2002/303

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat UWV Cadans nog steeds niet heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 31 oktober 2001 inzake het recht op een ziektewetuitkering vanaf 4 juli 2000.

Beoordeling

1. Cadans Uitvoeringsinstelling BV (hierna: Cadans) te Arnhem besliste bij beschikking van 15 oktober 2001 dat verzoeker per 4 juli 2000 geen recht had op een Ziektewetuitkering. Verzoekers gemachtigde diende bij brief van 31 oktober 2001 een inleidend bezwaarschrift in tegen die beschikking bij Cadans te Zeist, waarbij hij tevens verzocht om toezending van de achterliggende stukken. Na toezending van die stukken op 17 december 2001, diende verzoekers gemachtigde op 19 december 2001 een aanvullend bezwaarschrift in. Op 7 februari 2002 vond er een hoorzitting plaats. Omdat de beslissing op het bezwaarschrift uitbleef, diende verzoekers gemachtigde op 22 maart 2002 een klacht in bij de Nationale ombudsman. UWV Cadans vroeg op 16 april, 23 en 28 mei 2002 informatie op bij medici over verzoeker.

2. Termijnen in het bestuursrecht zijn voor de belanghebbende doorgaans fatale termijnen. Uit een oogpunt van een op dit punt na te streven gelijkheid tussen overheid en burger, en van de geloofwaardigheid van de overheid, behoren bestuursorganen zich evenzeer strikt gebonden te achten aan wettelijke voorschriften inzake voor hen geldende termijnen. Dat geldt te meer wanneer de desbetreffende wettelijke voorschriften (enige) ruimte bieden voor het verlengen van de duur van de besluitvorming.

3. Zoals UWV Cadans erkent, is verzoekers bezwaarschrift niet tijdig afgewikkeld. Pas op 13 augustus 2002 is door UWV Cadans beslist op het door verzoekers gemachtigde op 19 december 2001 ingediende aanvullende bezwaarschrift. Op grond van artikel 75b, derde lid, van de Ziektewet (zie Achtergrond, onder 2.) diende UWV Cadans binnen vier weken na het aanvullend bezwaarschrift een beslissing te nemen. UWV Cadans kon de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen conform artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond onder 1.). Dit heeft Cadans niet gedaan. Het door UWV Cadans op 19 januari 2002 verzonden bericht kan moeilijk als verdagingsbericht worden aangemerkt nu daarin geen verdagingstermijn is genoemd. Voorts heeft UWV Cadans niet verzocht aan verzoeker om instemming met verder uitstel conform artikel 7:10, vierde lid, Awb. De beslistermijn bedroeg in dit geval dan ook vier weken. Desondanks is de afdoeningstermijn in aanzienlijke mate overschreden.

Als reden voor de ontstane vertraging gaf Cadans aan dat het lang duurde voor alle relevante stukken boven water waren. Daarna duurde het enkele weken voordat er een hoorzitting kon worden gepland, kon de bezwaarverzekeringsarts de zaak pas anderhalve maand na de hoorzitting beoordelen, en was er niet gelijk duidelijkheid over de vraag bij welke medici informatie kon worden ingewonnen. De omstandigheden die Cadans heeft genoemd als oorzaak van de vertraging in de afhandeling van het bezwaarschrift kan deze overschrijding wellicht verklaren, maar niet rechtvaardigen.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van UWV Cadans (tot 1 januari 2002: Cadans Uitvoeringsinstelling BV), die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (tot 1 januari 2002: het Landelijk instituut sociale verzekeringen) te Amsterdam is gegrond.

Onderzoek

Op 25 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, ingediend door Reclassering Nederland te Arnhem, met een klacht over een gedraging van UWV Cadans (tot 1 januari 2002: Cadans Uitvoeringsinstelling BV).

