2002/189

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Hollands Midden naar aanleiding van een aanrijding waarbij verzoeker op 15 december 1998 betrokken was:

1. in de definitieve versie van het registratieformulier over de aanrijding niet heeft vermeld dat de wederpartij was doorgereden na de aanrijding;

2. hem voor een kopie van processen-verbaal van verhoor heeft verwezen naar het openbaar ministerie, terwijl de politie deze processen-verbaal nooit heeft gezonden naar het openbaar ministerie;

3. onvoldoende de bevindingen van de getuigen van de aanrijding heeft vastgelegd.

Beoordeling

I. Algemeen

Verzoeker liep op 15 december 1998 over de parkeerplaats van een motel in Voorschoten toen hij werd aangereden door een achteruitrijdende auto. Verzoeker en de bestuurster van de auto hebben kort met elkaar gesproken, waarna de bestuurster wegreed. Een getuige heeft het kenteken van de auto genoteerd. Verzoeker is hierop naar het politiebureau te Voorschoten gereden, waar hij heeft gemeld dat hij was aangereden. Ook heeft hij gemeld dat de bestuurster de plaats van het ongeval had verlaten zonder haar identiteit bekend te maken. Met behulp van de kentekengegevens heeft de politie de bestuurster nog dezelfde dag achterhaald en haar telefonisch vragen gesteld over de aanrijding. Van de aanrijding is een registratieformulier opgemaakt. Naar aanleiding van een klacht van verzoeker is het registratieformulier enkele maanden later gewijzigd. De politie heeft geen proces-verbaal opgemaakt terzake van verlaten plaats ongeval.

II. Met betrekking tot het niet in het registratieformulier vermelden dat de wederpartij was doorgereden na de aanrijding

1. Verzoeker klaagt erover dat de politie in de definitieve versie van het registratieformulier van de aanrijding waarbij hij op 15 december betrokken was, niet heeft vermeld dat de wederpartij was doorgereden na de aanrijding.

2. Een registratieformulier is van belang voor de civielrechtelijke afwikkeling van een verkeersongeval (zie Achtergrond, onder 2.). Om die reden behoren op dat formulier alle gegevens te worden vermeld die van belang zijn voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding. Het moet daarbij gaan om geconstateerde feiten. Eventuele conclusies moeten zijn gebaseerd op vaststaande feiten of op bijzondere wetenschap van degene die het formulier invult. Wanneer onvoldoende vaststaat wie schuldig is aan het ongeval, verdient het aanbeveling dat in het registratieformulier de lezingen van elk van de partijen - kort - worden weergegeven.

3. De politie duidt betrokkenen van een aanrijding in een registratieformulier aan met "14.1" en "14.2". Met "14.1" wordt doorgaans de verdachte aangeduid, en met "14.2" de wederpartij of getuige. De politie heeft de bestuurster van de auto in het registratieformulier aangeduid als "14.1". Daarnaast heeft de politie in de definitieve versie van het registratieformulier vermeld dat de bestuurster van de auto op het parkeerterrein achteruitreed zonder verzoeker te laten voorgaan, waardoor een aanrijding was ontstaan waarbij verzoeker letsel had opgelopen. De politie heeft hiermee voldoende tot uitdrukking gebracht dat de tegenpartij de veroorzaker is geweest van het ongeval. De verzekeringsmaatschappij van de tegenpartij heeft naar aanleiding van het registratieformulier haar schuld erkend.

Voor de vaststelling van de schuld aan de aanrijding, en daarmee voor de civielrechtelijke afwikkeling van de aanrijding, is de vraag of de bestuurster na de aanrijding is doorgereden niet van belang. Gelet op hetgeen hiervóór onder II.2. staat vermeld, is het daarom niet onjuist dat de politie in de definitieve versie van het registratieformulier niet heeft vermeld dat de bestuurster volgens verzoeker na de aanrijding is doorgereden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

III. Met betrekking tot het verwijzen van verzoeker naar het openbaar ministerie voor een kopie van processen-verbaal van verhoor

1. Verzoeker klaagt erover dat de politie hem voor een kopie van processen-verbaal van verhoor heeft verwezen naar het openbaar ministerie, terwijl de politie deze processen-verbaal nooit naar het openbaar ministerie heeft gezonden.

2. Uit het onderzoek is gebleken dat de politie naar aanleiding van een klacht van verzoeker het registratieformulier enkele maanden na de aanrijding heeft gewijzigd. De aanvankelijk in het registratieformulier opgenomen lezingen van verzoeker en de tegenpartij zijn alsnog uitgewerkt in aparte processen-verbaal van verhoor van "betrokkenen". Van getuige J. is alsnog een telefonische verklaring opgenomen. Ook deze getuigenverklaring is uitgewerkt in een proces-verbaal. De politie heeft de processen-verbaal van verhoor niet ingestuurd naar het openbaar ministerie en in het gewijzigde registratieformulier wordt niet naar de processen-verbaal verwezen. Na overleg met een parketsecretaris is besloten niet alsnog proces-verbaal op te maken van de aanrijding.

Verzoeker heeft de politie bij brief van 5 oktober 1999 verzocht om toezending van een afschrift van de processen-verbaal van verhoor. Verkeerscoördinator Di. heeft verzoeker hierop in zijn brief van 18 oktober 1999 geantwoord dat afschriften van processen-verbaal niet door de politie maar alleen door justitie ter beschikking mogen worden gesteld. Ook heeft hij verzoeker erop gewezen dat verstrekking van processen-verbaal slechts mogelijk is als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Hij heeft verzoeker geadviseerd zich met zijn verzoek te wenden tot het openbaar ministerie in Den Haag, en bij het verzoek te vermelden dat van de aanrijding geen proces-verbaal was opgemaakt maar dat er wel processen-verbaal van verhoor waren opgemaakt die in het archief van de politie Leiden/Voorschoten lagen opgeslagen. Ook heeft Di. verzoeker aangeraden zijn naam erbij te vermelden, zodat het openbaar ministerie weet naar wie kan worden verwezen om in het bezit gesteld te worden van bedoelde processen-verbaal.

Namens verzoeker heeft medewerkster B. van de afdeling rechtshulp van de ANWB het openbaar ministerie in Den Haag op 11 november 1999 verzocht om een afschrift van de processen-verbaal van verhoor. Bij brief van 3 december 1999 heeft het openbaar ministerie B. laten weten dat geen afschrift van de processen-verbaal kon worden verstrekt omdat de desbetreffende strafzaak niet bekend was op het parket. Verder adviseerde het openbaar ministerie B. om zich tot de politie te wenden met de vraag om nadere informatie over het vervolg op de aangifte waarop het verzoek betrekking had.

3. In beginsel is het openbaar ministerie, en niet de politie, de bevoegde instantie om te beslissen op verzoeken van slachtoffers c.q. benadeelde partijen om afschriften van processen-verbaal (zie Achtergrond, onder 1.). Gelet hierop is het juist dat de politie verzoeker voor een afschrift van de processen-verbaal van verhoor heeft verwezen naar het openbaar ministerie. De reactie van het openbaar ministerie op het namens verzoeker op 11 november 1999 ingediende verzoek om afschriften van de processen-verbaal van verhoor doet hieraan niet af.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

IV. Met betrekking tot het onvoldoende vastleggen van de bevindingen van de getuigen

1. Verzoeker klaagt erover dat de politie de bevindingen van de getuigen van de aanrijding onvoldoende heeft vastgelegd.

2. Zoals hiervóór onder II.3. staat vermeld, heeft de politie in het registratieformulier voldoende tot uitdrukking gebracht dat de tegenpartij schuldig was aan het ongeval. Hieruit volgt dat de politie de bevindingen van de getuigen vanuit het oogpunt van de civielrechtelijke afwikkeling van de aanrijding voldoende heeft vastgelegd. Nu de politie van mening was dat geen proces-verbaal terzake van de aanrijding en/of verlaten plaats ongeval hoefde te worden opgemaakt, kan worden geconcludeerd dat de bevindingen van de getuigen ook vanuit een strafrechtelijk oogpunt bezien voldoende zijn vastgelegd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Leiden), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 15 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer U. te P., met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden.

De Nationale ombudsman deelde verzoeker mee dat hij in verband met het kenbaarheidsvereiste, als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zijn klacht eerst moest voorleggen aan de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden).

Zoals later bleek had verzoeker zijn verzoekschrift van 13 november 1999 niet alleen aan de Nationale ombudsman maar ook aan het regionale politiekorps Hollands Midden gestuurd. Omdat verzoeker niet tevreden was over de afhandeling van de klacht door de korpschef, wendde hij zich bij brief van 28 april 2000 opnieuw tot de Nationale ombudsman met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd twee betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De politieambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld. Ook werd van één getuige een verklaring opgenomen.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen, behalve aan getuige J. die inmiddels was overleden.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker liep op 15 december 1998 over de parkeerplaats van een motel in Voorschoten toen hij werd aangereden door een achteruitrijdende auto. Verzoeker en de bestuurster van de auto hebben kort met elkaar gesproken, waarna de bestuurster wegreed. Een getuige heeft het kenteken van de auto genoteerd. Verzoeker is hierop naar het politiebureau te Voorschoten gereden, waar hij heeft gemeld dat hij was aangereden. Ook heeft hij gemeld dat de bestuurster de plaats van het ongeval had verlaten zonder haar identiteit bekend te maken. Met behulp van de kentekengegevens heeft de politie de bestuurster nog dezelfde dag achterhaald en haar telefonisch vragen gesteld over de aanrijding. Van de aanrijding is een registratieformulier opgemaakt.

2.1. Op 11 januari 1999 stuurde verzoeker een brief naar het Paleis van Justitie te Den Haag. In deze brief schreef verzoeker onder meer het volgende:

"Betreft: Aanklacht bestuurster rode personen auto met kenteken (...) i.v.m. aanrijding d.d.15-12-1998 te Voorschoten. Registratienummer politierapport (…).

Edelachtbare heren,

Bij deze zend ik u mijn verslag 'Beschrijving aanrijding d.d. 15-12-1998' (…)(zie hierna onder A.2.2.; N.o.) met een aanklacht tegen de bestuurster van de personenauto met kenteken (...) wegens wegrijden na een aanrijding zonder zich bekend te hebben gemaakt. In bedoeld verslag omtrent de aanrijding is een getuigenverklaring van de heer en mevrouw J. te Wassenaar opgenomen.

Eerst thans kan ik u deze 'Beschrijving aanrijding d.d. 15-12-1998' toezenden, omdat ik negen akties heb moeten ondernemen (…) en na veel moeite uiteindelijk van de politie te Voorschoten uw adres heb gekregen. De politie aldaar wilde deze beschrijving niet aannemen omdat het registratierapport al was verzonden.

Naast enige materiële schade is het lichamelijke ongemak door letsel zeer hinderlijk (ik was voetganger) en door het onbekend zijn van de bestuurster is de schadeclaim niet in te dienen.

Ernstig vind ik het feit dat de bestuurster is weggereden en zich bij de politie verschuilt achter de Wet op de privacy onder de kwalijke beschuldiging in mijn richting dat ik haar zou hebben bedreigd. Volgens mij staat het wegrijden zonder zich bekend te maken en het zich verschuilen achter de Wet op de privacy in elkaars verlengde.

Wilt u een en ander eens overwegen en mij nader informeren."

2.2. Bij zijn brief voegde verzoeker onder meer een door hemzelf op 16 december 1998 opgesteld verslag over het incident dat de dag ervoor had plaatsgevonden. In deze "Beschrijving aanrijding d.d. 15 december 1998" staat onder meer het volgende vermeld:

"Datum: aanrijding dinsdag 15 december 1998, 11.50 uur.

Plaats: Voorschoten, parkeerplaats (…)restaurant (…).

Gewonden: Ja, de voetganger U. (verzoeker; N.o.)

Geen andere materiële schade dan vuil geworden regenjas en geschaafde steunstok.

Getuigen: Ja, het echtpaar J. (…)

Verzekeringnemer: Voor dit geval niet verzekerd. Daar mijn auto er niet bij betrokken is (…).

Voertuig van de tegenpartij:

Rode personenauto, kenteken (…), verdere gegevens onbekend.

Verzekeringsmaatschappij tegenpartij:

Onbekend voor mij.

Bestuurder(…): Een jonge moeder met klein kind op de achterbank.

Plaats waar de auto mij raakte:

Linker achterzijkant van mijn lichaam.

(…)

Toedracht: 1. Tegenpartij stond geparkeerd.

2. Reed achteruit.

Opmerkingen:

Toen ik de parkeerplaats overstak om naar mijn auto te gaan, werd mijn lichaam geraakt aan de linkerzijde zodat mijn steunstok, nog met een polskoord om mijn linkerpols, de lucht inging en tegen haar auto sloeg. Het gevolg een pijnlijke linkerhand, linkerarm, linkerknie, linkerheup, enkel en schouder.

De bestuurster gesproken, die zich verontschuldigde met de woorden 'Ik heb u niet gezien' en dit door een kier van haar linkervoorportier. Er haar op gewezen dat ze haar spiegels, zeker de linkerzijspiegel, niet schoon had, en dat ze op een parkeerplaats niet moet rijden maar rollen.

Ben in verband met toenemende pijn naar mijn auto gegaan om mijn tas weg te leggen. Op dat moment rijdt de auto (…) weg. Door een omstander werd ik erop geattendeerd het nummer (…) op te nemen, hetgeen maar nauwelijks lukte, omdat de (…)(auto; N.o.) nog net niet de weg op kon rijden.

