Verzoeker klaagt erover dat de Keuringsdienst van Waren van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hem bij brief van 26 juni 2001 heeft meegedeeld geen nader onderzoek te doen naar zijn elektrische garagedeur, die op 6 maart 2001 naar beneden is gevallen waardoor zijn auto is beschadigd.
Beoordeling
1. De Keuringsdienst van Waren is belast met het toezicht op de naleving van de voorschriften die bij en krachtens de Warenwet zijn gesteld. Het op Europese regelgeving en de Warenwet gebaseerde Warenbesluit elektrotechnische produkten heeft tot doel te waarborgen dat elektrotechnische producten de veiligheid van mensen niet in gevaar brengen. Elektrotechnische produkten dienen te voldoen aan de eisen die in dit besluit en in de Elektromagnetische Compatibiliteitsrichtlijn van de EG zijn gesteld (zie Achtergrond).
2. Op grond van de wettelijke taak van de Keuringsdienst van Waren mag van deze dienst worden verwacht dat hij meldingen van ongelukken met apparaten die onder de werking van genoemd besluit vallen serieus neemt, en waar nodig een onderzoek instelt naar de veiligheid van dergelijke apparatuur.
3. De aanleiding voor verzoekers klacht vormt een voorval in zijn garage op 6 maart 2001. Tijdens werkzaamheden van verzoeker in zijn garage kwam de kanteldeur van zijn garage op die dag met grote snelheid naar beneden, en beschadigde daarbij verzoekers auto. Volgens verzoeker had de radiografisch bestuurbare motorlift van de garagedeur door een elektrostatische ontlading de deur in beweging gebracht. Omdat die lift op geen enkele wijze was beveiligd, kon de deur ongeremd naar beneden komen, aldus verzoeker.
4. In overleg met zijn verzekeraar diende verzoeker op 13 april 2001 bij de Keuringsdienst van Waren een klacht in over de werking van de motorlift.
De Keuringsdienst van Waren bracht naar aanleiding daarvan een bezoek aan verzoeker en schafte zelf een identieke motorlift aan om deze in het eigen laboratorium te onderzoeken. Er werd geprobeerd om de door verzoeker beschreven situatie in het laboratorium na te bootsen, en de elektrische aandrijving van de motorlift werd onderzocht. Uit het onderzoek van de Keuringsdienst kwam naar voren het hier gaat om een elektrische aandrijving die inderdaad beïnvloed kan worden door een statische ontlading, maar dat die in aangedreven stand niet door externe invloeden, zoals elektrostatische ontlading, in een vrije val kan geraken. Bij brief van 26 juni 2001 deelde de Keuringsdienst aan
verzoeker mee dat het niet was gelukt het door verzoeker beschreven voorval te reproduceren, en dat bij het onderzoek niet was gebleken dat de motorlift niet voldeed aan de
wettelijke eisen zoals die zijn gesteld in het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten en de Elektromagnetische Compatibiliteitsrichtlijn van de EG. Op grond van die uitkomsten besloot de Keuringsdienst geen verdere actie te ondernemen. De Keuringsdienst wees er in dat verband nog op dat ervan werd uitgegaan dat vermoedelijk per ongeluk het trekkoord was beroerd, waardoor de deur was losgekomen van het mechanisme en naar beneden was gevallen.
5. Naar aanleiding van verzoekers klacht over de conclusies van de Keuringsdienst brachten twee controleurs van de Keuringsdienst op 15 november 2001 opnieuw een bezoek aan verzoeker om de situatie nogmaals ter plaatse te bekijken. Bij deze gelegenheid gaf verzoeker onder andere aan dat hij niet meer uitsloot dat hij, toen de motorlift als gevolg van het overspringen van statische elektriciteit was aangeslagen, per ongeluk aan het ontkoppelkoord had getrokken, waardoor de deur was ontgrendeld en met grote snelheid naar beneden was gekomen.