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te Amsterdam (per 1 januari 2002 de rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd UWV Cadans verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd UWV Cadans een aantal specifieke vragen gesteld.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van UWV Cadans gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Cadans Uitvoeringsinstelling BV (hierna: Cadans) te Arnhem besliste bij beschikking van 15 oktober 2001 dat verzoeker per 4 juli 2000 geen recht had op een Ziektewetuitkering. Verzoekers gemachtigde diende bij brief van 31 oktober 2001 een voorlopig bezwaarschrift in tegen die beschikking bij Cadans te Zeist, waarbij hij tevens verzocht om toezending van de achterliggende stukken. Verzoekers gemachtigde diende op 11 december 2001 een klacht in bij Cadans te Zeist over het feit dat hij nog steeds de bij zijn bezwaarschrift van 31 oktober 2001 gevraagde stukken niet had ontvangen. Op 17 december 2001 zond Cadans te Zeist hem de gevraagde stukken toe. In reactie op zijn klacht berichtte Cadans te Zeist verzoekers gemachtigde verder bij brief van 19 december 2001 dat zijn klacht gegrond werd geacht en bood hem voor de vertraging in de afhandeling haar verontschuldigingen aan. Deze vertraging was met name veroorzaakt doordat er sprake was van een in eerste instantie onjuiste beslissing, waarna de tweede, gecorrigeerde, beslissing door een ander basiskantoor was afgegeven. Bij brief van 19 december 2001 diende verzoekers gemachtigde een aanvullend bezwaarschrift in tegen de beschikking van 15 oktober 2001.

UWV Cadans te Zeist deelde verzoekers gemachtigde bij brief van 18 januari 2002 mee wegens een grote werkvoorraad niet in staat te zijn om binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn een beslissing te nemen op het bezwaarschrift. Het bericht bevat geen informatie over de termijn waarbinnen de beslissing dan wel zou worden genomen.

2. Op 7 februari 2002 vond er te Eindhoven een hoorzitting plaats in het kader van verzoekers bezwaar tegen de beslissing van Cadans van 15 oktober 2001, waarbij verzoekers gemachtigde zijn bezwaren kon toelichten.

3. Op 15 februari 2002 klaagde verzoekers gemachtigde opnieuw bij UWV Cadans over de trage afwikkeling van het bezwaarschrift. Ook gaf hij aan dat de hoorzitting van 7 februari 2002 naar zijn mening weinig zin had gehad, maar eerder vertragend had gewerkt, omdat was gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts nog niet vóór de hoorzitting naar de zaak had gekeken.

4. In reactie op die klacht berichtte UWV Cadans te Zeist verzoekers gemachtigde bij brief van 26 februari 2002 het volgende:

“…Met betrekking tot uw klacht heb ik het volgende overwogen.

In de Algemene wet bestuursrecht is vastgelegd dat ZW-bezwaarzaken, waarin een medische herbeoordeling moet plaatsvinden, binnen 4 weken afgehandeld dienen te worden. Wij hebben uw bezwaar op 31 oktober 2001 ontvangen. Dit betekent dat de wettelijke afhandelingstermijn van uw bezwaar op 28 november 2001 afliep. (…) Voor deze (datum; N.o.) hadden wij een beslissing op uw bezwaar moeten nemen. Omdat wij de termijn hebben overschreden is uw klacht gegrond. Voor deze overschrijding van de wettelijke termijn bied ik u mijn oprechte excuses aan.

Tot mijn spijt moet ik u mededelen dat wij op dit moment nog niet kan aangeven binnen welke termijn de beslissing op bezwaar kan worden afgegeven.

Uw bezwaar is na de hoorzitting op 8 februari 2002 direct overgedragen aan ons bezwaarteam zodat de bezwaarverzekeringsarts met voorrang een herbeoordeling kan verrichten. Na ontvangst van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts kunnen wij de beslissing op bezwaar afgeven. Wij nemen over twee weken contact met u op om u te informeren over de stand van zaken.

U heeft in uw brief aangegeven dat uw klacht zich mede richt tegen het feit dat er in de periode van 15 januari 2002 en 7 februari 2002 niets met uw bezwaarzaken is gedaan. (Een medewerkster van Cadans; N.o.) heeft aan u tijdens het telefoongesprek van 15 januari 2002 het doel van de hoorzitting en de procedure uitgelegd. Tijdens de hoorzitting krijgt u de gelegenheid om het bezwaar mondeling toe te lichten. Pas na de hoorzitting wordt het dossier overgedragen aan de bezwaarverzekeringsarts.