Hierna naar het toilet van het restaurant teruggegaan om mijn handen te wassen.

Politie:

Aangifte gedaan bij de politie te Voorschoten op 15 december 1998 circa 12.20 uur en gesproken met mevrouw R. van de politie. Zij heeft mijn gegevens opgenomen en zal uitzoeken wie de bestuurster van de auto is. Mij wordt verteld dat ik naam en adres van de bestuurster alleen maar krijg als de bestuurster daarmee akkoord gaat (Wet op de privacy). (…) Haar erop gewezen dat de bestuurster na de aanrijding is doorgereden.

In de loop van de middag belt mevrouw R. mij, dat zij met de bestuurster heeft gesproken en deze toegaf mij te hebben aangereden. Zij was niet bereid toestemming te geven om haar naam en adres aan mij bekend te maken, dit vooral omdat zij zich bedreigd voelde en daarom was doorgereden.

Door haar zal een registratierapport worden opgemaakt, hetwelk mevrouw R. zal opstellen en waarbij de naam van mijn verzekeringsmaatschappij nodig was. De opgegeven ziektekostenverzekering doet niets aan het verhalen op de tegenpartij.

Van de politie Voorschoten het advies gehad op 16 december 1998 mij in verbinding te stellen met een Bureau Slachtofferhulp. Tevens gevraagd de ziektekostenverzekering uit het registratierapport te houden, daar deze verzekering niet verhaalt.

Klacht:

De ondergetekende U. verwijt de bestuurster van de rode personenauto (…) het onderstaande:

- Zij heeft haar auto (…) geparkeerd op een plaats waar op de parkeerplaats niet geparkeerd mag worden (…). Het aldaar parkeren wordt uitdrukkelijk ongewenst geacht.

- Terwijl het regenachtig en druilerig weer was, heeft zij noch de achterruit van haar auto, noch haar linkerzijspiegel van haar auto schoongemaakt. Zou zij dit wel gedaan hebben, dan zou zij mij hebben kunnen zien.

- Bij het achteruitrijden door haar, heeft zij zich niet overtuigd of alles vrij was.

- Zij reed achteruit en deed dat niet rollend, na mij geraakt te hebben, bleef zij achteruit rijden.

- Zij verontschuldigt zich door via een kier van haar linkerzijportier mij te zeggen: 'Ik heb u niet gezien'.

- Zij heeft bij de politie te Voorschoten verklaard dat de aanrijdingssituatie voor haar bedreigend was. Volgens mevrouw R. van de politie aldaar is dat haar woord tegenover het mijne.

- De bestuurster van de auto met kenteken (…) is welbewust en moedwillig weggereden na de aanrijding. Van bedreiging of bedreigende situatie van de kant van ondergetekende is geen sprake geweest. Zij heeft dit volgens mij gedaan om te ontkomen aan de gevolgen van haar onzorgvuldige rijgedrag en nalatigheid (…).

- Door dit gebeuren moest ik mij onder behandeling van de huisarts stellen.

(…)

Pijnacker, 16 december 1998, (volgt de handtekening van verzoeker; N.o.)(…).

Het verslag, zoals opgemaakt door de heer U., komt exact overeen met de door mij waargenomen gebeurtenis. Bovendien benadruk ik, dat van een bedreigende situatie geen sprake was (volgen de handtekeningen van de heer en mevrouw J.; N.o.)."

3.1. Op 28 januari 1999 schreef verzoeker onder meer het volgende aan het arrondissementsparket te Den Haag:

"Mijn brief van 11-01-1999 aan u, werd door u beantwoord per 13-01-1999 en waarvoor mijn dank.

Naar aanleiding van deze brief en een kort telefonisch contact met mevrouw T. van uw parket, zend ik u bij deze een kopie van het politierapport (…) van de politie te Voorschoten (zie hierna, onder A.3.2.; N.o.).

Dit rapport is voorzien van mijn getypte commentaar d.d. 28-01-1999 op de verklaringen van mevrouw de bestuurster van de auto met kenteken (...).

De kopie van bedoeld politierapport heb ik ontvangen van de Stichting processen-verbaal te Zoetermeer.

Het bedoelde politierapport van de politie te Voorschoten is gebaseerd op de verklaringen van de betrokkenen bij de politie en niet op eigen waarneming van de politie.

Als slachtoffer van deze aanrijding, ben ik na de aanrijding bij de politie te Voorschoten, vooral omdat de bestuurster van de auto (...) wegreed zonder zich bekend te maken, aangifte gaan doen, door het kenteken van de auto (...) aan de politie te melden met ook mijn naam en adres. Zie verder (…) mijn beschrijving aanrijding 15-12-1998 (zie hiervóór, onder A.2.2.; N.o.)(…).

De bestuurster (...) heeft zichzelf niet uit eigener beweging bij de politie gemeld, maar is door de politie met behulp van het door mij aan de politie overhandigde kenteken (...) opgespoord geworden.

Volgens haar verklaring bij de politie zou ik de bestuurster hebben bedreigd met een stok en uitgescholden hebben. Het is voor mij zeer grievend om dit te lezen. Ik mag dan ook verwijzen naar mijn Beschrijving aanrijding (…)(zie hiervóór, onder A.2.2.; N.o.).

Volgens mij is door de bestuurster (...) aan de politie te Voorschoten wetens en willens een verkeerde voorstelling van de aanrijding gegeven (…).

Samenvattend mag ik stellen dat mijn aanklacht zoals vermeld (…)(in; N.o.) mijn Beschrijving aanrijding (…)(zie hiervóór, onder A.2.2.; N.o.) onveranderd blijft met nu nog daarbij een ernstige grief tegen de onrechtvaardige en onware beschuldiging van schelden en bedreigen en het volgens mij wetens en willens onjuiste informatie geven aan de politie te Voorschoten.

Ook kan ik u mededelen dat niet de bestuurster maar wel haar verzekeringsmaatschappij, in antwoord op mijn aangetekende brieven aan haar en haar maatschappij, (…) contact met mij heeft opgenomen."

3.2. In de als bijlage meegestuurde registratieset staat onder meer het volgende vermeld onder "18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval". De door verzoeker bij de omschrijving van het ongeval getypte opmerkingen zijn cursief en vetgedrukt weergegeven:

"OPMERKING RAPPORTEUR:

Verscheen betrokkene 14.2 (verzoeker; N.o.) op dinsdag 15 december 1998, omstreeks 11.30 uur aan het bureau van politie te Voorschoten. Hij deelde mede, dat hij zojuist, omstreeks 11.15 uur, een aanrijding op het parkeerterrein van het (…)motel (…) te Voorschoten had gehad, waarbij de veroorzaakster was doorgereden. Hij, betrokkene 2, liep over het parkeerterrein, op weg naar zijn geparkeerde personenauto, toen plotseling betrokkene 14.1 (mevrouw H.; N.o.) met haar personenauto, een rode Volkswagen Jetta (…), achteruit reed. Hierbij reed zij met de achterzijde van haar voertuig tegen betrokkene 14.1 (moet zijn: 14.2; N.o.) aan, waardoor letsel aan zijn hand zou zijn ontstaan. De bestuurster, betrokkene 14.1, van voornoemd voertuig zou zijn uitgestapt en zou hebben gezegd, dat het haar speet en dat zij helaas betrokkene 14.2 niet had gezien. Een onjuiste weergave van de bestuurster aan de politie (…).

Betrokkene 14.2 deelde rapporteur mede dat hij hier geen gehoor aan gaf en dat hij hier geen genoegen mee nam. Betrokkene 14.2 zou tegen betrokkene 14.1 hebben gezegd dat hij gewond was aan zijn hand. Tevens deelde hij haar mede dat hij haar excuses niet aannam. Betrokkene 14.1 zou hierop haar voertuig zijn ingestapt en zou zijn weggereden.

Betrokkene 14.2 wenste politiebemiddeling en gaf rapporteur het voornoemde kenteken van betrokkene 14.1. Rapporteur zag dat betrokkene 14.2 een blauwe plek op zijn hand had. Vervolgens heeft rapporteur telefonisch contact opgenomen met betrokkene 14.1. De politie Voorschoten heeft haar opgespoord met behulp van het door mij aangereikte kenteken (…). Dus geen eigen initiatief.

Betrokkene 14.1 deelde mede dat zij inderdaad met haar voertuig voornoemd en omstreeks voornoemd tijdstip, op het parkeerterrein van (…) een aanrijding had gehad met een voetganger. Zij deelde mede dat zij vanuit de parkeerstand met haar voertuig op een gegeven moment achteruit reed. Het regende op dat moment en zij had geen goed zicht. Spiegel links en achterruit waren ondoorzichtig (…). Op een gegeven moment hoorde zij een klap. Zij stopte en stapte vervolgens uit. Betrokkene 14.2 deelde haar mede dat zij met de achterzijde van haar voertuig tegen hem was gereden en dat hij pijn in zijn hand had.

Betrokkene 14.1 deelde rapporteur mede dat zij haar excuses aan betrokkene 14.2 bood en dat zij hem helaas niet zag en dat het inderdaad haar fout was. Slechts de opmerking: 'Ik heb u niet gezien'. De rest is onjuiste weergave.

Betrokkene 14.1 deelde rapporteur tevens mede dat zij werkzaam was geweest bij de eerste hulp dienst in het ziekenhuis en betrokkene 14.2 derhalve aanbood om naar zijn gewonde hand te kijken.

Hierop zou betrokkene 14.2 zeer hevig gereageerd hebben. Hij zou dreigend met zijn wandelstok richting betrokkene 14.1 hebben gezwaaid en zou met zijn wandelstok op het dak van het voertuig van betrokkene 14.1 hebben geslagen. Hij zou hebben gescholden en zou hebben geroepen dat hij haar excuses niet genoeg vond. Dreigen met een stok en slaan op haar auto en daarbij schelden is een grievende beschuldiging. Die niet waar is (…). Er is door mij noch gescholden noch gedreigd.

Door het kennelijk als dreigend overkomend taalgebruik van betrokkene 14.2, en het slaan met de stok op het voertuig van betrokkene 14.1, raakte het driejarig dochtertje van betrokkene 14.1 overstuur, waarna betrokkene 14.1 weer haar voertuig instapte en wegreed omdat een normaal gesprek niet mogelijk leek te zijn.

Omdat betrokkene 14.1 bang was geworden van de uitlatingen van betrokkene 14.2 wilde zij dat haar gegevens niet aan betrokkene 14.1 doorgegeven zouden worden. ?

Derhalve telefonisch contact gehad met betrokkene 14.2. Betrokkene 14.2 wenste zijn volledige personalia vervolgens niet aan rapporteur te geven omdat hij de personalia van betrokkene 14.1 niet van rapporteur kreeg, dit in verband met de Wet op Privacy.

De volledige gegevens van betrokkene 14.1 en 14.2 zijn uit andere systemen opgevraagd en op deze aanrijdingsset ingevoerd. Registratieset en situatieschets zijn opgemaakt naar aanleiding van de verklaringen van beide betrokkenen.

De situatieschets, behorende bij de registratieset (…), is door de politie (mevrouw R.) opgesteld op aanwijzing en informatie van de bestuurster (…) en geeft een totaal verkeerd beeld van de werkelijke situatie. De (…) stond per se niet geparkeerd in de daarvoor bestemde vakken.)(…).

De bestuurster (…) heeft naar mijn mening moedwillig onjuiste gegevens verstrekt aan de politie te Voorschoten (zie ook de getuigenverklaring). Voor mij leeft nu de vraag: Hoe kan de bestuurster mijn looprichting, zoals aangegeven in de situatieschets behorende bij de registratieset van de politie, bepalen als zij verklaart mij niet te hebben gezien."

4. Op 22 maart 1999 schreef verzoeker onder meer het volgende aan politieambtenaar Di., die als verkeerscoördinator werkzaam is bij het regionale politiekorps Hollands Midden:

"Onder verwijzing naar ons telefonische onderhoud d.d. 17-03-1999 circa 15.20 uur zend ik u bij deze mijn correspondentie aan het Paleis van Justitie te Den Haag. Het betreft mijn brieven met bijlagen d.d. 11-01-1999 en 28-01-1999, die ik per 20 maart 1999 retour mocht ontvangen van het parket in Den Haag.

Mijn brief van 11-01-1999 is per 13-01-1999 onder PRS nummer (…) ingeschreven bij het arrondissementsparket in Den Haag (…).

Omdat de politie te Voorschoten op 8 januari 1999 mijn 'Beschrijving aanrijding d.d. 15-12-1998' niet wilde aannemen, en dit omdat het rapport van de politie al was doorgezonden, werd door mij aan de politie gevraagd naar welke instanties het politierapport is verzonden en onder welk nummer.

Deze gegevens zijn aan mij als onderstaand door de politie te Voorschoten beschreven:

* Paleis van Justitie, (…) Den Haag, (…)(telefoonnummer; N.o.)

* NVVA (Nederlandse Vereniging van Automobiel Assuradeuren, tegenwoordig: Stichting processen-verbaal; N.o.), (…) Zoetermeer, (…)(telefoonnummer; N.o.)

* Registratienummer (…)

Het telefoonnummer van de NVVA is niet juist en moet zijn (…). Dit werd dus door de politie verkeerd gemeld.

Dit is de reden (dus van niet aannemen door de politie te Voorschoten) dat mijn correspondentie ontstond met het Paleis van Justitie te Den Haag en later de arrondissementsinstantie voor verkeer te Den Haag.

