Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Brabant-Noord hem op 9 juli 2001 met een surveillanceauto zijn gepasseerd op een weggedeelte met een doorgetrokken streep, en hem via een gevaarlijke manoeuvre ("snijden") hebben gedwongen tot stoppen.
Beoordeling
I Bevindingen
1. Op 9 juli 2001 reed verzoeker in zijn auto op de Oosteinderweg te Rosmalen, welke weg is voorzien van een doorgetrokken streep tussen de rijstroken, met verkeer in beide richtingen. Aldaar passeerde een surveillanceauto van het regionale politiekorps Brabant-Noord verzoeker links, waarna hem middels het transparant op de surveillanceauto een stopteken is gegeven (vgl. artikel 83 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV) in Achtergrond, onder 2.) De betrokken politieambtenaren hielden verzoeker stil in verband met het niet goed zichtbaar zijn van zijn kenteken door een aangebrachte trekhaak (zie artikel 40, eerst lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) in Achtergrond, onder 1.). Op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften komt deze gedraging in aanmerking voor een administratieve sanctie.
2. Bij brief van 9 juli 2001 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Brabant-Noord over de wijze waarop de surveillanceauto hem eerder die dag passeerde. In deze brief stelt verzoeker, voor zover hier van belang, het volgende. Verzoeker reed via de rotonde Rodenborchweg-Bruggen-Striensestraat de Rodenborchweg op. Na enkele honderden meters sloeg hij rechtsaf, de Oosteinderweg op (zie voor de route die verzoeker en de politie hebben gereden de plattegrond in Achtergrond, onder 4.). Reeds aan het begin van deze weg gaf hij met zijn richtingaanwijzer te kennen links te willen afslaan, de Vlietdijk op. Voordat hij links kon afslaan, passeerde de surveillanceauto hem met grote snelheid. De surveillanceauto heeft vervolgens moeten afremmen om links te kunnen afslaan, de Vlietdijk op. Nadat beide voertuigen links waren afgeslagen, gaf de politie hem op de Vlietdijk een stopteken. Verzoeker stelt in zijn brief verder dat hij op het traject vanaf de rotonde wel een surveillanceauto achter zich heeft gezien, maar geen stopteken.
3.1. Naar aanleiding van verzoekers klacht heeft politieambtenaar H. van het regionale politiekorps Brabant-Noord een onderzoek verricht. Daarbij heeft H. gesproken met de bestuurder van de surveillanceauto, T., en heeft H. verzoeker in de gelegenheid gesteld om op zijn bevindingen te reageren.
3.2. In zijn beslissing van 16 oktober 2001 op verzoekers klacht stelt de korpsbeheerder, voor zover hier van belang, het volgende. Uit het klachtonderzoek blijkt dat betrokken ambtenaar T. verzoeker al op de Rodenborchweg een stopteken heeft gegeven, maar dat verzoeker dit niet heeft gezien en doorreed. Bij de splitsing met de Oosteinderweg sloeg verzoeker rechtsaf. Omdat T. toen al enige tijd achter verzoeker reed, besloot hij verzoeker meteen na de splitsing te passeren, en nogmaals een stopteken te geven terzake overtreding artikel 40, eerste lid van de Wegenverkeerswet op het moment dat hij voor hem reed. Volgens T. was het passeren absoluut verantwoord, en heeft hij verzoeker niet "gesneden".
Uit het klachtonderzoek blijkt verder dat de betrokken ambtenaren verzoeker passeerden op een plek waar een doorgetrokken streep op het wegdek is aangebracht. Het overschrijden daarvan is verboden. De politie heeft hiervan evenwel ontheffing, indien dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de politie en het verkeer daardoor niet in gevaar wordt gebracht.
Aan de eerste voorwaarde is naar het oordeel van de korpsbeheerder voldaan, omdat hier sprake is van een verkeersovertreding waarvoor de politie verzoeker wilde laten stoppen. Met betrekking tot de tweede voorwaarde heeft betrokken ambtenaar T. verklaard dat er geen sprake was van het in het gevaar brengen van het verkeer. De korpsbeheerder stelt dat hij geen reden heeft om te twijfelen aan deze verklaring.
Voorts stelt de korpsbeheerder dat verzoekers aandacht vooral was gericht op het verkeer dat zich voor hem bevond, zodat hij schrok toen de surveillanceauto hem passeerde. Verzoeker heeft zelf erkend dat hij niet in de gaten heeft gehad dat de surveillanceauto al geruime tijd achter hem reed. Dat verzoeker schrok, betekent niet dat daardoor het verkeer in gevaar is gebracht, en voor zover dit wel het geval is geweest, kan dit de politie niet worden verweten. Er mag immers van elke weggebruiker worden verwacht dat hij ook oog heeft voor het overige verkeer. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht dan ook niet gegrond.
Ten slotte stelt de korpsbeheerder in zijn brief dat het achteraf bezien wellicht beter was geweest om verzoeker enkele honderden meters verder te laten stoppen.