6. Volgens verzoeker had de Keuringsdienst nader onderzoek moeten verrichten, en zou met name onderzocht moeten worden of het systeem kan worden geactiveerd door ontlading van statische elektriciteit.
7. Uit het onderzoek van de Keuringsdienst was al naar voren was gekomen dat het systeem door ontlading van statische elektriciteit inderdaad kan worden beïnvloed. Nu uit het onderzoek aan de constructie van het mechanisme van de deuraandrijving voorts was gebleken dat de deur in aangedreven stand niet door externe invloeden als elektrostatische ontlading in een vrije val kan geraken, was het instellen van nader onderzoek naar de mogelijkheid van activering van de motorlift door ontlading van statische elektriciteit niet noodzakelijk.
8. De Nationale ombudsman heeft geen reden om te twijfelen aan de stelling van de Keuringsdienst van Waren dat niet aangetoond kon worden dat de motorlift niet zou voldoen aan de eisen die het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten en de Elektromagnetische Compatibiliteitsrichtlijn van de EG stellen. Gelet hierop alsmede gelet op het feit dat de Keuringsdienst geen andere meldingen van dergelijke voorvallen heeft ontvangen, heeft de Keuringsdienst er naar het oordeel van de Nationale ombudsman in redelijkheid van kunnen afzien nog een nader onderzoek in te stellen.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Keuringsdienst van Waren, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 22 oktober 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Emmen, met een klacht over een gedraging van de Keuringsdienst van Waren.
Nadat verzoeker zijn klacht nader had toegelicht, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de Minister de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werden aan de Minister enkele specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van de Minister gaf aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker kocht in september 2000 een elektrische motorlift met radiografische afstandsbediening voor zijn garagedeur. Hij monteerde de motorlift zelf.
2. Bij brief van 6 maart 2001 deelde verzoeker het volgende mee aan zijn verzekeringsmaatschappij:
“…Vanmorgen had ik voor werkzaamheden een buis nodig uit de garage.
Deze buis hing, samen met andere materialen aan een daartoe ingerichte ophanging aan het plafond buiten bereik van elektrische voorzieningen.
Omdat ik niet goed bij de buis kon, opende ik daarvoor de automatische deur van de garage met de bijgeleverde remote control en zette vervolgens de Mitsubishi Carisma buiten op de oprit een einde voor de openstaande kanteldeur.
Ik liep wederom naar binnen en pakte de metalen buis met mijn hand beet om deze naar voren uit de ophanging te trekken. Op dat moment sprong er een vonk over door een statistische ontlading van mij naar de buis. Hierop reageerde de ontvanger van de deur en deze liet vervolgens met grote snelheid en ongeremd de deur naar beneden vallen. Deze deur die iets naar buiten draaide viel op de motorkap van mijn auto waardoor een ernstige beschadiging optrad. Omdat de “motorlift” van de deur op geen enkele wijze is beveiligd door een blokkeringsinstallatie (ter voorkoming van een z.g. “Freewheel drop”) middels een pal of iets dergelijks, kon de deur met grote snelheid geheel ongeremd naar beneden vallen.
Een en ander zal in veel gevallen, bij een elektrostatische ontlading tot gevolg kunnen hebben, dat de deur personen, zoals b.v. kinderen, of dieren, ernstig lichamelijk letsel toebrengt.
Naar mijn idee is er sprake van levering van een ondeugdelijk product, waarin de leverancier tekort is geschoten met het aanbrengen van veiligheden en derhalve voor alle schade aansprakelijk dient te worden gesteld.
In alle redelijkheid mag worden verondersteld dat de koper/gebruiker van een dergelijk product, geen kennis heeft van de gevolgen van een elektrische ontlading in de vorm waarin zich dit heeft voorgedaan, met betrekking tot radiografisch bediende deuren. Dit in tegenstelling tot de fabrikant c.q. leverancier die hiervan zeker op de hoogte had kunnen en moeten zijn…”
2. Na overleg met zijn verzekeringsmaatschappij diende verzoeker op 13 april 2001 bij de Keuringsdienst van Waren een klacht in over de constructie van de motorlift. Daartoe stuurde hij een kopie mee van zijn brief van 6 maart 2001.