Thans is gebleken dat er door de politie te Voorschoten geen rapport is doorgezonden naar het parket in Den Haag maar wel naar Zoetermeer. En nog wel een politierapport met een volkomen onjuiste en onrechtvaardige weergave van het gebeurde op 15-12-1998 te Voorschoten. Ik acht dit een zeer onbevredigde manier van omgaan met de belangen van een slachtoffer nota bene telt het woord van een dader zonder getuigen meer dan dat van een slachtoffer met twee ooggetuigen.

In afwachting van uw bevestiging van ontvangst en uw verdere behandeling."

5.1. Op 7 april 1999 schreef verzoeker onder meer het volgende aan verkeerscoördinator Di.:

"Onder verwijzing naar ons telefoongesprek van hedenmiddag (…) zend ik u bij deze een kopie van de door mevrouw R. van uw dienst geschreven adressen waarheen het politierapport (…) was verzonden en dit zoals per 8 januari 1999 aan mij vermeld."

5.2. Op de bijgevoegde notitie stond vermeld:

"Paleis van Justitie

(…) Den Haag

(…)

NVVA <= handschrift van mevrouw R.

(…) Zoetermeer opmerking van haar: 'uw beschrijving kan ik niet

aannemen, mijn verslag is al verzonden.'

Waar is uw verslag heengezonden?

Registratienummer (…) Antwoord zoals door haar opgeschreven."

6. Verkeerscoördinator Di. reageerde bij brief van 9 april 1999 onder meer als volgt op verzoekers brieven van 22 maart en 7 april 1999:

"Ondergetekende zal er voor zorgdragen dat er goede nota wordt genomen van de stukken. Met de rapporteur, mevrouw R., zal in eerste instantie contact worden opgenomen, hoe een en ander op een juiste wijze zal worden afgehandeld. Indien de aanrijdingsregistratieset op de juiste wijze is aangevuld, zal ik u daarvan in kennis stellen."

7.Verzoeker stuurde verkeerscoördinator Di. op 16 juni 1999 een afschrift van een brief van 11 juni 1999 van de verzekeringsmaatschappij van de bestuurster van de rode personenauto. In deze brief staat vermeld dat de medisch adviseur van de verzekeringsmaatschappij op grond van medische gegevens van verzoeker adviseert om, gezien het verloop van het genezingsproces, over vier maanden nader te informeren.

8.1. Naar aanleiding van verzoekers aanmerkingen op de oorspronkelijke registratieset en situatietekening heeft politieambtenaar R. deze registratieset en situatietekening gewijzigd. Op 14 juli 1999 stuurde verkeerscoördinator Di. verzoeker een afschrift van deze gewijzigde stukken. In het begeleidende briefje schreef Di. onder meer het volgende:

"De verhoren zijn bij proces-verbaal vastgelegd. Van dit ongeval wordt geen proces-verbaal opgemaakt."

8.2. In de gewijzigde registratieset staat onder 'punt 18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval' onder meer het volgende vermeld:

"Betrokkene 1 (de bestuurster van de auto, mevrouw H.; N.o.) stond met haar voertuig stil en geparkeerd op het (…) parkeerterrein (…) van het (…)motel te Voorschoten. Zij stond even achter de in het midden van de op/afrit gelegen verhoogde verkeersheuvel, met de voorzijde in de richting van de (…)weg, en reed hiermede op een gegeven moment achteruit. Bij deze manoeuvre liet zij betrokkene 2 (verzoeker; N.o.) niet voorgaan. Hierdoor ontstond tussen beiden een aanrijding zonder schade, maar wel met het vermelde letsel voor betrokkene 2 (artikel 54 RVV 1990)(zie Achtergrond, onder 4.; N.o.).

OPMERKING RAPPORTEUR:

Deze registratieset en situatieschets zijn opgemaakt naar aanleiding van de verklaringen van beide betrokkenen en getuige. De reeds eerder opgemaakte registratieset komt hierbij te vervallen."

9. Verzoeker schreef op 24 augustus 1999 onder meer het volgende aan verkeerscoördinator Di.:

"In het mij toegezonden herziene rapport (…) wordt niets vermeld omtrent het feit dat mevrouw H., toen bestuurster van de auto (…), na de aanrijding zonder zich bekend te maken is weggereden.

Tevens verbaast het mij dat in uw briefje d.d. 14 juli 1999 wordt gesteld: 'Van dit ongeval wordt geen proces-verbaal opgemaakt' en dit zonder het noemen van enig argument waarom dit niet wordt gedaan."

10. Verkeerscoördinator Di. reageerde bij brief van 22 september 1999 onder meer als volgt op verzoekers brief van 24 augustus 1999:

"Vanaf het begin, dat ik kennis kreeg van het door u bedoelde ongeval, is het als 'normale' aanrijding be- en afgehandeld. Ik ben afgegaan op de stukken, die mij op dat moment ter beschikking gesteld waren. Dat waren de aanrijdingsregistratieset en een situatietekening.

Dat het naar uw mening niet juist was, zoals het omschreven was in/op de aanrijdingsset, was mij niet bekend. Als coördinator verkeersongevallen heb ik de aanrijding dus ook afgedaan als een normale aanrijding, niet zijnde een misdrijf, zoals verlaten plaats ongeval (artikel 7 lid 1 onder A van de Wegenverkeerswet 1994)(zie Achtergrond, onder 3.; N.o.).

Nadat u via vele omwegen eindelijk met mij in kontakt kwam, is de aanrijdingsset door rapporteur mevrouw R. zodanig aangepast, dat hetgeen in de rubriek '18' stond, in aparte processen-verbaal van verhoor is geplaatst."

11. Op 5 oktober 1999 schreef verzoeker onder meer het volgende aan verkeerscoördinator Di.:

"In antwoord op uw brief d.d. 22-09-1999 mag ik het onderstaande opmerken en onder uw aandacht brengen.

U stelt in uw bovengenoemde brief, dat u aan de hand van de stukken die u ter beschikking stonden, namelijk de aanrijdingsregistratieset met bijbehorende situatieschets, u deze zaak hebt afgedaan als een 'normale' aanrijding en niet zijnde een misdrijf, zoals het verlaten van de plaats van het ongeval in feite is.

In het aan u in eerste instantie ter beschikking staande aanrijdingsregistratierapport met situatietekening staat een tegenstelling, veroorzaakt door een verkeerde voorstelling van zaken door de veroorzaakster van de aanrijding aan de politie gedaan.

Immers alles wat de politie heeft vastgelegd is gebaseerd op de verklaring van de veroorzaakster van de aanrijding. Daar ondergetekende, zijnde het slachtoffer van de aanrijding, en zijn getuigen van de aanrijding vrijwel niet zijn gehoord.

In het door u in eerste instantie ter beschikking staande aanrijdingsrapport staat te lezen: onder 18;

• 'De veroorzaakster was doorgereden'.

• 'De veroorzaakster heeft mij niet gezien' (mij = slachtoffer)

• 'Veroorzaakster heeft de voetganger aangereden'.

Vraag: Hoe kan iemand, die het slachtoffer niet heeft gezien en mij daardoor heeft aangereden, aan de politie een opgave doen hoe ik op de parkeerplaats kwam aanlopen om naar mijn wagen te gaan? (…)

Bij de opstelling van de aanrijdingsregistratieset met de bijbehorende situatieschets had mevrouw R. deze tegenstelling kunnen constateren, terwijl u bij de behandeling van deze zaak de tegenstelling ook had kunnen zien.

Van de volledige documentatie van deze aanrijding bent u sinds mijn brief van 22 maart 1999, dus ruim een halfjaar geleden, op de hoogte. De stukken zijn aan u toegezonden op advies van de ambtenaar van het arrondissementsparket in Den Haag, omdat die ambtenaar geen proces-verbaal van uw politiedienst had mogen ontvangen.

Terwijl mevrouw R. van uw dienst mij op 8 januari 1999 heeft gezegd, dat haar stukken waren doorgezonden naar het Paleis van Justitie te Den Haag en aan de Stichting processen-verbaal te Zoetermeer.

Dan laat uw dienst een gewijzigd politieregistratierapport opstellen, hetgeen gebeurt op mijn herhaaldelijk aandringen. Kopie ervan op 14 juli 1999 ontvangen.

In mijn brief van 24 augustus 1999 aan u, wordt door mij gevraagd, waarom wordt er in het herziene politierapport niet meer vermeld dat de veroorzaakster van de aanrijding is weggereden zonder zich bekend te maken. In het eerste rapport stond dit wel, en nu is alleen de situatieschets aangepast.

Deze vraag in mijn brief van 24 augustus wordt door u niet beantwoord hetgeen door mij wordt geïnterpreteerd als het volkomen negeren van mijn aangifte en klacht en dit geldt tevens voor mijn getuigen van de aanrijding die maar summier wat zijn gevraagd.

Tijdens een telefoongesprek met u bleek, en ook uit een gesprek met de heer Sp., (landelijk officier van justitie vooral in dit soort zaken), dat doorrijden of wegrijden van de plaats van een ongeval zonder zich bekend te maken een misdrijf is, en dit onafhankelijk van de aard van het letsel.

Volgens u zijn er aparte processen-verbaal gemaakt van het gestelde onder punt 18 in het politierapport, ik mag u vragen mij daarvan kopieën toe te zenden."

12. Op 18 oktober 1999 schreef verkeerscoördinator Di. onder meer het volgende aan verzoeker:

"Op de vraag of ik u in bezit kan stellen van de processen-verbaal van verhoor, opgenomen door mijn collega mevrouw R., betreffende de verhoren van mevr H. en van de getuige, daarover kan ik u het volgende berichten. Het is voor mij niet mogelijk U een afschrift van deze processen-verbaal ter beschikking te stellen. Dat mag nou eenmaal niet. Processen-verbaal worden enkel en alleen door justitie ter beschikking gesteld, en daar zijn nogal wat voorwaarden aan verbonden. De meest belangrijke is uiteraard, tot welk doel het moet leiden.

Ik heb dit aan onze parketsecretaris voorgelegd. Zij gaf aan dat u zich dient te wenden tot justitie, in dit geval justitie Den Haag. U dient de vraag met redenen en doel aan te geven. Als adres kan ik U opgeven: Openbaar ministerie, arrondissementsparket Den Haag, (…) Den Haag.

Als advies zou ik u willen meegeven dat van de aanrijding geen proces-verbaal is opgemaakt, maar dat van de betrokken partijen en getuige, processen-verbaal van verhoor zijn opgemaakt. Dat deze processen-verbaal bij de politie Leiden/Voorschoten in hun archief zijn opgeslagen, onder mutatienummer (...). U mag mijn naam er rustig bij vermelden, zodat men ook daar weet, naar wie verwezen kan en moet worden om in bezit gesteld te worden van bedoelde processen-verbaal."

13. Op 11 november 1999 schreef mevrouw B., medewerkster van de afdeling rechtshulp van de ANWB, onder meer het volgende aan het arrondissementsparket te Den Haag:

"In verband met een ongeval van 15 december 1998 behartigt de ANWB de belangen van de heer U. (…).

De heer U. liep bij dit ongeval lichamelijk letsel op. Van de aanrijding werd geen proces-verbaal opgemaakt, maar van betrokken partij en getuigen zijn wel processen-verbaal van verhoor opgemaakt. Gaarne zou ik van u afschriften van de processen-verbaal van verhoor willen ontvangen."

14. Bij brief van 13 november 1999 stuurde verzoeker een klacht over het regionale politiekorps Hollands Midden naar de Nationale ombudsman. De klacht van verzoeker hield onder meer het volgende in:

"Op 15 december 1998 ben ik te Voorschoten bij een ongeval betrokken geraakt. Na dit ongeval heb ik mij tot de politie Hollands Midden, bureau Voorschoten, gewend. In verband met dit politieoptreden en de wijze waarop op mijn klachten gereageerd is, wil ik hierbij een klacht indienen tegen het handelen van de politie Voorschoten.

Ik ben op 15 december 1998 aangereden door mevrouw H., rijdende in een auto met kenteken (...). Mevrouw H. had haar auto niet in een parkeervak geparkeerd en kwam plotseling achteruit rijden waarbij zij mij niet gezien heeft en mij aan de linkerzijde van mijn lichaam raakte. Zonder zich bekend te maken, reed mevrouw H. vervolgens weg. Getuigen hebben nog wel het kenteken kunnen achterhalen.

Ik ben hierna naar het politiebureau te Voorschoten gegaan en heb melding gemaakt van de aanrijding aan de politiebeambte mevrouw R. Mevrouw R. zou nagaan waar de betreffende auto verzekerd is. In verband met de privacywetgeving kon mevrouw R. echter niet zonder toestemming van de betrokkene de adresgegevens van betrokkene aan mij verstrekken. Wel zou mevrouw R. het door haar opgestelde registratierapport toegezonden hebben aan de Stichting processen-verbaal en naar het openbaar ministerie.

Door het toezenden van mijn verslag van de aanrijding d.d. 15-12-1998 aan het openbaar ministerie op 11-01-1999 bleek echter dat de registratieset nog niet naar het openbaar ministerie verstuurd was. Bovendien waren de feiten in de registratieset niet juist weergegeven en was mijn lezing en de lezing van de getuigen niet opgenomen. Ik heb hiertegen bezwaar gemaakt en de wijzigingen in de kantlijn weergegeven.

Op 2 augustus 1999 heb ik een gewijzigde registratieset ontvangen, maar hierin ontbreekt het cruciale feit dat mevrouw H. is weggereden van de ongevalsplaats zonder zich bekend te maken. Tot op heden is de registratieset nog niet gewijzigd.