4. Verzoeker kon zich niet verenigen met de beslissing van de korpsbeheerder en wendde zich om die reden tot de Nationale ombudsman. In zijn verzoekschrift stelt verzoeker dat het totale traject dat de politie achter hem heeft gereden maximaal 900 meter bedraagt. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift verder dat er op korte afstand van de plek waar de inhaalmanoeuvre heeft plaatsgevonden vele geschikte mogelijkheden bestaan om te passeren. Verzoeker vindt de inhaalmanoeuvre in geen verhouding staan tot de aard van de gedraging waarvoor de politie hem heeft laten stoppen.
5.1. In reactie op de klacht bij de Nationale ombudsman verwijst de korpsbeheerder naar zijn beslissing van 16 oktober 2001 op verzoekers klacht van 9 juli 2001.
In een aanvullende reactie, die de korpsbeheerder baseerde op een nader onderzoeksrapport van 14 mei 2002 van politieambtenaar H., stelt de korpsbeheerder dat de bestuurder van de surveillanceauto zich bewust rekenschap heeft gegeven van de plaats van passeren. Hij heeft gekozen voor een stuk weg waar weinig verkeer aanwezig is, en dat zich leent om te kunnen inhalen. Hij heeft gebruik gemaakt van de eerste gelegenheid die zich voordeed, aangezien hij reeds over een grote afstand achter verzoeker had gereden, zonder dat verzoeker het stopteken opmerkte. Hij behoefde niet te wachten op een betere mogelijkheid tot passeren, nu hij verzoeker kon passeren zonder het overige verkeer in gevaar te brengen.
5.2. In het genoemde onderzoeksrapport van 14 mei 2002 stelt politieambtenaar H., voor zover hier van belang, verder nog dat het wellicht beter zou zijn geweest wanneer de surveillanceauto verzoeker pas was gepasseerd na het links afslaan, de Vlietdijk op. Het totale traject waarop de surveillanceauto verzoeker heeft gevolgd, bedraagt volgens H. naar schatting 600 meter.
6. Betrokken ambtenaar T. bracht in reactie op de klacht bij de Nationale ombudsman naar voren dat het transparant reeds is geactiveerd op de rotonde Rodenborchweg-Bruggen-Striensestraat. De betrokken ambtenaren zagen dat verzoeker niet reageerde, en doorreed tot aan de Oosteinderweg om aldaar rechtsaf te slaan. Omdat verzoeker niet stopte, passeerden zij hem op de Oosteinderweg. De betrokken ambtenaren zagen namelijk dat verzoeker al te kennen had gegeven links te willen afslaan, de Vlietdijk op. Derhalve besloten de betrokken ambtenaren verzoeker te passeren alvorens hij wederom van richting zou veranderen. T. stelt in zijn reactie verder dat het passeren absoluut verantwoord was, en dat daarbij het verkeer niet in gevaar is gebracht.
II. Beoordeling
1. Het behoort tot de taak van de politie om toe te zien op de naleving van verkeersvoorschriften. Eén van die voorschriften houdt in dat het kenteken behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig of de aanhangwagen aanwezig dient te zijn (artikel 40, eerst lid WVW; zie Achtergrond, onder 1.).
2.1. Artikel 11, eerste lid RVV schrijft voor dat inhalen links geschiedt. Het tweede lid van genoemd artikel bepaalt dat bestuurders die links voorgesorteerd hebben en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, rechts worden ingehaald.
Artikel 76 RVV geeft aan een doorgetrokken streep op het wegdek de volgende betekenis indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, met verkeer in beide richtingen: bestuurders mogen de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep bevinden (zie Achtergrond, onder 2.).
2.2. Door middel van een regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 31 maart 1994 is aan de regionale politiekorpsen ten behoeve van de bij hen in dienst zijnde politieambtenaren vrijstelling verleend van de bepalingen van het RVV (zie Achtergrond, onder 3.). Aan de uitoefening van de bevoegdheden, ontleend aan de vrijstelling, zijn wel de volgende voorschriften verbonden:
a. de veiligheid van het verkeer dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd;
b. van de vrijstelling mag alleen gebruik worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is.
3. Vast staat dat de surveillanceauto verzoeker is gepasseerd op een weggedeelte met een doorgetrokken streep, met verkeer in beide richtingen, terwijl verzoeker reeds te kennen had gegeven naar links te willen afslaan.
4. Voor de beoordeling van verzoekers klacht acht de Nationale ombudsman het van belang dat de politie verzoeker weliswaar reeds enkele honderden meters volgde, maar dat dit volgen niet meer dan één á twee minuten kan hebben geduurd, alsmede dat de politie niet heeft weersproken dat op de Vlietdijk meerdere geschikte mogelijkheden bestaan om te passeren. Voorts acht de Nationale ombudsman de relatief geringe ernst van de door de politie geconstateerde gedraging van belang, welke gedraging in elk geval geen aanleiding gaf om verzoeker met spoed te doen stilhouden. Tegen deze achtergrond was het niet noodzakelijk om verzoeker reeds links te passeren op de Oosteinderweg, die - zoals gezegd - is voorzien van een doorgetrokken streep tussen de rijstroken. Van de politie kon in redelijkheid worden gevergd te wachten op een gelegenheid waarbij, zonder verkeersvoorschriften te overtreden, kon worden gepasseerd. Daarmee is aldus niet voldaan aan het tweede voorschrift voor vrijstelling, zoals hiervoor genoemd onder II.2.
