vier weken een aanstellings- of plaatsingsadvies uit aan de korpsbeheerder. Van genoemde adviestermijn kan uitsluitend worden afgeweken indien deze termijn om onderzoekstechnische reden of anderszins in het belang van het onderzoek, noodzakelijkerwijze dient te worden verlengd. Indien een dergelijke situatie zich voordoet vindt zo spoedig mogelijk overleg plaats tussen de Rid en de korpschef overeenkomstig de werkwijze vermeld onder 5, onder e. In dat geval moet binnen zes weken advies zijn uitgebracht aan de korpsbeheerder.

9 Advisering aan de korpsbeheerder.

Het resultaat van het onderzoek wordt door de onderzoeker uitgedrukt d.m.v. een in adviestermen gestelde formulering. De Rid-onderzoeker stelt zonder ruggespraak en zonder enig overleg met een ander korpsonderdeel, op basis van het antecedentenonderzoek een zorgvuldig afgewogen en deugdelijk gemotiveerd advies op ten behoeve van de korpsbeheerder. Naar aanleiding hiervan formuleert de korpsbeheerder zijn besluit.

10. Bezwarenprocedure.

a. In het geval de betrokkene bij het bestuursorgaan regiopolitie Kennemerland nog niet is aangesteld, is de beslissing om hem niet in aanmerking te laten komen voor de desbetreffende functie, geen beslissing waartegen beroep op de administratieve rechter openstaat. Betrokkene heeft dan recht, op basis van artikel 6, lid 1 van de Regeling uitvoering antecedentenonderzoek door de politie, binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken.

b. De verder te volgen procedure wordt dan conform artikel 6, lid 2, 3 en 4 van genoemde regeling uitgevoerd.

c. Betreft het een beslissing waarbij een ambtenaar van politie vanwege een onderzoek op basis van artikel 8b van het Barp, niet in de desbetreffende functie wordt benoemd of gehandhaafd, dan staat voor betrokkene na de onder a vermelde procedure, de bezwaar- respectievelijk beroepsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht open.

11. Privacyreglement politieregister kabinetszaken.

Op alle gegevens, die op basis van deze beleidsregel zijn of worden vastgelegd, is het Reglement kabinetszaken (Wet politieregisters) van toepassing.

12. Overige bepalingen.

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als de "Beleidsregel screening" en vormt één geheel met het "Reglement kabinetszaken" en het "Mandaatbesluit antecedentenonderzoeken" van ondergetekende en treedt met ingang van 20 september 1999 in werking."

VI. Instructie screeningsonderzoek

"DE KORPSCHEF VAN POLITIEREGIO KENNEMERLAND,

gelet op artikel 8a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), conform de Regeling uitvoering antecedentenonderzoek door de politie van 8 januari 1999 nr. EA98/U63246 (Uap), betreffende het eerste antecedentenonderzoek van betrokkene, uitgevoerd door de RID van politieregio Kennemerland, op grond van het door de korpsbeheerder van politieregio Kennemerland genomen mandaatbesluit antecedentenonderzoeken d.d. 18 mei 1999,

stelt de volgende INSTRUCTIE SCREENINGSONDERZOEK vast.

Deze instructie betreft:

A

Aanwijzingen m.b.t. het onderzoek en m.b.t. de definiëring van het toepasselijke begrippenkader;

gerelateerd aan betrouwbaarheid, integriteit en het (kunnen) dragen van verantwoordelijkheid.

B

Het antecedentenrapport;

vastlegging onderzoeksresultaten/bevindingen.

C

Het advies;

formulering van het positieve/negatieve aanstellings- of plaatsingsadvies.

D

Besluit korpsbeheerder;

concept besluit van de korpsbeheerder inhoudende de beslissing tot aanstelling, plaatsing of afwijzing.

*****

A. Aanwijzingen m.b.t. het onderzoek en m.b.t. de definiëring van het toepasselijke begrippenkader.

A. 1. Het door de RID ingestelde antecedentenonderzoek betreft de op betrokkene van toepassing zijnde betrouwbaarheid, integriteit en de mogelijkheid tot het kunnen dragen van verantwoordelijkheid.

A.2. Het onderzoek richt zich uitsluitend op legitiem te verkrijgen onderzoeksgegevens.

A.3. Met inachtneming van de officiële betekenis uit het groot woordenboek der Nederlandse taal - van Dale - wordt onder de begrippen betrouwbaarheid, integriteit en het kunnen dragen van verantwoordelijkheid, het volgende verstaan.

A.4. Bovenstaande persoonskenmerken worden verder "kernbeginselen" genoemd en vormen de onderzoeksbasis van het antecedentenonderzoek.

A.5. De mate waarin betrokkene vooraf, d.w.z. vóór het in te stellen antecedentenonderzoek, geschikt of bekwaam voor de functie werd geacht door de betrokkene die daartoe namens de korpschef onderzoek instelt, is voor het antecedentenonderzoek niet relevant.

A.6. Na afronding van het, op zich zelf staande, antecedentenonderzoek vindt een (belangen)afweging plaats waarbij het afbreukrisico voor politieregio Kennemerland, uitgedrukt in bedoelde kernbeginselen, primair wordt gesteld.

Indien op basis van het onderzoek sprake is van bedoeld afbreukrisico, dan moet dit zichtbaar worden door middel van de verkregen onderzoeksgegevens, getoetst aan de veiligheids- en integriteitsbelangen van het korps.

Door middel van standaardformuleringen wordt aangegeven of het afbreukrisico voor politieregio Kennemerland in relatie tot het desbetreffende kernbeginsel niet, in meerdere of mindere mate aanwezig, dan wel evident aanwezig is.

A.7. De uitkomst van het onderwerpelijke antecedentenonderzoek kan derhalve leiden tot een negatief geformuleerde advisering inzake het door het bevoegd gezag, in casu te nemen aanstellings- en/of plaatsingsbesluit.

Indien laatstbedoelde situatie zich voordoet wordt het negatieve advies aan de korpsbeheerder, door toepassing van een van de onderstaande onderstreepte omschrijvingen geformuleerd:

Motivering van het advies,

Uit het onderzoek zijn op basis van de verkregen gegevens inzake betrokkene geen/wel criminele antecedenten aangetroffen, en/of anderszins antecedenten zoals die, die zijn gebasseerd op gedrags- en/of houdingsaspecten en/of uitlatingen en die uit het oogpunt van integriteit, betrouwbaarheid en het kunnen dragen van verantwoordelijkheid gerelateerd aan het onder A.6. bepaalde, als feiten en/of omstandigheden kunnen worden aangemerkt, die aanstelling bij politieregio Kennemerland naar het oordeel van onderzoekers) niet, enigermate, aanzienlijk c.q. volledig in de weg staan."

Achtergrond

Zie onder Bevindingen

Instantie: Regiopolitie Kennemerland

Klacht:

Na sollicitatie middels brief laten weten dat resultaat van antecedentenonderzoek aanleiding was voor afwijzing, terwijl eerder tijdens gesprek de politie haar had laten weten dat de afwijzing was gelegen in ervaringen die de politie in het verleden met verzoekster had opgedaan.

Oordeel:

Gegrond