Naast de onzorgvuldige wijze van opmaken van de registratieset, richt mijn klacht zich erop dat er geen proces-verbaal is opgemaakt, ondanks het feit dat er sprake is van lichamelijk letsel en een strafbaar feit aan de zijde van de veroorzaker van het ongeval. Ik verzoek u dan ook vriendelijk deze klacht te onderzoeken."

15. In verband met het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, heeft de Nationale ombudsman verzoeker bij brief van 14 december 1999 laten weten dat hij zijn klacht eerst moest voorleggen aan de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden. Naar later bleek had verzoeker zijn verzoekschrift van 13 november 1999 niet alleen naar de Nationale ombudsman maar ook naar het regionale politiekorps Hollands Midden gestuurd.

16. Een medewerkster van het arrondissementsparket Den Haag reageerde bij brief van 3 december 1999 onder meer als volgt op de brief van mevrouw B. van 11 november 1999:

"Aan uw verzoek om informatie c.q. een afschrift van het proces-verbaal kan ik niet voldoen omdat de desbetreffende strafzaak niet bekend is op het parket. Ik adviseer u zich te wenden tot de politie waar aangifte is gedaan en deze te vragen u nader te informeren over het vervolg op de aangifte waarop uw verzoek betrekking heeft."

17.1. Op 9 december 1999 stuurde klachtbehandelaar D. verzoeker een verslag toe van het gesprek dat hij op 7 december 1999 met verzoeker had gevoerd over zijn op 13 november 1999 in gediende klacht. In de begeleidende brief bij het gespreksverslag staat onder meer het volgende vermeld:

"In het verslag heb ik getracht de essentie van het gebeuren weer te geven. U treft derhalve geen woordelijk verslag aan. Tevens heb ik aangegeven waar ik mijn onderzoek verder op richt.

Op uw opmerking over het overleg van Di. met de parketsecretaris heb ik nogmaals bij Di. nagevraagd of hij van alle feiten op de hoogte was zoals die zich ten tijde van het ongeval hebben voorgedaan. Di. bevestigde dat hij van alle feiten op de hoogte was zoals het kort aanspreken door een kier van het raam van de tegenpartij en het feit dat zij wegreed op het moment dat u uw tas in de auto wilde leggen. Ook gaf Di. aan dat hij u telefonisch heeft meegedeeld dat hij geen aanleiding zag om het tweede (gewijzigde) aanrijdingsformulier nogmaals te laten wijzigen.

De betrokken agent, R., heb ik inmiddels voor een gesprek uitgenodigd. Mocht haar verklaring daartoe aanleiding geven, zal ik hoor en wederhoor toepassen. Dit zal het geval zijn indien zij de feiten, zoals door u zijn aangegeven, ontkent, of als de door haar aangevoerde feiten de gedraging in een ander daglicht plaatsen.

Indien dit niet het geval is, zal ik van mijn bevindingen rapport opmaken. Dit rapport gaat, aangevuld met de visie van de districtschef en burgemeester van Leiden naar de korpschef van de politie Hollands Midden. Van hem verneemt u uiteindelijk hoe hij over de klacht denkt en wat hij er van vindt."

17.2. Het gespreksverslag luidt onder meer als volgt:

"Betreft: weergave klachtgesprek klachtbehandelaar met de heer U. d.d. 7 december 1999.

Klager liet zich tijdens het gesprek bijstaan door zijn belangenbehartiger, mevrouw mr. B. van de ANWB.

Door de klachtbehandelaar werd zijn rol van onderzoeker toegelicht alsmede de procedure van de onderhavige klacht. Tevens werd het doel van de klachtenregeling toegelicht. Eerst informeerde klachtbehandelaar naar het welzijn van klager. Die vertelde dat hij ten gevolge van de aanrijding veel narigheid en lichamelijk ongemak had ondervonden en dat dit nog steeds niet over was. Hij sliep slecht door de pijn, heeft iedere dag pijn en hoewel er geen sprake was van fracturen is hij beperkt geworden in zijn bewegingen.

Klager werd op 15 december 1998 door een mevrouw in een auto aangereden op de parkeerplaats (…) te Voorschoten. Die mevrouw reed achteruit terwijl zij haar spiegels en ruiten niet had schoongemaakt. Zij opende hierna haar raam een klein stukje en vertelde dat zij klager niet had gezien. Toen klager zijn tas naar zijn auto bracht reed zij weg van de plaats van het ongeval. Haar identiteit wist klager op dat moment nog niet. Getuigen verstrekten klager het kenteken van de auto. Klager is stellig van mening dat er in dit geval sprake is van doorrijden na aanrijding dat als misdrijf is aangemerkt.

Ten tijde van het ongeval is geen politie gewaarschuwd omdat omstanders aan klager vertelden dat de politie vermoedelijk toch niet ter plaatse zou komen.

Om die reden is klager zelf naar het politiebureau aan de Zwaluwweg gereden en heeft de aanrijding daar gemeld. Hij werd te woord gestaan door agent R. Klager moest in het halletje blijven staan ondanks dat hij slachtoffer was van een aanrijding en hiervan pijn ondervond. Klager deelde mee dat R. hem niet inhoudelijk over de aanrijding heeft gehoord maar heeft volstaan met het vragen van zijn gegevens. R. gaf aan dat zij inspanningen zou verrichten om de tegenpartij te achterhalen en over de aanrijding aan te spreken. Zij verschuilde zich direct achter de privacywetgeving. Indien de tegenpartij niet wilde dat haar gegevens aan klager zouden worden doorgegeven, zou zij als agent dat ook niet mogen doen. Klager vond dit een bijzonder vreemde gang van zaken.

Klager heeft R. een uitvoerig rapport verstrekt over de aanrijding. Zij deed dat op 8 januari 1999 af door te zeggen dat zij haar rapport inmiddels al had opgemaakt en had verzonden naar de NVVA in Zoetermeer en naar het openbaar ministerie. Dat het naar het openbaar ministerie was gezonden was van haar onjuiste informatie. Het door klager opgemaakte rapport werd door haar verder genegeerd. Ook het gegeven dat klager twee getuigen had van de aanrijding werd door R. genegeerd.

Hierdoor is volgens klager de aanrijding niet juist behandeld. Tevens werd door R. in de beleving van klager geringschattend gedaan over de aard van de verwondingen. Een zere hand, zo vermeldde zij op het aanrijdingsformulier terwijl klager nog steeds met de nasleep hiervan wordt geconfronteerd.

Via de NVVA kreeg klager de beschikking over het aanrijdingsformulier dat door R. was opgemaakt. Volgens klager bevatte dit vele fouten en was het niet nauwkeurig. De tijdstippen waren niet nauwkeurig, de geboortedatum van hem was onjuist en ook de situatietekening kwam niet overeen met de werkelijkheid. Ook had R. opgenomen dat hij de tegenpartij zou hebben bedreigd en met zijn stok op haar auto had geslagen. Door tussenkomst van verkeerscoördinator Di. is de registratieset gewijzigd en is de NVVA hiervan in kennis gesteld. Klager heeft dit gecontroleerd door het gewijzigde exemplaar weer op te vragen. Op het gewijzigde formulier was niet opgenomen dat er sprake was van doorrijden na aanrijding. Klager vond dit een grove fout en een ernstige tekortkoming en verlangde van de politie dat zij deze fout alsnog zou herstellen.

Door de klachtbehandelaar werd opgemerkt dat Di. hem had meegedeeld dat er twijfel was of er inderdaad sprake was van doorrijden na aanrijding en dat hij had besloten om van het voorval geen proces-verbaal op te maken. Klager was het met deze zienswijze oneens en bleef van mening dat er wel degelijk sprake was van doorrijden na aanrijding. Wel erkende hij dat de tegenpartij was gestopt en dat hij door een klein kiertje van haar portierraam met haar had gesproken.

Klager had daarom in zijn correspondentie met Di. vermeld dat hij het hier niet mee eens was. Klachtbehandelaar deelde hierop klager mee dat Di., toen klager dit had aangegeven, de kwestie had voorgelegd aan de parketsecretaris. Alle ins en outs waren op dat moment bij Di. bekend, zowel wat er zich op de parkeerplaats had afgespeeld en hoe de tegenpartij snel was weggereden toen klager zijn tas naar de auto bracht, als ook het gegeven dat de tegenpartij haar schuld aan de aanrijding had erkend en dat haar verzekeringsmaatschappij de aansprakelijkheid had erkend en klager schadeloos zou stellen. Op basis van deze feiten achtte de parketsecretaris het niet wenselijk om alsnog proces-verbaal op te maken.

Klager en mevrouw B. bevestigden dat de verzekeringsmaatschappij de aansprakelijkheid had erkend en dat er reeds een schadebemiddelaar bij hem thuis was geweest.

Resumé:

Door de klachtbehandelaar zal op de eerste plaats nader onderzoek worden gedaan door de behandeling van klager als verkeersslachtoffer door agent R. Hierbij komt tevens de zorg en nazorg voor het slachtoffer aan de orde.

Op de tweede plaats onderzoekt de klachtbehandelaar in hoeverre er nog sprake is van fouten in het aanrijdingsformulier en of deze hersteld moeten worden en zo ja, hoe en op welke wijze. Hierbij wordt aandacht besteed aan de vraag of er van het voorval procesverbaal opgemaakt had moeten worden omdat volgens klager sprake was en is van doorrijden na aanrijding wat een misdrijf is ingevolge de Wegenverkeerswetgeving."

18. Verzoeker schreef op 26 december 1999 onder meer het volgende aan de politie:

"In mijn brief van 5 oktober 1999 aan de verkeerscoördinator de heer Di. heb ik gevraagd om afschriften of kopieën van de processen-verbaal van verhoor. Doch deze stukken mogen door de politie niet aan mij worden toegezonden een en ander volgens de heer Di. in zijn brief aan mij per 18 oktober 1999.

Hij had mijn verzoek voorgelegd aan uw parketsecretaris en dan verwijst hij naar het openbaar ministerie, arrondissementsparket te Den Haag. (…)

Per 11 november 1999 schrijft mevrouw mr B., van de afdeling rechtshulp ANWB, aan het openbaar ministerie het verzoek om toezending van afschriften van de processen-verbaal van verhoor. (...)

Per 3 december 1999 schrijft het arrondissementsparket Den Haag dat zij niet aan dit verzoek om toezending van afschriften van de processen-verbaal van verhoor kunnen voldoen en ik me moet wenden tot de politie waar de aangifte is gedaan. (…)

Nu zijn we weer even ver als bij mijn brief van 5 oktober 1999 aan de politie. Dit heet volgens mij 'van het kastje naar de muur sturen'. Het komt voor mij zeer vervelend over vooral tegen de achtergrond van de eerdere onjuiste behandeling van uw politieambtenaar."

19.1. Klachtbehandelaar D. stuurde verzoeker op 6 januari 2000 een brief waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"In het kader van de klachtbehandeling heb ik inmiddels een gesprek gehad met agent R. Zij heeft in eerste aanleg de aanrijding, waarbij u was betrokken, behandeld.

Haar verklaring geeft aanleiding om 'hoor en wederhoor' toe te passen. Door haar worden feiten aangedragen die de gedraging in een ander licht plaatsen. Zo geeft zij in haar verklaring, die u hierbij aantreft, aan, dat door uw houding en opstelling een goed en open gesprek niet mogelijk was. Ook wekte u niet bepaald de indruk slachtoffer te zijn in de zin van 'gewond zijn' ten gevolge van een aanrijding. Haar visie op het gebeurde blijkt uit haar bijgevoegde verklaring.

R. voert aan dat zij u voldoende heeft geïnformeerd over de door haar te verrichten inspanningen. Zij geeft aan dat zij op voortvarende wijze een onderzoek heeft ingesteld en aan de hand van de verklaringen een registratieset heeft opgemaakt en ingezonden naar de NVVA. Voor de gegevens van de tegenpartij heeft zij u verwezen naar de NVVA, dit met het oog op de Wet op de politieregisters (privacywetgeving). Zij heeft u dit meegedeeld. Haar verwijzing naar het openbaar ministerie was niet juist doch zij had hierbij geenszins de bedoeling u onjuiste informatie te verstrekken maar enkel om u ter wille te zijn om de gegevens van de tegenpartij te achterhalen.

Door tussenkomst van verkeerscoödinator Di. zijn op een later moment de door u verstrekte getuigen gehoord en is de registratieset gewijzigd. De getuigenverklaringen gaven echter geen aanleiding tot wijziging van de registratieset. Volgens R. was er geen sprake van 'doorrijden na aanrijding'. Ook Di. heeft hierover dezelfde mening. Op uw verzoek heeft hij nogmaals de aanrijding doorgesproken met de parketsecretaris. Ook die was van mening dat in het onderhavig geval volstaan kon worden met een registratieset en dat het opmaken van een proces-verbaal niet nodig was. U bent hiervan in kennis gesteld.

Zowel R. als Di. zijn van mening dat er geen redenen meer zijn de registratieset opnieuw te wijzigen en tevens dat uw belangen inmiddels voldoende zijn behartigd. Zij wijzen er in dit verband op dat de tegenpartij schuld heeft bekend en dat haar verzekeringsmaatschappij u heeft laten weten dat zij alle aansprakelijkheid in deze accepteert."