De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
5. Gelet op de omstandigheid dat de surveillanceauto verzoeker passeerde op een weggedeelte met een doorgetrokken streep, en verzoeker reeds te kennen had gegeven naar links te willen afslaan, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de inhaalmanoeuvre van de politie voor verzoeker onverwacht kwam. Echter, of het verkeer hierdoor naar objectieve maatstaven gemeten in gevaar is gebracht, en, of de politie verzoeker daadwerkelijk heeft "gesneden", kan op grond van de tijdens dit onderzoek verkregen informatie niet worden vastgesteld. Zo is onder meer onduidelijkheid blijven bestaan over de wijze en het precieze moment waarop de politie verzoeker passeerde: op verantwoorde wijze kort na het rechts afslaan, de Oosteinderweg op, of, door verzoeker "af te snijden" vlak voor het links afslaan, de Vlietdijk op. De lezingen van de politie enerzijds en van verzoeker anderzijds staan tegenover elkaar, terwijl niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere.
De Nationale ombudsman onthoudt zich dan ook in zoverre van een oordeel.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), is gegrond ten aanzien van het passeren op een weggedeelte met een doorgetrokken streep, terwijl ten aanzien van de vraag of het verkeer hierdoor in gevaar is gebracht, en, of de politie verzoeker daadwerkelijk heeft "gesneden" geen oordeel wordt gegeven.
Onderzoek
Op 6 november 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Rosmalen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Brabant-Noord.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Brabant-Noord (de burgemeester van 's-Hertogenbosch) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tevens werden de betrokken ambtenaren in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Eén daarvan maakte gebruik van deze gelegenheid.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.
De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Informatieoverzicht
1. Klachtbrief van verzoeker van 9 juli 2001 aan het regionale politiekorps Brabant-Noord.
2. Beslissing van de korpsbeheerder van 16 oktober 2001 op verzoekers klacht.
3. Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 30 oktober 2001.
4. Aanvulling op het verzoekschrift van 19 april 2002, met bijlagen.
5. Standpunt van de korpsbeheerder van 10 mei 2002.
6. Reactie van betrokken ambtenaar T. van 17 mei 2002.
7. Aanvulling op het standpunt van de korpsbeheerder van 21 juni 2002, met als bijlage een onderzoeksrapport van 14 mei 2002 van politieambtenaar H.
8. Reactie van verzoeker van 14 juli 2002 op het standpunt van de korpsbeheerder en de reactie van de betrokken ambtenaar.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling
Achtergrond
1. Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Artikel 40, eerste lid:
"Het kenteken dient behoorlijk zichtbaar op of aan het motorrijtuig of de aanhangwagen aanwezig te zijn."
2. Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV)
Artikel 11:
"1. Inhalen geschiedt links.
2. Bestuurders die links voorgesorteerd hebben en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen afslaan, worden rechts ingehaald.
3. Fietsers dienen elkaar links in te halen; zij mogen andere bestuurders rechts inhalen.
4. Bestuurders die zich rechts van een blokmarkering bevinden mogen bestuurders die zich links van deze markering bevinden rechts inhalen.
5. Bestuurders mogen trams rechts inhalen."
Artikel 76:
"Een doorgetrokken streep heeft de volgende betekenis:
a. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, met verkeer in beide richtingen: bestuurders mogen de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep bevinden, tenzij aan de rechter zijde van de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht;
b. indien de streep zich bevindt tussen rijstroken dan wel op paden, voor verkeer in één richting: bestuurders mogen de streep niet overschrijden, tenzij tussen de bestuurder en de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht."
Artikel 83:
"Weggebruikers zijn voorts verplicht te stoppen indien hen een stopteken wordt getoond dat bestaat uit een rode lamp dan wel uit een aan een politievoertuig aangebrachte transparant, waarin de woorden "stop" of "stop politie" in rode letters tegen donkere achtergrond worden verlicht."
3. Vrijstelling van bepalingen RVV 1990 voor politie (Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 31 maart 1994)
"Besluit:
(…)
II aan de regio's (regionale politiekorpsen) ten behoeve van de bij hen in dienst zijnde ambtenaren van politie (…) vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het RVV 1990.
III aan de uitoefening van de bevoegdheden, ontleend aan de vrijstelling, de volgende voorschriften te verbinden:
a. de veiligheid van het verkeer dient zoveel mogelijk te worden gewaarborgd;
b. van de vrijstelling mag alleen gebruik worden gemaakt voor zover dit voor de uitvoering van de opgedragen taken noodzakelijk is."
4. Plattegrond
----------- traject van volgen op de Rodenborchweg
====== traject van passeren op de Oosteinderweg
X plaats van stilhouden op de Vlietdijk