3. De Keuringsdienst van Waren berichtte bij brief van 26 juni 2001 het volgende aan verzoeker:
“…Naar aanleiding van de door u op 13 april 2001 schriftelijk ingediende klacht heeft de Keuringsdienst van Waren een onderzoek ingesteld. Ik kan u hierover als volgt berichten.
Tijdens dit onderzoek op het laboratorium is het niet gelukt het door u geschetste voorval te reproduceren. In het laboratorium is ook de constructie nader bekeken. De verbinding tussen de motor en het tandwiel dat de ketting aandrijft, bestaat uit een haakse overbrenging die gevormd wordt door een wormwiel en een tandwiel. Met een dergelijke constructie is het mijns inziens onmogelijk dat de deur ongeremd naar beneden valt; immers de kracht gevormd door het eigen gewicht van de deur zorgt dat het tandwiel zich vastzet in het wormwiel.
De deur is voorzien van een handmatige loskoppeling die wordt bediend door een trekkoord.
Hierdoor komt de deur los van het mechanisme en kan met de hand worden geopend.
Om te voorkomen dat bij loskoppeling de deur in een vrije val raakt, wordt deze in balans gehouden door een stel veren. De controleur heeft bij u vastgesteld dat de veren van de deur waren losgemaakt.
Vermoedelijk is per ongeluk het trekkoord beroerd, waardoor de deur los is gekomen van het mechanisme en is naar beneden gevallen.
Bij het onderzoek is niet gebleken dat wettelijke eisen zijn overtreden en het geeft ons geen aanleiding om verdere actie te ondernemen…”
4. Bij brief van 30 september 2001 deelde verzoeker aan de Keuringsdienst mee dat hij bezwaar had tegen de conclusies van de Keuringsdienst van 26 juni 2001.
Hij schreef in dat verband het volgende:
“…
a. Ondanks dat door u geen reproductie kon worden gedaan in het onderzoek mag niet worden aangenomen dat het voorval zoals door mij gemeld onmogelijk is (in tegendeel).
b. U had op de locatie waar het voorval zich voor heeft gedaan nog een proef kunnen doen in overleg met mij ter nadere vaststelling (beginsel van zorgvuldigheid).
c. Deze proef had zeker geresulteerd in een herhaling van de statische ontlading via het antennedraadje wat naar buiten hangt.
Naar aanleiding van bovengenoemde bevindingen ben ik van mening dat uw rapport nogal discutabel is en dit had u voor een deel kunnen uitsluiten door in de laatste regel te vermelden dat op grond van de door u geconstateerde bevindingen niet klakkeloos mag worden aangenomen dat een reproductie met succes, onmogelijk zou zijn.
(…)
Ik vind dat uw dienst het werk niet naar behoren heeft gedaan.
Naar aanleiding hiervan wil ik u in de gelegenheid stellen nogmaals hier ter plekke de proef op de som te nemen. Dit ter voorkoming van het feit dat de overheid het verwijt wordt gemaakt dat “rampen” en ernstig letsel pas achteraf worden gecommuniceerd…”
5. De directeur van de Keuringsdienst berichtte verzoeker bij brief van 30 november 2001 als volgt:
“…Naar aanleiding van uw verzoek in uw brief van 30 september 2001 zijn de heren (…), controleurs Non Food, van mijn dienst bij u op 15 november 2001 op bezoek geweest om de situatie van de mechanisch aangedreven garagedeur nogmaals te bezien.