19.2. Bij zijn brief voegde D. een verslag van het gesprek dat hij op 6 januari 2000 met politieambtenaar mevrouw R. over verzoekers klacht had gevoerd. In dit gespreksverslag staat onder meer het volgende vermeld:

"Betreft: weergave klachtgesprek klachtbehandelaar met agent R. inzake de klacht (van de; N.o.) heer U. d.d. 6 januari 2000.

Betrokkene maakte kennis met klager op 15 december 1998. Zij werd door de receptioniste gevraagd om een man te woord te staan waar niet mee te praten viel. De man waar de receptioniste het over had bleek klager te zijn. Hij bleek heel boos te zijn. Toen zij trachtte hem te kalmeren en te vragen wat er was bleef hij heel boos en raasde voortdurend over een aanrijding die hij had gehad. De man stond in het halletje van het bureau. Hij wekte niet de indruk dat hij gewond was. Met een stok, die hij in zijn hand had, zette hij zijn woorden kracht bij. Verbaal en non-verbaal kwam hij zeer arrogant en overheersend over. Deze houding en opstelling van klager weerhield haar om hem in het bureau uit te nodigen. Het is in haar werkwijze gebruikelijk om mensen die aangifte willen doen of anderszins hun verhaal willen doen in het bureau uit te nodigen.

Klager vertelde dat hij op een parkeerplaats door een mevrouw in een personenauto was aangereden en dat deze mevrouw na de aanrijding was doorgereden zonder dat de identiteit van haar of van haar auto bekend was gemaakt. Klager toonde zich ook bijzonder boos over de toedracht van deze aanrijding. Ook vertelde hij dat hij aan zijn hand gewond was. Betrokkene ontkende dat zij hierover geringschattend had gedaan. Zij zag zelf niets aan de bewuste hand maar gaf klager het advies om, als daartoe aanleiding was, een dokter te consulteren.

Toen klager haar het kenteken van de tegenpartij gaf deelde zij hem direct mee dat zij een onderzoek zou instellen en dat zij klager van haar bevindingen in kennis zou stellen. Hierop verliet klager het bureau. Zij wees klager echter op haar beperkingen om gegevens van de tegenpartij aan hem te verstrekken, dit met het oog op de Wet op de privacy.

Direct na het vertrek van klager heeft zij een onderzoek ingesteld. Telefonisch heeft zij de tegenpartij als verdachte verhoord, dit omdat zij er vanuit ging dat er inderdaad sprake was van doorrijden na aanrijding. De tegenpartij, een vrouw, bleek overstuur te zijn van het voorval met klager. Volgens de tegenpartij was zij inderdaad tegen klager aangereden. Zij had hem niet gezien. Zij was echter niet doorgereden maar gestopt en heeft klager aangesproken. Zij verklaarde zelfs haar excuses aangeboden te hebben en hebben aangeboden om naar de verwondingen van hem te kijken omdat ze zelf verpleegkundige was.

Klager reageerde echter heel boos, weigerde de excuses te accepteren en zette met zijn wandelstok zijn woorden kracht bij. Met de wandelstok maakte hij bewegingen in haar richting en sloeg ook op het dak van haar auto. Klager kwam op haar zo dreigend en bedreigend over dat zij en haar driejarig kind overstuur raakten. Toen klager hierop ook bij haar wegliep is zij weggereden. Hierbij had zij geenszins de bedoeling om onder de aanrijding uit te komen. De tegenpartij verklaarde dat zij uit angst voor klager niet wilde dat haar gegevens aan hem zouden worden verstrekt. Zij was als de dood dat hij bij haar aan de deur zou komen.

Gelet op dit verhaal was het voor betrokkene duidelijk dat er geen sprake was van 'verlaten plaats ongeval'.

Binnen een uur heeft betrokkene klager teruggebeld en hem van haar bevindingen in kennis gesteld. Hij was het absoluut niet eens met de gang van zaken. Hierop vertelde betrokkene hem dat hij gegevens van de aanrijding kon opvragen bij de NVVA in Zoetermeer. Klager vond dit een rare gang van zaken. Toen betrokkene klager nog enkele gegevens van hem vroeg voor de registratieset reageerde hij heel dwars en afwerend. Zo weigerde hij zijn voornamen voluit te vermelden en ook zijn geboortedatum.

Betrokkene heeft vervolgens van de aanrijding aan de hand van de verklaringen van beide partijen een registratieset opgemaakt en ingezonden.

Enkele dagen later kwam klager weer aan het bureau en verstrekte de namen van twee getuigen. Ook verklaarde hij het niet eens te zijn met het niet mogen verstrekken van de gegevens van de tegenpartij. In overleg met een coördinator heeft zij klager verwezen naar de NVVA en naar het openbaar ministerie om toch deze gegevens te verkrijgen. Pas veel later bleek haar dat het openbaar ministerie hier geen rol in speelt.

Toen klager een kopie van de registratieset had opgevraagd bleek hij het niet met de inhoud eens te zijn. Vervolgens heeft verkeerscoördinator Di. de zaak overgenomen en hierin bemiddeld. Door tussenkomst van Di. heeft betrokkene de registratieset gewijzigd.

Dat er geen sprake was van 'verlaten plaats ongeval' werd haar door Di. bevestigd.

Die had het zelfs ook nog bij de parketsecretaris gecheckt. Ook hij vond dat in dit geval geen proces-verbaal opgemaakt diende te worden maar dat kon worden volstaan met het opmaken van een registratieset.

Op verzoek van Di. hoorde betrokkene alsnog de door klager opgegeven getuigen.

Dit bleek een echtpaar te zijn. Hun verklaring voegde echter niets toe aan hetgeen bij betrokkene al over de aanrijding bekend was.

Betrokkene gaf aan dat zij doorgaans veel aandacht besteedt voor slachtoffers en anderen die een beroep doen op de politie. Klager kwam op haar echter zo overheersend en alles-willen-bepalen over dat een goed en open contact met hem hierdoor niet mogelijk was. Zij betreurt dit. Dat klager nu over haar inspanningen en gedrag klaagt is volgens haar niet terecht.

Ook merkt zij op dat de registratieset op verzoek van klager is gewijzigd en dat de tegenpartij en haar verzekeringsmaatschappij alle aansprakelijkheid hebben aanvaard. Hierdoor zijn de belangen van klager voldoende behartigd en veiliggesteld."

20. De korpschef deelde verzoeker in reactie op zijn klacht van 13 november 1999 bij brief van 2 februari 2000 onder meer het volgende mee:

"Op 15 december 1998 werd u op een parkeerterrein in Voorschoten aangereden door een bestuurster van personenauto. U verwijt deze mevrouw dat zij is 'doorgereden na een aanrijding', omdat zij haar identiteit of die van haar voertuig niet bekend heeft gemaakt. Toen u daarvan in het bureau Voorschoten melding maakte vond u dat u door de betrokken politieambtenaar vanuit een machtspositie te woord werd gestaan en weigerde zij u de gegevens van de tegenpartij te verstrekken. Tevens heeft zij, naar uw mening, verzuimd om van het voorval proces-verbaal op te maken. De door haar opgemaakte registratieset was onjuist opgemaakt, terwijl nadien de gewijzigde versie eveneens onjuistheden bevatte. Een uitvoerig rapport van u over de aanrijding, die u haar verstrekte, werd genegeerd. Ook had zij zeer geringschattend gedaan over uw verwondingen. U wenst dat alsnog proces-verbaal wordt opgemaakt en dat de registratieset opnieuw wordt aangepast.

Door de klachtbehandelaar werden tijdens zijn onderzoek gesprekken gevoerd met u en uw belangenbehartiger, de betrokken politieambtenaar, de verkeersadviseur, de receptioniste en de tegenpartij van de aanrijding. (…)

Uw zienswijze:

Tijdens het gesprek met de klachtbehandelaar werd u bijgestaan door uw belangenbehartiger, een juriste van de ANWB.

U verwijt de tegenpartij dat zij met haar auto achteruit is gereden zonder dat zij eerst haar ramen en spiegels had schoongemaakt. Zij opende hierna slechts een klein kiertje haar raam en vertelde aan u, dat zij u niet had gezien. Toen u uw tas in de auto wilde zetten reed zij weg van de plaats van het ongeval. Haar identiteit was u op dat moment niet bekend. Van een getuige vernam u het kenteken. Gezien deze gang van zaken bent u stellig van mening dat hier sprake was van doorrijden na aanrijding, dat als misdrijf wordt aangemerkt.

U ging naar het politiebureau in Voorschoten, waar u te woord werd gestaan door de betrokken politieambtenaar. Ondanks dat u haar meldde slachtoffer te zijn van een aanrijding en daarvan veel pijn ondervond moest u in het halletje blijven staan. Zij heeft u inhoudelijk niet over de aanrijding gehoord, maar volstond met het vragen van uw gegevens.

Zij gaf aan, dat zij inspanningen zou verrichten om de tegenpartij te achterhalen en over de aanrijding aan te spreken. Volgens u verschool zij zich echter direct achter de privacywet toen het ging over het verstrekken van de gegevens van de tegenpartij. In januari 1999 verstrekte u aan de betrokken politieambtenaar een uitvoerig rapport over de aanrijding. Zij deelde echter mede, dat zij de registratieset reeds had gemaakt en dat deze was verzonden naar de NVVA te Zoetermeer en naar het openbaar ministerie. Nadien bleek dit laatste niet juist te zijn, omdat het openbaar ministerie geen enkele bemoeienis met deze aanrijding had. Ook door u opgegeven getuigen werden door haar genegeerd. Hierdoor is de aanrijding volgens u niet juist behandeld. Tevens vond u dat de betrokken politieambtenaar geringschattend deed over uw verwondingen.

Via de NVVA kreeg u de beschikking over een kopie van de opgemaakte registratieset. Deze bevatte volgens u vele fouten en tekortkomingen. De tijdstippen waren niet nauwkeurig. Uw geboortedatum was niet juist en ook de situatietekening kwam niet overeen met de werkelijkheid. Tevens was er in opgenomen dat u de tegenpartij met uw stok had bedreigd en daarmee op haar auto had geslagen.

Door tussenkomst van de verkeerscoördinator was de registratieset gewijzigd en de NVVA daarvan in kennis gesteld. Op dit gewijzigde exemplaar was niet vermeld dat er sprake was van doorrijden na aanrijding. Dit vond u een grove fout en tekortkoming en u verlangde dat deze fout door de politie zou worden hersteld.

Toen de verkeerscoördinator tijdens zijn contacten en correspondentie had aangegeven, dat hij twijfel had of er sprake was van doorrijden na aanrijding was u het daar niet mee eens. U gaf aan dat de tegenpartij schuld had erkend en dat haar verzekeringsmaatschappij de aansprakelijkheid had geaccepteerd. Er was inmiddels al een schadebemiddelaar bij u op bezoek geweest. Dit werd bevestigd door uw belangenbehartiger. Zij gaf aan dat uw belangen voldoende waren veilig gesteld.

Zienswijze van de betrokken politieambtenaar:

De receptioniste verzocht haar een man te woord te staan waar volgens haar niet mee te praten viel. Zij ontmoette u en u was heel boos. Zij trachtte u te kalmeren en vroeg wat er was. U gaf aan dat u een aanrijding had gehad. U stond in het halletje van het bureau. Zij had niet de indruk dat u gewond was. Verbaal en non-verbaal maakte u veel indruk op haar. Met een stok, die u in de hand had, zette u voortdurend uw woorden kracht bij, waardoor het haar weerhield u in het bureau uit te nodigen.

U vertelde dat u op een parkeerplaats door een mevrouw in een personenauto was aangereden en dat deze mevrouw hierna was doorgereden zonder haar identiteit of die van haar auto bekend te maken. Tevens vertelde u dat u aan uw hand gewond was. Hoewel zij niets aan de hand zag, adviseerde zij u om naar een dokter te gaan als daartoe aanleiding was.

Nadat u het kenteken van de auto van de tegenpartij had verstrekt zij zei dat zij direct een onderzoek zou instellen en u van haar bevindingen in kennis zou stellen. Wel wees zij u op de beperkingen om informatie te verstrekken in verband met de privacywetgeving.

Direct stelde zij een onderzoek in. Telefonisch benaderde zij de tegenpartij. Deze barstte in huilen uit en bleek overstuur te zijn van uw dreigende houding direct na de aanrijding. Zij gaf aan dat zij niet was weggereden, maar dat ze met u heeft gesproken. Ze heeft haar excuses aangeboden, die door u werden geweigerd. Ook maakte ze bekend dat ze ziekenverzorgster was en bood ze aan om naar uw hand te kijken. Dit werd door u geweigerd. U zette met uw wandelstok uw woorden kracht bij en sloeg daarbij op het dak van haar auto. U kwam op haar en haar kind zo dreigend en bedreigend over, dat toen u wegliep, zij is weggereden.

Gelet op deze bevindingen was het voor haar duidelijk, dat er geen sprake was van doorrijden na aanrijding of verlaten plaats ongeval.

Binnen een uur na uw bezoek aan het bureau belde zij u op en stelde u in kennis van haar bevindingen. U was het absoluut niet eens met de gang van zaken. Zij verwees u naar de NVVA voor een kopie van de registratieset. Toen zij u nog enkele gegevens vroeg zoals uw voornamen en geboortedatum weigerde u deze te verstrekken.

Aan de hand van de verklaringen van beide partijen maakte zij een registratieset en stuurde deze naar de NVVA.

Enkele dagen later verstrekte u namen van getuigen. Om die reden verwees zij u naar de NVVA en, na overleg met een coördinator, naar het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie bleek echter geen bemoeienis met deze zaak te hebben. Dit bleek haar pas nadien.