U heeft na deze uitleg op 15 januari 2002 zelf aangegeven dat u gebruik wilde maken van de hoorzitting. Gezien de vele bezwaarzaken was het niet mogelijk om eerder dan 7 februari 2002 een afspraak te maken. Dit heeft inderdaad tot gevolg gehad dat er in de periode tussen 15 januari 2002 en 7 februari 2002 niets met uw bezwaren is gedaan…”

5. Middels een brief gedateerd 20 februari 2002 en verzonden op 20 maart 2002, deelde UWV Cadans te Eindhoven aan verzoeker mee dat de bezwaarverzekeringsarts van plan was om inlichtingen in te winnen bij zijn behandelend specialist en huisarts. Verzoeker werd gevraagd de bijgaande machtiging te tekenen en terug te sturen, en daarbij de naam en het adres van zijn behandelend specialist en huisarts te vermelden. Op de bijgevoegde machtiging stonden als personen bij wie informatie zou worden opgevraagd de huisarts en de behandelend specialist in 2000 genoemd.

6. Bij brief van 22 maart 2002 diende verzoeker een klacht in over het trage verloop van de behandeling van het bezwaarschrift bij de Nationale ombudsman.

7. Bij brief van 2 april 2002 verzocht UWV Cadans te Eindhoven aan verzoeker om zijn machtiging aan te vullen met de naam en adresgegevens van zijn behandelend psychiater, omdat de bezwaarverzekeringsarts ook bij hem inlichtingen wilde inwinnen.

8. Verzoeker zond de betreffende machtiging op 4 april 2002 retour. Op deze machtiging had hij de naam en het adres van zijn behandelend psychiater ingevuld, maar niet de naam en het adres van zijn huisarts en van zijn behandelend psychiater in 2000.

9. Bij brief van 16 april 2002 vroeg UWV Cadans te Eindhoven informatie op bij verzoekers behandelend psychiater, met het verzoek om binnen twee weken te reageren. Op 16 mei 2002 nam een medewerker van UWV Cadans te Eindhoven telefonisch contact op met verzoeker, om te vragen of hij akkoord was met het opvragen van informatie bij zijn huisarts en de behandelend psychiater in 2000. Dat was Cadans niet duidelijk geworden uit de door verzoeker teruggestuurde machtiging. Nadat verzoeker had aangegeven daarmee akkoord te zijn, vroeg UWV Cadans op 23 mei 2002 informatie op bij de huisarts van verzoeker, met het verzoek om binnen drie weken te reageren. Cadans vroeg op 28 mei 2002 informatie op bij zijn behandelend psychiater over het jaar 2000, ook met het verzoek om binnen drie weken te reageren.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt Uwv cadans

1. In reactie op de klacht bracht UWV Cadans bij brief van 24 mei 2002 het volgende naar voren:

“…In de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld dat ZW-bezwaarzaken, waarin een medische herbeoordeling moet plaatsvinden, binnen 4 weken afgehandeld dienen te worden. Wij hebben het bezwaar van (verzoeker; N.o.) op 31 oktober 2001 ontvangen. Dit betekent dat de wettelijke afhandelingstermijn van het bezwaar op 28 november 2001 afliep. (…) Omdat wij (…) de termijn hebben overschreden is de klacht gegrond. Hiervoor bieden wij onze excuses aan.

Op dit moment zijn wij nog in afwachting van informatie van de behandelende sector. Om u duidelijkheid te verschaffen over de reden van de lange afhandelingsduur geef ik onderstaand een beschrijving van de gang van zaken tot zover.