Uit hun rapportage citeer ik als volgt:
Tijdens de inspectie zijn de volgende zaken naar voren gekomen:
- (verzoeker; N.o.) sluit niet meer uit dat hij in paniek toch aan het ontkoppelkoord van de deur en de mechanische overbrenging heeft getrokken toen de motor aansloeg tengevolge van het overspringen van statische elektriciteit;
- (verzoeker; N.o.) is er van overtuigd dat de garagedeur niet in een vrije val kan geraken als de overbrenging met het wormwiel nog is aangekoppeld;
- door (de betrokken controleurs; N.o.) is waargenomen dat van de 4 benodigde contraveren er ook nu nog slechts 2 zijn gemonteerd aan het mechanisme van de garagedeur.
Gelet op bovenstaande stel ik vast dat u ondertussen uw eigen ingrijpen (het in paniek trekken aan het ontkoppelkoord) wellicht toch ook als mogelijke factor van belang bent gaan beschouwen. Daarnaast constateer ik dat u de montagevoorschriften voor wat betreft het aantal benodigde contraveren kennelijk niet opvolgt.
Vanuit mijn positie kan ik op dit moment dan ook geen andere conclusie trekken dan datgene wat in mijn eerdere brief (…) is verwoord…”
6. Verzoeker deelde bij brief van 30 november 2001 aan de Keuringsdienst mee dat in de brief van de directeur van de Keuringsdienst hoofd- en bijzaken door elkaar waren gehaald. Daarnaast merkte hij op dat het bezoek van de controleurs op 15 november 2001 voor hem geen enkele betekenis had omdat er bij die gelegenheid geen nieuwe feiten boven water waren gekomen.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.
In zijn verzoekschrift wees hij erop dat de Keuringsdienst volgens hem de maatschappelijke verplichting heeft het onderhavige geval verder uit te zoeken. In dat verband stelde hij dat primair zou moeten worden onderzocht of het mogelijk is dat de elektrische garagedeur kan worden geactiveerd door ontlading van statische elektriciteit.
C. Standpunt Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman deelde de Minister het volgende mee over de wijze waarop het onderzoek naar de motorlift was verricht:
“…De Keuringsdienst van Waren heeft tot taak het houden van toezicht op naleving van hetgeen bij of krachtens de Warenwet is bepaald. In artikel 1, eerste lid, van de Warenwet zijn waren gedefinieerd als `eetwaren' (…), alsmede andere roerende zaken'. Op het moment dat (verzoeker; N.o.) zijn klacht meldde, was de motorlift waarop zijn klacht betrekking had reeds in zijn garage geïnstalleerd en enige tijd in gebruik. Het gevolg hiervan is dat de bepalingen die bij of krachtens de Warenwet zijn gesteld, niet op deze specifieke motorlift van toepassing zijn. Gelet op artikelen 3:3 en 3:4 van het Burgerlijk Wetboek, is de motorlift door installatie immers een onroerende zaak geworden. Bij de Keuringsdienst bestond dan ook aanvankelijk de vraag of deze klacht wel onderzocht moest worden. Na intern overleg heeft de Keuringsdienst toch besloten een onderzoek in te stellen. Dit was mogelijk omdat de bepalingen die bij of krachtens de Warenwet zijn gesteld, wel van toepassing zijn op de exemplaren van het type lift dat (verzoeker; N.o.) bezit, indien deze nog niet zijn geïnstalleerd en dus nog onder de definitie van waren in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Warenwet vallen.
In het kader van het onderzoek, heeft de Keuringsdienst een bezoek gebracht aan (verzoeker; N.o.), en is een identieke motorlift (…) gekocht ten behoeve van onderzoek in het laboratorium van de Keuringsdienst. In het laboratoriumonderzoek is gekeken of de door verzoeker beschreven situatie, waarbij de garagedeur door statische ontlading naar beneden valt, was na te bootsen. Dit bleek niet mogelijk te zijn. Tevens is gekeken of de lift aan alle wettelijke vereisten voldeed. Hierbij gaat het om het Warenwetbesluit elektrotechnische produkten alsmede de Electromagnetische Compatibiliteitsrichtlijn (EMC-Richtlijn) van de EG. Er bleek niet aangetoond te kunnen worden dat de motorlift niet aan deze voorschriften voldeed. Op grond van de uitkomst van het onderzoek, heeft de Keuringsdienst besloten geen verdere actie te ondernemen…”
2. De Minister liet voorts weten dat zij van mening was dat de Keuringsdienst de klacht van verzoeker op zorgvuldige wijze had onderzocht en op goede gronden had besloten geen nader onderzoek in te stellen.