De behandeling is overgenomen door de verkeerscoördinator. In overleg met hem heeft zij de registratieset veranderd en de getuigen gehoord. Die verklaring veranderde echter niets aan de toedracht.

Hij bevestigde haar dat er geen sprake was van verlaten plaats ongeval en dat er om die reden geen proces-verbaal opgemaakt hoefde te worden. Ook de parketsecretaris was deze mening toegedaan.

Zienswijze van de verkeerscoördinator:

Hij gaf aan dat hij diverse gesprekken en correspondentie met u heeft gehad. Hij vond dat u slecht tevreden te stellen was. U vond de gewijzigde versie van de registratieset nog niet juist. Volgens hem was er geen sprake van doorrijden na aanrijding. Dit heeft hij u meegedeeld. Toen u hem berichtte dat u het hier niet mee eens was heeft hij de casus voorgelegd aan de parketsecretaris die ook van mening was dat er van doorrijden na aanrijding geen sprake was en dat er geen proces-verbaal opgemaakt hoefde te worden.

De betrokken politieambtenaar heeft in juni 1999 alsnog de tegenpartij en de getuigen gehoord. De verklaringen voegden niets toe aan de toedracht of gevolgen van de aanrijding. U wilde deze verklaringen hebben. Hij verwees U hiervoor naar de officier van justitie.

Hoor en wederhoor:

U ontving van de klachtbehandelaar een schrijven met als bijlage het gespreksverslag van de betrokken politieambtenaar. De visie van de verkeerscoördinator was in het persoonlijk gesprek met de klachtbehandelaar aan de orde gekomen.

Telefonisch gaf u aan de klachtbehandelaar aan dat u het met die zienswijze niet eens was. Er was volgens u een tegenstrijdigheid.

Uw brief van 26-12-1999:

U had aan de klachtbehandelaar een brief geschreven, waarin u verzocht om inzage in de processen-verbaal. De verkeerscoördinator had u daarvoor verwezen naar de officier van justitie in Den Haag. Daar was de zaak niet bekend en was u terug naar de politie verwezen.

De klachtbehandelaar heeft u duidelijk gemaakt dat van de aanrijding geen proces-verbaal is opgemaakt en dat dit ook niet zal geschieden.

Zienswijze van de receptioniste:

Op 15 december 1998 had zij dienst als receptioniste toen u het bureau Voorschoten binnenkwam. U vertelde dat u door iemand was aangereden. U was heel druk in woord en gebaar. Met uw wandelstok zette u uw woorden kracht bij. Het lukte haar niet met u in gesprek te komen. Zij had niet de indruk dat u het slachtoffer was van een aanrijding waarbij u gewond was geraakt. U gaf aan dat u aan de hand gewond was. Verder kon zij zich geen letsel herinneren. Uw gedrag weerhield haar om u in het bureau uit te nodigen, terwijl zij dit normaal wel doet.

Op een gegeven moment verzocht zij de betrokken politieambtenaar om de zaak over te nemen. Deze vertelde u dat zij een onderzoek zou instellen betreffende de aanrijding, maar dat zij niet op voorhand de gegevens van de tegenpartij kon en mocht verstrekken omdat zij gebonden was aan de privacywetgeving. De betrokken politieambtenaar was volgens haar naar u toe heel beleefd en voorkomend.

Zienswijze van de tegenpartij:

Zij verklaarde dat zij op 15 december 1998 op de parkeerplaats van motel (…) in Voorschoten u had aangereden. Het regende op dat moment pijpenstelen. Ze reed stapvoets achteruit en hoorde toen iets onder haar auto, ze dacht dat er iets met haar uitlaat was. Het bleek dat zij tegen u was aangereden.

U had een wandelstok in de hand waarmee u uw woorden kracht bijzette en sloeg hiermee zelfs enkele malen op het dak van haar auto. Later bleek er geen schade te zijn. Ze trachtte na het voorval uit haar auto te stappen. Doordat u zo dichtbij stond lukte dit slechts ten dele. Ze kon net tussen haar auto en portier blijven staan. U reageerde heel boos en opdringerig. Door uw postuur en houding gaf u haar niet de gelegenheid om geheel uit te stappen. 'Hoe zou jij het vinden om aangereden te worden' had u gevraagd, waarna zij aangaf, dat zij in die trant meer verwijten van u kreeg.

Ze maakte bekend dat ze ziekenverzorgster was en bood aan om naar uw gewonde hand te kijken. Dit werd door u afgewezen. Na nog enkele opmerkingen liep u weg in de richting van uw auto. Omdat ze van u bang was geworden, omdat u op haar heel dreigend en bedreigend overkwam is ze weggereden en heeft haar kind naar school gebracht.

Uit het klachtonderzoek kom ik tot de conclusie, dat de betrokken politieambtenaar de aanrijding voldoende heeft behandeld. Op basis van de verklaringen van beide partijen heeft zij een registratieset opgemaakt waarvan de inhoud voldoende was voor de verzekeringsmaatschappij om haar aansprakelijkheid in deze te erkennen en te accepteren.

Op uw verzoek hebben de verkeerscoördinator en de betrokken politieambtenaar alsnog inspanningen verricht om u ter wille te zijn. De eerste registratieset is gewijzigd en uw belangen zijn daarmee voldoende veiliggesteld. Er was geen verdere aanleiding om de registratieset nogmaals te wijzigen.

Ook ben ik van mening dat de gronden en argumenten voor het misdrijf 'doorrijden na aanrijding' ontbreken. Dit wordt bevestigd door het feit dat de parketsecretaris van het openbaar ministerie, na overleg, heeft aangegeven dat in dit geval geen proces-verbaal behoefde te worden opgemaakt.

Ik acht het optreden van de betrokken politieambtenaren juist en correct."

B. Standpunt verzoeker

1.1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

1.2. Verzoeker klaagde er in zijn verzoekschrift verder nog over dat de politie geen proces-verbaal had opgemaakt van de aanrijding c.q. van het doorrijden na de aanrijding. Ook deelde hij telefonisch mee dat hij wenste dat de officier van justitie de bestuurster van de auto die hem had aangereden zou aanspreken op het feit dat zij na de aanrijding was doorgereden zonder haar identiteit bekend te maken. Ten aanzien van deze klachtonderdelen liet de Nationale ombudsman verzoeker bij brief van 29 juni 2000 weten dat hij zich, indien hij het niet eens was met het oordeel van de politie dat er geen sprake was van doorrijden na aanrijding en het in verband hiermee niet opmaken van proces-verbaal, tot de officier van justitie kon wenden met het verzoek de visie van de politie te beoordelen en met het verzoek alsnog tot vervolging over te gaan.

De Nationale ombudsman liet verzoeker verder nog weten dat hij zich, als de officier van justitie zou beslissen niet tot vervolging van de bestuurster over te gaan, kon wenden tot het gerechtshof te Den Haag. Op grond van artikel 12 van het Wetboek van strafvordering is het gerechtshof immers bevoegd te bevelen dat vervolging zal worden ingesteld. In verband hiermee deelde de Nationale ombudsman verzoeker ten slotte nog mee dat geen onderzoek zou worden ingesteld naar de hiervóór genoemde klachtonderdelen, omdat de Nationale ombudsman op grond van de wet inzake zijn ambt niet bevoegd is te oordelen over gedragingen waarop de rechterlijke macht toeziet.

1.3. Bij zijn verzoekschrift voegde verzoeker onder meer een aan de afdeling Rechtshulp van de ANWB gerichte brief van getuige J. Deze ongedateerde brief luidt onder meer als volgt:

"Op verzoek van de heer U. heb ik de brief van 2 februari 2000 gelezen. Naar aanleiding hiervan de volgende opmerkingen.

In juni 1999 ben ik door agente R. telefonisch benaderd, en zij vroeg mij of ik me de toedracht van de aanrijding op 15 december 1998 nog kon herinneren. Ik heb haar bevestigd dat ik dit kon en haar verwezen naar de getuigenverklaring in de brief, welke de heer U. naar aanleiding van dit voorval had geschreven.

Zijn de opgegeven namen juist? antwoord ja

Is het opgegeven adres juist? antwoord ja

Mag ik volledigheidshalve uw geboortedatum? 6 februari 1930

Einde getuigenverhoor.

Wat mij verbaasd heeft is het feit dat de politie op indicatie van mevrouw H. een situatieschets gemaakt heeft, die volkomen afwijkt van de werkelijke situatie. Zij stond namelijk geparkeerd op een plaats waar met grote letters op de grond staat N.P. (betekent niet parkeren).

Ook heeft mevrouw H. aangegeven dat zij langzaam achteruit reed omdat het pijpenstelen regende. Het regende echter geen pijpenstelen, maar het miezerde. Eens te meer een reden om voor het wegrijden de autoruiten schoon te maken.

Mevrouw H. moest wel achteruitrijden omdat zij vooruit tegen een verkeersgeleider aan zou rijden welke aan het einde van de 'niet parkeren'-strook staat. Bovendien wil ik u, misschien ten overvloede, nog wijzen op mijn verklaring dat er absoluut geen sprake was van een bedreigende situatie, maar dat mevrouw H. wel wegreed zonder zich bekend te maken.

Dit zijn mijn opmerkingen na het lezen van de brief aan de heer U."

2. Medewerkster B. van de afdeling Rechtshulp van de ANWB stuurde de Nationale ombudsman op 5 juli 2000 in verband met het onderzoek naar verzoekers klacht onder meer afschriften van twee medische verklaringen. Uit beide verklaringen bleek dat verzoeker nog geruime tijd na de aanrijding op 15 december 1998 onder medische behandeling had gestaan wegens - onder meer - schouderletsel.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder nam bij brief van 3 juli 2000 onder meer het volgende standpunt in:

"Ik acht het optreden van de betrokken politieambtenaren correct. Zij zijn klager op een juiste manier ter wille geweest en hebben veel tijd en energie gestoken in het beantwoorden van zijn vragen en opmerkingen. Ik acht de klacht derhalve ongegrond.

Inhoudelijk kan ik als volgt reageren.

Ad 1. Na onderzoek is gebleken dat er van het doorrijden na schaderijden in juridische zin geen sprake was. Gebleken is, dat na de aanrijding de betrokken partijen voldoende contact met elkaar hebben gehad om gegevens uit te wisselen. Dat dit niet is gebeurd heeft kennelijk gelegen aan het optreden van de beide partijen. De een kwam bedreigend over en de ander heeft, na informatie naar de verwondingen en het aanbieden van hulp, zich hierdoor onplezierig gevoeld.

Ad 2. Ik acht deze doorverwijzing naar het openbaar ministerie juist. De betreffende processen-verbaal zijn ter beschikking van deze organisatie gesteld. Na overleg met het openbaar ministerie is deze aanrijding afgehandeld en opgelegd. Dat de processen-verbaal niet zijn ingezonden houdt niet in, dat de Politie Hollands Midden bevoegd is deze ter beschikking te stellen. Deze bevoegdheid komt het openbaar ministerie toe.

Ad 3. De bevindingen van de getuigen zijn voldoende vastgelegd. De getuige heeft niets meer over de toedracht van de aanrijding kunnen verklaren dan wat er reeds op dat moment bekend was."

2.1. Na een schriftelijk verzoek hiertoe van de Nationale ombudsman vulde de korpsbeheerder zijn standpunt bij brief van 18 december 2000 onder meer als volgt aan:

"Nadat de heer U. op 15 december 1998 zich aan het politiebureau te Voorschoten (vervoegde; N.o.) en daar zijn weergave van de gebeurtenis had gedaan werd vastgesteld, dat er ruim voldoende tijd en gelegenheid was geweest tussen de betrokkenen van de aanrijding om gegevens uit te wisselen danwel daar afspraken over te maken. Er is derhalve geen aangifte van doorrijden na schaderijden opgenomen, doch volstaan met het registreren van de aanrijding en het opnemen van de verklaringen."

2.2. De korpsbeheerder voegde onder meer afschriften van de volgende stukken bij zijn aanvullend standpunt:

2.3. een proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 15 december 1998, waarin verzoeker onder meer het volgende verklaart:

"Ik wil u mededelen dat ik zojuist/ vandaag dinsdag 15 december 1998, omstreeks 11.15 uur, slachtoffer ben geweest van een aanrijding op het parkeerterrein van het (…)motel (…) te Voorschoten, waarbij de veroorzaakster is weggereden.

Ik liep over het parkeerterrein, op weg naar mijn geparkeerde personenauto, toen plotseling een personenauto, een rode Volkswagen Jetta (...) achteruit reed. Zij reed met de achterzijde van deze auto tegen mij aan.

Ik zag dat de bestuurster uit haar voornoemde auto stapte. Zij zei dat het haar speet en dat zij mij helaas niet gezien had. Ik zei vervolgens hierop dat ik daar geen genoegen mee nam en dat ik haar excuses niet aannam. Ik zei haar dat ik gewond was aan mijn hand. Hierop stapte de bestuurster weer in haar auto en reed weg.

Ten gevolge van de aanrijding heb ik letsel aan mijn hand."

2.4. een proces-verbaal van een telefonisch verhoor van mevrouw H. van 15 december 1998, waarin H. onder meer het volgende verklaart:

"U vraagt mij of ik zojuist betrokken ben bij een aanrijding. U vertelt mij dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Ik kan u het volgende vertellen.

Vandaag, dinsdag 15 december 1998, omstreeks 11.15 uur heb ik op het parkeerterrein (…) te Voorschoten een aanrijding gehad met een voetganger.