Zoals eerder aan (verzoekers gemachtigde; N.o.) is medegedeeld, naar aanleiding van zijn klacht van 15 februari 2002, hebben wij veel moeite gehad om alle relevante stukken boven water te krijgen. Dit heeft erg lang geduurd. Vervolgens heeft (verzoekers gemachtigde: N.o.) op 15 januari 2002 aangegeven dat hij gebruik wilde maken van een hoorzitting. Aangezien de hoorzittingagenda erg vol was kon er pas op 7 februari 2002 een hoorzitting op ons kantoor in Eindhoven plaatsvinden. In de periode van 15 januari 2002 tot 7 februari 2002 is er, geheel volgens procedure, niets met het dossier gebeurd in afwachting van de hoorzitting. Nadat het verslag van de hoorzitting op 11 februari 2002 was uitgewerkt hebben wij het dossier op 18 februari 2002 ter behandeling overgedragen aan ons bezwaarteam in Eindhoven(…).

De bezwaarverzekeringsarts heeft op 20 maart 2002 de zaak beoordeeld en vond het nodig om informatie in te winnen bij de behandelende sector, te weten de specialist van 2000 en de huisarts. Derhalve hebben wij op 20 maart 2002 (verzoeker; N.o.) schriftelijk verzocht om een machtiging hiervoor te verstrekken. De medewerkster heeft per abuis 20 februari 2002 vermeld. Dit had 20 maart 2002 moeten zijn.

Op 11 april 2002 ontvingen wij de machtiging retour. (Verzoeker; N.o.) heeft op deze machtiging aangegeven dat hij in 2001 onder behandeling was bij (…). Vervolgens werd er op 16 april 2002 informatie opgevraagd bij deze specialist. De informatie werd op 2 mei 2002 ontvangen en voorgelegd aan onze bezwaarverzekeringsarts.

In de eerder verstrekte machtiging kwam niet duidelijk naar voren dat wij bij alle specialisten informatie mochten inwinnen. Aangezien de bezwaarverzekeringsarts het toch nodig vond om ook informatie in te winnen bij de specialisten van 2000 heeft de medewerkster van ons bezwaarteam getracht (verzoeker; N.o.) telefonisch te bereiken. Dit is echter pas op 16 mei 2002 gelukt. (Verzoeker; N.o.) heeft toen aangegeven dat er bij de andere specialisten ook informatie ingewonnen mocht worden.

Vervolgens hebben wij op 23 mei 2002 alsnog informatie ingewonnen bij de huisarts en de specialist van 2000.

Na ontvangst van de opgevraagde informatie zullen wij de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts naar (verzoekers gemachtigde; N.o.) toesturen. Hij krijgt dan twee weken de gelegenheid om op de rapportages te reageren. Indien gewenst kan er een tweede hoorzitting plaatsvinden.

Op grond van het bovenstaande zijn wij helaas niet in staat om aan te geven binnen welke termijn er een beslissing op bezwaar afgegeven kan worden. Dit is afhankelijk van de datum binnenkomst van de informatie van de behandelende sector en van het feit of er gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid tot een tweede hoorzitting.

De beslissing op bezwaar zal afgegeven worden door de afdeling bezwaar & Beroep. Deze afdeling is gevestigd op ons kantoor in Zeist…”

2. In reactie op nadere vragen van de Nationale ombudsman deelde UWV Cadans bij brief van 21 juni 2002 nog het volgende mee:

“…Artikel 7:10 van de Awb gaat over de beslistermijn. De bezwaren zijn gericht tegen een ziektewet beslissing met een medische grondslag en een beslissing met een wetstechnische grondslag. In de Ziektewet staan uitzonderingen met betrekking tot bezwaren tegen een ziektewetbeslissing op artikel 7:10 van de Awb.

(…) Op grond van artikel 75b lid 3 van de Ziektewet bedraagt de beslistermijn voor een bezwaarzaak tegen een ziektewetbeslissing met een medische grondslag vier weken.

In de Awb is dus inderdaad niet bepaald dat de wettelijke afhandelingstermijn voor een bezwaarzaak tegen een ziektewetbeslissing met een medische grondslag vier weken bedraagt, maar dit staat in de Ziektewet.