3. Bij haar reactie stuurde de Minister een kopie mee van een e-mailbericht van een medewerker van de Keuringsdienst aan een collega, gedateerd 18 april 2001. In dit bericht is het volgende gesteld:
“…De deuropener dient te voldoen aan de EMC richtlijn. Bij een vonk ontlading (ESD) in de buurt van de ontvanger van de deur mag deze daar niet door beïnvloed worden binnen de regels van de norm en de richtlijn…”
D. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde in reactie op het standpunt van de Minister het volgende mee:
“…In mijn eerdere brieven heb ik reeds uiteengezet dat de KvW (Keuringsdienst van Waren; N.o.) de neiging vertoont om voorbij te gaan aan hoofdzaken en dat zij zich voornamelijk richt op bijzaken.
De hoofdoorzaak van het voorval is het gevolg van een ongevraagd en ongewild in werking treden van de deuropener. Door de grote schrik ontstaat dan een panieksituatie, waarbij een wanhopige poging wordt ondernomen om die dreiging weg te nemen.
Ik acht mijn klachten reeds gegrond vanwege het feit dat de KvW in redelijkheid niet tot een eindoordeel heeft mogen komen omdat de aangemelde calamiteit gelegen is buiten de grens van de keuring zoals wordt aangegeven door de Keuringsdienst zelf.
Indien dit niet juist zou zijn dan treft de KvW het verwijt dat zij nalatig is gebleven vanwege het frustreren van verder onderzoek.
Dit verder onderzoek had naar mijn mening ter plekke moeten worden voortgezet, dit alleen al omdat de KvW (in overleg met diverse mensen binnen de organisatie) (…) tot overeenstemming was gekomen met betrekking tot onderzoek, ook al betrof het hier (een buiten bestek zijnde) zaak “onroerend goed”.
Voorts wil ik graag verwijzen naar de e-mail (…) op woensdag 18 april 2001 (…) waarin het volgende:
Bij een vonkontlading (ESD) in de buurt van de ontvanger van de deur, mag deze daardoor niet beïnvloed worden.
Om tot een vonkontlading te komen zal aan bepaalde voorwaarden moeten worden voldaan. Heel belangrijk is hierin de mate van oplading van de persoon, welke mede en sterk afhankelijk is van o.a. het dragen van de soort kleding en schoeisel alsmede de samenstelling van de werkvloer i.v.m. geleiding.
Dit is dan ook de verklaring waarom iets op de ene plek wel en op de andere niet kan worden opgewekt.
Tenslotte wil ik nog graag opmerken dat de 2 veren welke aan de deur zijn bevestigd, de motor in staat stellen om naar behoren te werken en dat het ontbreken van de andere 2 op geen enkele wijze nadelig werkt met betrekking tot de veiligheid. De aanwezigheid hiervan zou echter wel ten nadele zijn voor een goede werking van de motor…”
E. nadere informatie Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1. De Minister deelde in een tweede reactie op de klacht, gedateerd 2 april 2002, het volgende mee:
“…Voor een goed begrip van de gang van zaken is het van belang in het oog te houden wat de taak van de Keuringsdienst van Waren ingeval van een klacht is. De Keuringsdienst van Waren dient op grond van de aan deze organisatie opgedragen taken de naleving van de Warenwettelijke eisen te handhaven. De Warenwet regelt de eisen waaraan producten moeten voldoen om te kunnen worden verhandeld. Het onderzoek van de Keuringsdienst van Waren richt zich daar ook op. Om redenen van reproduceerbaarheid en betrouwbaarheid wordt, ook bij onderzoek naar aanleiding van de klacht, altijd uitgegaan van onderzoek aan representatieve exemplaren in de handelsfase. Het is niet primair de taak van de Keuringsdienst van Waren om een mogelijk defect in het reeds in gebruik zijnde exemplaar bij de klager te onderzoeken. Wel wordt in eerste instantie het onderzoek gericht op de situatie bij de klager om mogelijk structurele veiligheidsrisico's te achterhalen die tot maatregelen kunnen leiden bij de verhandelaar.