Ik reed op het parkeerterrein voornoemd op een gegeven moment met mijn voertuig, een rode Volkswagen Jetta (...), achteruit. Het regende op dat moment en ik had geen goed zicht.

Op een gegeven moment hoorde ik een klap. Ik bracht mijn voertuig tot stilstand en stapte uit. Ik zag een oudere man achter mijn voertuig staan. Deze meneer deelde mij mede dat ik met mijn voertuig tegen hem was aangereden en dat hij pijn in zijn hand had. Ik bood direct mijn excuses aan en vertelde dat ik hem helaas niet gezien had en erkende dat ik fout was geweest.

Omdat ik ooit werkzaam ben geweest bij de eerste hulpdienst in een ziekenhuis, bood ik de meneer aan om naar zijn hand te kijken. Op deze vraag reageerde de meneer zeer hevig. Hij zei dat hij geen genoegen nam met de gemaakte excuses.

De meneer had een wandelstok in zijn hand en ging hiermee naar mijn richting zwaaien en sloeg met zijn wandelstok op het dak van mijn voertuig. De meneer begon hard te schreeuwen en te vloeken en riep dat hij de excuses niet genoeg vond.

Ondertussen was mijn driejarig dochtertje uit mijn voertuig gestapt. Ik zag dat zij helemaal overstuur was, kennelijk door de dreigende houding van de oudere man. Ik vond dat het taalgebruik en de houding van de man dreigend overkwam. Ik kon geen redelijk gesprek voeren met de man. Ik ben goed geschrokken en ben daarom weer mijn auto ingestapt en ben weggereden. Thuis aangekomen stond ik nog steeds te trillen op mijn benen.

U vraagt mij of mijn gegevens doorgegeven mogen worden aan de andere partij. Ik heb dit liever niet. Ik ben bang dat die meneer dan aan de deur komt."

2.5. een proces-verbaal van een telefonisch verhoor van getuige J. van 28 juni 1999, waarin J. onder meer het volgende verklaart:

"U vraagt mij of ik iets kan vertellen over een aanrijding gebeurd op het parkeerterrein (…) te Voorschoten, op dinsdag 15 december 1998, omstreeks 11.15 uur.

Ik kan u hierover vertellen dat ik inderdaad getuige ben geweest van een aanrijding met een voetganger en een rode auto. Ik kwam vanuit het restaurant (…) en zag dat een man het parkeerterrein overstak en richting zijn personenauto liep. Ik zag tevens dat een rode auto op het middengedeelte geparkeerd stond en op een gegeven moment langzaam achteruit reed tegen de man die daar liep. Ik herinner me dat het op dat moment regende.

Ik herinner me dat de beide partijen met elkaar in gesprek gingen en dat de man klaagde over letsel aan zijn arm en dat de man zei dat hij suikerpatiënt was. Op een gegeven moment zei die man dat hij iets uit zijn auto ging halen en ik zag dat hij naar een geparkeerde auto toe liep. Vervolgens zag ik dat de vrouw in de rode auto wegreed, de (…)weg op.

Mijn vrouw heeft vervolgens het kenteken genoteerd van deze rode auto en heeft het kenteken aan de man gegeven. Ik kan mij momenteel dat kenteken niet herinneren."

2.6. een medische verklaring van manueel therapeut T. van 14 september 1999 waarin onder meer staat vermeld dat verzoeker ten gevolge van een aanrijding schouder-, rug- en heupklachten had. Alleen voor de schouderklachten werd hij nog behandeld, de overige klachten waren door een manueel arts verholpen.

2.7. een verslag van het gesprek dat klachtbehandelaar D. op 10 januari 2000 had met politieambtenaar Ru.:

"Betrokkene is in het bureau Voorschoten receptioniste en had dienst toen klager in het bureau kwam. Zij kon zich herinneren dat de man op hoge poten het bureau binnenkwam. Hij vertelde dat hij door iemand was aangereden. Klager was heel druk in woord en gebaar. Met een wandelstok zette hij voortdurend zijn woorden kracht bij. Hij kwam op haar heel arrogant en neerbuigend over. Door het gedrag van klager lukte het niet om hem iets te vertellen of uit te leggen. Hij luisterde gewoon niet en bleef voortdurend praten. Hij wekte de indruk dat hij enkel zijn eigen gelijk wilde hebben.

Klager kwam op haar niet bepaald als slachtoffer over. Hij bleef gewoon voor de balie staan en maakte geen gebruik van de stoelen in het halletje. Zij kon zich herinneren dat hij vertelde dat hij aan zijn hand gewond was. Voor het overige kon zij zich geen letsel herinneren. Het gedrag van klager weerhield haar ervan de man in het bureau uit te nodigen. Dit is bij haar normaal bij haar werk. Een slachtoffer of iemand die aangifte wil doen nodigt zij doorgaans in het bureau uit.

Omdat het haar niet lukte om met klager een normaal gesprek aan te knopen heeft zij agent R. gewaarschuwd en verzocht om klager te woord te staan. R. sprak klager aan en trachtte een gesprek aan te knopen. Klager wilde enkel de gegevens van de tegenpartij hebben. R. vertelde klager dat zij een onderzoek zou instellen maar dat het niet zeker was dat zij deze gegevens aan hem zou mogen verstrekken, dit gelet op de bepalingen van de privacywetgeving. R. was naar klager toe heel beleefd en voorkomend. Ook naar haar luisterde klager echter niet. Hij was heel druk en opgewonden. Hij kwam over als een man die per se zijn eigen gelijk wilde hebben of hij dat nu had of niet.

Toen R. hem had meegedeeld dat zij niet op voorhand de gegevens van de tegenpartij mocht geven reageerde klager heel onredelijk, onhebbelijk en dwars. Hij was heel drammerig om toch maar zijn zin te krijgen. R. trachtte hem uit te leggen wat zij zou doen in dit onderzoek maar klager luisterde niet naar haar. Ze meende zich te herinneren dat klager boos het bureau verliet maar kan dit niet met zekerheid zeggen, dit omdat zij ook bezig was met andere werkzaamheden en het gesprek tussen klager en R. niet van a tot z heeft gevolgd."

2.8. een briefje van verzoeker aan klachtbehandelaar D. van 11 januari 2000 dat onder meer als volgt luidt:

"Bij deze een beeldoverzicht wat diabetes-mellitus betreft. Hypo is verlagend en hyper is in verhogende situatie; volgen elkaar doorgaans op (sinds 1982). Mogelijk verklaart dat iets, als ik verkeerd ben overgekomen. Ik blijf erbij dat ik zeer beleefd ben geweest, maar wel (…)(onleesbaar; N.o.) door upset en pijn."

2.9. een brochure over suikerziekte waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"HYPO HYPER

Wisselend humeur Moeheid

(…) (…)

Bloedsuiker verhogende factoren:

(…)

- lichamelijke belasting (…)

- geestelijke belasting (…)

(…)"

2.10. een door klachtbehandelaar D. op 12 januari 2000 opgesteld verslag van het telefoongesprek dat hij de dag ervoor met verzoeker had gevoerd:

"Klager deelde zijn reactie telefonisch mee.

Hij toonde zich verontwaardigd over de weergave van agent R. Zij heeft klager over de aanrijding niet gehoord. Zij deed ook zeer geringschattend over de verwonding aan de hand van klager. In het gesprek met de klachtbehandelaar had zij aangegeven dat zij niets aan de hand van klager had gezien maar op het aanrijdingsformulier vermeldde zij dat er blauwe plekken zichtbaar waren. Klager vond dit een opmerkelijke tegenstrijdigheid. Ook gaf klager aan dat R. niets had gedaan om de dader op te sporen. Deze activiteiten had klager allemaal zelf gedaan. Hij merkte op dat de tegenpartij minimaal een ernstige waarschuwing of bekeuring had verdiend. Nog steeds was klager van mening dat er sprake was van doorrijden na aanrijding en dat daarvan proces-verbaal opgemaakt had moeten worden.

Vervolgens confronteerde klachtbehandelaar klager met de uitlatingen van R., de receptioniste en van de tegenpartij over het gedrag van klager. Alle drie omschreven zij klager als een onhebbelijke man die niet luisterde en alleen wilde horen wat hij wilde horen. Hierop reageerde door te vertellen dat hij suikerziekte had en dat hij tengevolge van een verstoorde bloedspiegel boos over zou kunnen zijn gekomen. Dat wil echter niet zeggen dat hij echt boos was. Toen klachtbehandelaar hem vroeg waarom hij dit niet tegen R. had verteld of tegen mij in het klachtgesprek, gaf hij aan dat hij niet met zijn ziekte te koop liep en om die reden hier niet eerder dit had aangegeven. Klager vertelde dat hij in de hal van het politiebureau Voorschoten wankelend moeite had gedaan om de pijn en dergelijke te onderdrukken. Ook gaf hij aan dat hij een nogal fors en groot postuur had (1.91 lang) en dit niet kleiner kon maken. Klager was nu van mening dat men (R., receptioniste en tegenpartij) bezig was hem kapot te maken door het gedrag van klager centraal te stellen. Hij was als laatste van mening dat agent R. hem vanuit een machtspositie had behandeld en te woord gestaan."

2.11. een verslag van het gesprek dat D. op 12 januari 2000 had met mevrouw H.:

"Betrokkene verklaarde dat zij op 15 december 1998 met haar auto op het parkeerterrein van motel (…) in Voorschoten was. Het regende pijpenstelen. Toen zij stapvoets achteruit reed met haar auto reed zij kennelijk tegen klager aan. Zij had hem niet gezien toen zij achteruit reed. Ze achtte het niet onwaarschijnlijk dat klager tegen haar auto was opgelopen.

Klager had een wandelstok in zijn hand waarmee hij meerdere keren op het dak van haar auto sloeg. Zij trachtte uit te stappen maar dit lukte slechts ten dele. Klager reageerde vanaf het eerste moment zo boos en opdringerig dat het haar niet lukte om helemaal uit te stappen. Zij kon enkel tussen haar auto en haar portier blijven staan.

Klager reageerde bijzonder boos en verwijtend. Door zijn postuur en houding gaf hij haar niet de ruimte en gelegenheid om uit te stappen. 'Hoe zou jij het vinden om aangereden te worden' zo beet hij haar toe en meer van dergelijke verwijten.

Hij klaagde alleen over pijn in zijn hand. Omdat betrokkene ziekenverzorgster is bood zij aan om naar zijn hand te kijken. Door hem werd dit boos van de hand gewezen. Ze had beter uit haar doppen moeten kijken volgens klager. Ze omschreef klager als een zeer temperamentvolle man die geenszins een aangeslagen of gewonde indruk maakte.

Inmiddels raakte haar kind in de auto enigszins overstuur door de boze klager. Zelf blokkeerde ze ook door zijn gedrag.

'Ik rij met mijn Audi ook jouw auto in, dan kun je zelf eens kijken hoe je dat vindt' snauwde klager haar toe. Hierop liep klager weg in de richting van zijn auto. Hierop is zij zelf ook weggereden omdat zij bang was geworden van klager. Ze benadrukte dat zij geen enkele kans had gekregen om met klager op normale wijze over de aanrijding te praten. De man was niet aanspreekbaar. Ze kreeg de indruk dat de man het idee had dat hij haar een lesje moest leren.

Door zijn negatieve en bedreigende gedrag raakte zij overstuur en is weggereden. Toen zij even later thuis was belde agent R. al."

2.12. Een brief van de waarnemend districtschef Leiden-Voorschoten van 12 januari 2000 aan de korpschef waarin onder meer het volgende staat vermeld:

"Opmerkingen klachtbehandelaar:

De behandeling van de aanrijding:

Klager verweet de politie in eerste instantie dat zij niet ter plaatse kwam. Toen ik klager hierop doorvroeg gaf hij aan dat omstanders hem hadden verteld dat de politie niet ter plaatse zou komen. Klager heeft echter niet ter plaatse de politie in kennis gesteld. In het bureau werd de aanrijding behandeld door agent R. Hoewel er moeilijk met klager te communiceren was heeft zij op adequate en voortvarende wijze een onderzoek ingesteld en klager van haar bevindingen in kennis gesteld. Hoewel klager aangaf dat hij de gegevens van de tegenpartij wilde hebben was het van haar kant correct dat zij klager wees op de beperkingen van de privacywetgeving. De Wet op de politieregisters geeft formeel namelijk geen mogelijkheden om aan derden gegevens te verstrekken, ook niet aan de direct betrokkenen van een aanrijding. De NVVA heeft deze bevoegdheid wel.

R. heeft de gegevens en het relaas van klager genoteerd. Het verwijt van klager dat hij niet is gehoord door R. is naar mijn mening niet terecht. Uit het verhaal van klager kon R. voldoende informatie halen om zich een beeld van de toedracht te vormen. Direct belde zij de tegenpartij die de aanrijding erkende. Echter op basis van dit verhaal kwam voor haar vast te staan dat er geen sprake was van verlaten plaats ongeval. De tegenpartij schetste een beeld van klager dat zij, gelet op zijn gedrag tegenover de receptioniste en tegen haar, goed kon plaatsen.