Op 19 november 2001 hebben wij het tweede bezwaarschrift van 16 november 2001 via de post ontvangen. In mijn brief van 24 mei 2002 heb ik per abuis 16 november 2001 vermeld. (…)

Wij hebben de stukken op 17 december 2001 verstuurd en op 18 december 2001 gefaxt. Dus ik neem aan dat de (gemachtigde van verzoeker; N.o.) de stukken op 18 december 2001 heeft ontvangen. Aangezien wij wat problemen hebben gehad om ons dossier compleet te krijgen zijn de stukken inderdaad pas laat verstuurd. Wij hebben te maken gehad met twee verschillende basiskantoren. Dit was niet direct duidelijk. Ook was er gelijk al twijfel over de juistheid van de beslissing. Hier is de nodige correspondentie over geweest met de behandelende medewerkers van de basiskantoren, waarna op 8 november 2001 een correcte beslissing is afgegeven (tweede bezwaarzaak). Vervolgens hebben wij de stukken met betrekking tot deze beslissing opgevraagd. Wij hadden de intentie om na ontvangst van deze stukken, alle stukken in een keer naar de (gemachtigde van verzoeker; N.o.) te sturen. Zoals ik reeds heb aangegeven was er twijfel over de juistheid van de beslissingen. De behandelend medewerker wilde eerst een inhoudelijk beoordeling verrichten om te kunnen bepalen of er een medische herbeoordeling moest plaatsvinden en om te voorkomen dat de zaken langs elkaar zouden gaan lopen.

(…)

In artikel 74 en 75b lid 3 van de Ziektewet is bepaald dat de afhandelingstermijn ingaat na ontvangst van het bezwaarschrift.

Bij de (psychiater; N.o.) hebben wij in onze brief van 16 april 2002 een termijn van twee weken gehanteerd en in de brief van 28 mei 2002 een termijn van drie weken. Bij de (huisarts; N.o.) hebben wij ook een termijn van drie weken gehanteerd.

Het doel van de hoorzitting is om het bezwaar compleet en helder te krijgen. Onze procedure is dan ook dat de hoorzitting plaatsvindt voordat de bezwaararts de herbeoordeling verricht. De bezwaararts bepaalt of er informatie ingewonnen wordt. De beslissing om wel of niet medische informatie in te winnen is een beslissing die alleen door een bezwaararts genomen mag worden omdat deze medisch onderlegd is. Derhalve heeft de behandelend medewerker geen informatie ingewonnen. De medewerker heeft op 15 januari 2002 telefonisch contact opgenomen met (gemachtigde van verzoeker; N.o.) om kort te sluiten of er een hoorzitting gewenst was. Zij heeft hierbij uitleg gegeven over de procedure. Er werd een afspraak gemaakt voor 7 februari 2002 op ons kantoor in Eindhoven. Gezien de volle agenda kon er in Eindhoven geen vroegere datum gepland worden. De behandelend medewerker heeft aan mij verklaard dat zij (gemachtigde van verzoeker; N.o.) wel de mogelijkheid heeft geboden om op een eerdere datum naar ons kantoor in Zeist te komen. (Gemachtigde van verzoeker; N.o.) gaf zijn voorkeur aan een hoorzitting op ons kantoor in Eindhoven. Deze kon echter niet eerder dan 7 februari 2002 plaatsvinden. (Gemachtigde van verzoeker; N.o.) had uit de uitleg van de medewerker over de procedure op kunnen maken dat er tot die tijd niets met het dossier zou gebeuren…”

D Reactie UWV Cadans op verslag van bevindingen

In reactie op het verslag van bevindingen deelde een medewerkster van UWV Cadans op 26 september 2002 telefonisch mee dat op 13 augustus 2002 was beslist op verzoekers bezwaarschrift.

Achtergrond

1. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:10:

"1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie (...) is ingesteld - binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift.

2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim (...) te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.

4. Verder uitstel is mogelijk voor zover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen."

2. Ziektewet (Wet van 5 juni 1913, Stb. 204)

Artikel 75:

“Deze paragraaf is van toepassing op geschillen van geneeskundige aard omtrent het al dan niet voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken.”

Artikel 75b, derde lid:

“In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift.”

Instantie: UWV Cadans

Klacht:

Nog steeds niet beslist op bezwaarschrift van oktober 2001 inzake recht op ziektewetuitkering vanaf 4 juli 2000.

Oordeel:

Gegrond