Ook ingeval van de klacht van (verzoeker; N.o.) is eerst gekeken naar de situatie ter plaatse. Bij de klager is nagegaan wat er is gebeurd. Volgens (verzoeker; N.o.) is de garagedeur in een vrije val geraakt als gevolg van een statische ontlading. Klager verklaarde aan de controleambtenaar: “De snelheid waarmee de deur naar beneden viel was ongeveer even snel als in het geval dat men de veiligheidspal, die de deur heeft, gebruikt voor het ontgrendelen van de deur.” Ook in zijn schrijven d.d. 6 maart 2001 (…) geeft klager aan dat de deur met grote snelheid en ongeremd naar beneden viel. Omdat het hier een elektrische aandrijving betreft die inderdaad beïnvloed kan worden door een statische ontlading is deze aandrijving bemonsterd en aan een nader onderzoek onderworpen. Bij het laboratoriumonderzoek aan de constructie van het mechanisme van de deuraandrijving is vastgesteld dat de deur in aangedreven stand niet door externe invloeden, zoals elektrostatische ontlading, in een vrije val kan geraken.
De Inherente wrijving van de aandrijfconstructie maakt het onmogelijk dat de deur ongeremd naar beneden valt. Aan de hand van de situatie ter plaatse bij klager is geconstateerd dat de garagedeur in aangedreven stand automatisch omhoog gaat wanneer deze bij het sluiten tegen een object aankomt. Daarbij is het niet van belang of de deur door een statische ontlading, een elektromagnetische storing of door bewust handelen naar beneden wordt gestuurd.
Het bovenstaande vormt de reden voor het feit dat het onderzoek in het laboratorium heeft plaatsgevonden en dat geen nader onderzoek ter plaatse is ingesteld.
Voorts merk ik op dat bij het onderzoek is vastgesteld dat de deurconstructie is voorzien van een handmatig ontkoppelingsmechanisme dat bediend kan worden door een trekkoord (hiervoor veiligheidspal genoemd). Met dit mechanisme is het mogelijk met een ruk aan het touw de deur te ontkoppelen van de aandrijving, waardoor de deur met een klap naar beneden valt.
Vanwege het feit dat de klacht in essentie gericht is op het dichtvallen van de deur tengevolge van een statische ontlading, is afgezien van een onderzoek naar de invloed van de afwezigheid van de twee verwijderde veren. Ten aanzien van de functie van de veren is het wellicht van belang te weten dat de fabrikant van de elektrische deuraandrijving in de bij de garagedeur meegeleverde handleiding het volgende vermeldt: “Door slappe of gebroken veren zou de deur te snel kunnen sluiten, hetgeen materiële schade of ernstig lichamelijk letsel tot gevolg kan hebben.” Het is goed mogelijk dat door het wijzigen van de installatie de door fabrikant van de garagedeur ingebouwde veiligheidsmarge, zoals bijvoorbeeld de remming van de ontkoppelde deur, overschreden werd.
Uit het onderzoek met betrekking tot deze klacht, heeft de Keuringsdienst van Waren geen aanwijzingen gekregen dat het product niet aan de eisen van de Warenwet voldoet. Ook zijn bij de Keuringsdienst van Waren geen andere meldingen van dergelijke voorvallen met deuraandrijvingen bekend. De Keuringsdienst van Waren acht het dan ook niet noodzakelijk om maatregelen te nemen tegen het verhandelen van dergelijke elektrische deuraandrijvers…”
2. In vervolg op de eerder verstrekte inlichtingen, deelde de Minister bij brief van 23 juli 2002 nog het volgende mee.
“… In aanvulling op mijn voorgaande brieven kan ik u mededelen dat in dit geval als `lex specialis' is toegepast het Warenwetbesluit elektrotechnische producten. In artikel 3, eerste lid, van dit besluit is duidelijk omschreven dat `elektronische producten, overeenkomstig de regels van goed vakmanschap die gelden in de Europese Economische Gemeenschap dan wel in de staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, bij juiste installatie, een gebruik overeenkomstig hun bestemming en een degelijk onderhoud, geen gevaar moeten opleveren voor personen, huisdieren of goederen'.
Indien door de Keuringsdienst van Waren wordt geconstateerd dat bij de aan de garagedeur bevestigde elektrische aandrijfinstallatie een aantal veren, die een balanswerking vervullen niet zijn gemonteerd, is er in dit geval geen sprake van juiste installatie.
Ook is door de Keuringsdienst van Waren nagegaan of het product overeenkomstig de regels van goed vakmanschap een gevaar kan opleveren voor de veiligheid. Hierbij is als kenbron de Europese norm EN 60335-2-95: `Veiligheid van huishoudelijke en soortgelijke elektrische toestellen - Deel 2-95: Bijzondere eisen voor aandrijfmechanismen voor verticaal bewegende garagedeuren voor woonhuizen' gehanteerd. Bij het onderzoek is uitgegaan van gevaarsituaties welke mogelijk kunnen ontstaan ten gevolge van het onbedoeld inschakelen van de aandrijving, zoals bijvoorbeeld een elektrische ontlading of het onbewust indrukken van de startknop. Hierbij is nagegaan of aan de gestelde veiligheidseisen inzake het onverwachts inschakelen, die opgenomen zijn in deze Europese norm, is voldaan. De Keuringsdienst van Waren heeft ten aanzien van deze eisen geen afwijkingen aan de elektrische aandrijfinstallatie van de garagedeur geconstateerd.
Onder verwijzing naar mijn brief van 2 april 2002, wijs ik u er nogmaals op dat, gelet op de taak van de Keuringsdienst van Waren, het onderzoek is verricht met behulp van een representatief exemplaar in de handelsfase. Uit dit onderzoek heeft de Keuringsdienst van Waren niet kunnen vaststellen dat onder de omstandigheden als omschreven in artikel 3 van het Warenbesluit elektronische produkten - juiste installatie, een gebruik overeenkomstig hun bestemming en een degelijk onderhoud - niet aan de wettelijke voorschriften is voldaan. Evenmin bleken de eisen uit de Europese norm EN 60335-295 te zijn geschonden. Hierdoor is optreden tegen de verhandelaar dan ook niet gerechtvaardigd.
Het valt uiteraard te betreuren dat het vertrouwen van verzoeker in de Keuringsdienst van Waren naar aanleiding van de afhandeling van zijn klacht is geschaad. Ik blijf evenwel van mening dat de Keuringsdienst van Waren, overeenkomstig de haar opgedragen taken, de klacht van verzoeker op correcte wijze heeft onderzocht en afgehandeld…”
Achtergrond
De Keuringsdienst van Waren maakt onderdeel uit van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid en behoort tot het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De medewerkers van de Keuringsdienst houden toezicht op de naleving van een aantal wetten, waaronder de Warenwet en de daarop gebaseerde regelingen.
Eén van deze regelingen is het Warenbesluit elektrotechnische produkten, dat mede stoelt op Europese regelgeving. Elektrotechnische producten dienen te voldoen aan de eisen die in dit besluit en in de Elektromagnetische Compatibiliteitsrichtlijn van de Europese Gemeenschap zijn gesteld. Met het stellen van deze eisen is beoogd de veiligheid van de gebruikers van elektrotechnische apparaten te waarborgen.
Artikel 1 van de Warenwet luidt als volgt:
“…In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder waren: eetwaren (…), alsmede andere roerende zaken...”