Op basis van haar bevindingen stelde zij klager in kennis en maakte van de aanrijding een registratieset op. Op dat moment had klager geen namen van getuigen verstrekt. Toen klager in januari 1999 op bureau kwam met nadere gegevens gaf dit voor haar geen aanleiding om de aanrijdingsset te veranderen. Ze gaf aan dat deze al was verzonden naar de NVVA. De toedracht van de aanrijding was haar voldoende bekend. Vervolgens heeft brigadier Di. de kwestie verder behandeld. Op aandringen van klager heeft hij R. opdracht gegeven de aanrijdingsset te veranderen, niet omdat dit per se noodzakelijk was in verband met ernstige fouten, maar om klager ter wille te zijn en tevreden te stellen. Klager bleek echter niet tevreden te stellen. Di. heeft klager meegedeeld dat de gewijzigde registratieset niet opnieuw veranderd zou worden. Ook deelde hij hem mee dat er naar zijn overtuiging geen sprake was van doorrijden na aanrijding. Daarom zou geen proces-verbaal worden opgemaakt. Toen klager bleef aandringen heeft hij de casus besproken met de parketsecretaris die de mening van Di. deelde. Dit is aan klager meegedeeld. De aanrijdingsset is opgemaakt op basis van de verklaringen van beide betrokkenen. Ik heb vastgesteld dat zowel de eerste aanrijdingsset als ook de tweede voldoende gegevens bevatte op basis waarvan de verzekeringsmaatschappijen een goed oordeel konden vellen. Inmiddels had de tegenpartij schuld bekend en had ook de verzekeringsmaatschappij haar aansprakelijkheid volledig erkend en geaccepteerd. Hierdoor zijn de belangen van klager volkomen gewaarborgd. Er is hierdoor geen enkele noodzaak de aanrijdingsset opnieuw te wijzigen. Ook heb ik vastgesteld dat er geen sprake was van doorrijden na aanrijding. Zie hiervoor onder het kopje 'gedrag van klager'.

Het gedrag van klager:

Ik heb klager leren kennen als een man waarmee het slecht kersen eten is. Hij heeft een groot fors postuur en een houding die uit de hoogte is naar anderen. Hij sprak zeer geringschattend over de politie als organisatie en over agent R. in het bijzonder. Het is een man die dingen van mensen eist, niet vraagt of verzoekt. Zo eiste hij van mij dat ik ten minste tweemaal het dossier zou bestuderen alvorens met hem in gesprek te gaan. In het klachtgesprek met klager, die door een belangenvertegenwoordiger van de ANWB werd bijgestaan, gaf ik na 10 minuten aan dat ik een time-out wilde omdat ik, gelet op het overheersende en neerbuigende gedrag van klager, een groeiende ergernis voelde opkomen die mij belemmerde in mijn gesprek. Klager bond toen wat in. Wel maakte hij zich 'groot en breed' als ik kritische vragen stelde die nodig waren om mij een beeld te vormen. Klager reageerde op deze vragen alsof hij persoonlijk werd aangevallen. Hij kwam daarbij zowat over de tafel als wilde hij zijn mening bij mij inprenten. Voor wat betreft de behandeling van de aanrijding door R. en Di. ging klager heel diep in op de kleinste details. Zo was hij heel boos dat zijn geboortedatum door R. onjuist was vermeld terwijl R. had verteld dat klager deze uit boosheid niet had verstrekt.

Klager was heel verwijtend dat de politie niet ter plaatse kwam bij de aanrijding. 'Ze komen toch niet' vertelde hij mij. Toen ik hierop doorvroeg bleek dat omstanders hem dit hadden verteld. Om die reden had hij de politie niet gewaarschuwd maar was zelf naar het politiebureau gereden. De receptioniste omschreef het gedrag van klager als arrogant en neerbuigend. Daarbij was hij boos en wilde niet luisteren.

R. verklaarde dat klager heel boos en opstandig was en met zijn stok zijn woorden kracht bijzette. Daarbij kwam hij op haar arrogant en overheersend over. De tegenpartij omschreef klager als een man die ervan overtuigd was dat zij een lesje moest leren. Over de aanrijding kon zij niet praten omdat klager heel boos en bedreigend was. Met zijn wandelstok zette hij zijn woorden kracht bij en ook sloeg hij meerdere keren met deze stok op haar auto. Zij raakte overstuur door het gedrag van klager en reed daarom weg, niet met de bedoeling om onder de aanrijding uit te komen maar omdat zijn bang was van klager. Hoewel klager alles ontkende acht ik het niet onwaarschijnlijk dat hij zich onheus heeft opgesteld. Zo vertelde hij tijdens het klachtgesprek dat er namens de verzekeringsmaatschappij een schadebemiddelaar bij hem thuis was geweest. Die man had gezegd dat hij blij was met mensen zoals klager omdat hij daardoor voldoende werk hield. Toen klager de man uitliet zei hij tegen hem dat hij hoopte dat hij op zijn gezicht zou vallen en zijn gebit zou beschadigen (hierbij geef ik een en ander in wat nettere bewoordingen weer). Toen de man vroeg waarom klager dit hoopte antwoordde klager hem: 'dan hebben mijn zoons weer wat werk, die zijn namelijk tandarts'. Opvallend voor mij was dat toen ik tijdens het gesprek van hoor en wederhoor hem met zijn voor anderen negatieve gedrag confronteerde hij direct de hoek van de patiënt in dook door te vertellen dat hij suikerpatiënt was en of ik wel wist wat dit inhield. Tevens gaf hij aan dat zijn boosheid daaruit te verklaren was. Op mijn vragen waarom hij daar niet in een eerder stadium over had verteld gaf hij als reden dat hij niet met zijn ziekte te koop liep. Hij was er trots op dat hij al 16 jaar suikerziekte had maar toch goed functioneerde. Ik (acht; N.o.) het waarschijnlijk dat klager door zijn gedrag anderen op negatieve wijze beïnvloedt waardoor een open contact met hem niet mogelijk is of ernstig wordt belemmerd.

Visie districtschef:

Gelet op de resultaten van het klachtonderzoek en de opmerkingen van de klachtbehandelaar ben ik van mening dat agent R. de aanrijding voldoende heeft behandeld. Op basis van de verklaringen van beide partijen heeft zij een registratieset opgemaakt waarvan de inhoud voldoende was voor de verzekeringsmaatschappij om haar aansprakelijkheid in deze te erkennen en te accepteren.

Op verzoek van klager hebben brigadier Di. en agent R. alsnog inspanningen verricht om klager ter wille te zijn. Zo is de eerste registratieset gewijzigd. De belangen van klager zijn hiermee voldoende veiliggesteld en is er geen enkele aanleiding om opnieuw de registratieset te wijzigen.

Ook ben ik van mening dat de gronden en argumenten voor het misdrijf 'doorrijden na aanrijding' ontbreken en dat het correct is dat in dit geval geen proces-verbaal wordt opgemaakt.

Daar waar vraagtekens gezet kunnen worden bij problemen inzake de communicatie met klager acht ik het niet onwaarschijnlijk dat het gedrag van klager hier mede debet aan is."

D. Reactie verzoeker

Medewerkster B. van de afdeling rechtshulp van de ANWB reageerde bij brief van 15 augustus 2001 namens verzoeker onder meer als volgt op het standpunt van de korpsbeheerder:

"De heer U. geeft aan dat de door (…)(de korpschef; N.o.)(…) aangevoerde argumenten zijn gebaseerd op onware processen-verbaal van verhoor, die zijn opgesteld door agent R. te Voorschoten, die niet aan de heer U. noch aan zijn getuige zijn voorgelezen laat staan ondertekend. Beschikt u over ondertekende exemplaren? Teksten zijn strijdig met de werkelijkheid, verdere verhalen van de verschillende politiemensen geven subjectieve beoordelingen omtrent de persoon van de heer U., maar betreffen geen vaststelling van feiten."

E. verklaring getuige J.

Op 19 december 2001 verklaarde getuige J. telefonisch onder meer het volgende tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:

"Ik kan mij de aanrijding van verzoeker door de bestuurster van een auto op 15 december 1998 nog herinneren. Mijn vrouw en ik liepen op de parkeerplaats bij een motel in Voorschoten. Verzoeker liep met zijn wandelstok over de parkeerplaats, toen hij door een achteruitrijdende auto werd geraakt. De auto reed stapvoets. De achterkant van de auto raakte verzoekers wandelstok en de hand en/of arm waarmee hij deze wandelstok vasthield. Ik denk dat de bestuurster verzoeker over het hoofd heeft gezien. Het miezerde op het moment van de aanrijding. Als het miezert en je maakt je autoruiten niet schoon, heb je slecht zicht. Dat was volgens mij hier het geval. Mijn vrouw en ik stonden ongeveer acht à negen meter verwijderd van de plek van de aanrijding. Voor zover ik het mij kan herinneren, heeft de bestuurster haar portierraampje opengedraaid. Ik heb niet gehoord wat verzoeker en de bestuurster tegen elkaar zeiden. Ik kan mij niet herinneren of de bestuurster haar portier heeft opengedaan. Wat ik zeker weet, is dat zij niet is uitgestapt. Ook heeft zij niet bijvoorbeeld een been buiten haar auto gezet.

Ik weet dat de bestuurster heeft verklaard dat zij na de aanrijding is weggereden van de parkeerplaats omdat verzoeker bedreigend op haar overkwam. Hierover kan ik het volgende zeggen. Hoewel ik niet heb gehoord wat verzoeker tegen de bestuurster heeft gezegd, kan ik mij voorstellen dat het iets is geweest in de trant van 'Had je niet kunnen uitkijken.' Ik ken verzoeker als een integere man, hij is er niet de man naar om agressief te reageren. Ik weet dat de bestuurster heeft verklaard dat verzoeker met zijn wandelstok op haar auto heeft geslagen. Dit is niet het geval geweest. Door de aanrijding schoot verzoekers wandelstok weg; misschien dat de wandelstok hierbij tegen de auto is aangekomen en de bestuurster dit heeft ervaren alsof verzoeker met zijn stok tegen haar auto sloeg. Anders kan ik niet verklaren waarom de bestuurster zegt dat verzoeker met zijn stok heeft geslagen. Verzoeker stond na de aanrijding natuurlijk vlakbij de auto, maar niet zo dicht op het autoportier aan de bestuurderszijde dat de bestuurster niet had kunnen uitstappen of zich hierdoor bedreigd had kunnen voelen.

Mijn vrouw en ik drinken soms een kopje koffie bij het motel waar de aanrijding plaatsvond. Ook verzoeker komt daar soms. We spreken nooit met hem af maar komen elkaar alleen toevallig tegen bij het motel. Wat dat betreft zou ik ons geen vrienden of kennissen willen noemen.

Ik weet dat verzoeker na de aanrijding onder medische behandeling heeft gestaan omdat hij bij de aanrijding letsel had opgelopen. Zelf heb ik geen letsel gezien bij verzoeker, maar ik stond dan ook een paar meter bij hem vandaan. Verder heb ik niets te verklaren dat van belang zou kunnen zijn."

F. nadere reactie verzoeker

Verzoeker liet in reactie op de verklaring van getuige J. op 25 februari 2002 telefonisch onder meer weten dat hij zich kon vinden in de verklaring van J. Als aanvulling op de verklaring deelde verzoeker mee dat de tegenpartij voordat zij hem aanreed met haar auto op een "niet parkeren"-strook geparkeerd stond.

Verder liet verzoeker weten dat hij, alles overziend, van mening is dat de politie onvakkundig is opgetreden. Achteraf gezien had hij de politie niet nodig gehad bij de afwikkeling van de aanrijding, omdat de zaak tussen zijn verzekeringsmaatschappij en de verzekeraar van de tegenpartij is afgehandeld. Verder deelde verzoeker mee dat de politie heeft vermeld dat hijzelf, de tegenpartij en getuige J. processen-verbaal van verhoor hebben ondertekend, terwijl dit niet het geval is geweest.

Achtergrond

1. Verstrekking afschrift proces-verbaal

Op grond van het bepaalde in de Wet politieregisters is de politie niet zelfstandig bevoegd afschriften van processen-verbaal te verstrekken aan slachtoffers van strafbare feiten. Wel is de politie op grond van artikel 15 Wet Politieregisters gehouden om, op hun verzoek en onder bepaalde voorwaarden, aan leden van het openbaar ministerie gegevens uit politieregisters - waaronder processen-verbaal - te verstrekken. Onder bepaalde voorwaarden kan het openbaar ministerie ertoe overgaan deze informatie vervolgens aan het slachtoffer te verschaffen, bijvoorbeeld in verband met het door het slachtoffer willen indienen van een klacht ex artikel 12 Wetboek van strafvordering bij het gerechtshof tegen de niet-vervolging van de dader van een strafbaar feit.

2. Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen

Ingevolge de Richtlijn verbaliseringsbeleid bij verkeersongevallen van 10 mei 1995, in werking getreden op 1 juni 1995 (Stcrt. 1995, 122) zendt de politie zowel van verkeersongevallen waarvan proces-verbaal zal worden opgemaakt als van verkeersongevallen die alleen geregistreerd worden, een registratieformulier aan het Verbond voor Verzekeraars (voorheen de NVVA: Nederlandse Vereniging van Automobielassuradeuren, tegenwoordig de Stichting processen-verbaal).

Bij verkeersongevallen waarbij meer dan licht letsel of meer dan zeer lichte schade is veroorzaakt, dient in ieder geval een registratieformulier te worden opgemaakt. In de gevallen waarin slechts een registratieformulier wordt opgemaakt, is het onderzoek door de politie naar het ongeval niet uitgebreid, omdat de afwikkeling van het ongeval in de regel civielrechtelijk, via de verzekeringsmaatschappijen van betrokkenen, plaatsvindt. Zo wordt in die gevallen in de regel geen diepgaand onderzoek naar zogenoemde stille getuigen (krassporen op het wegdek, rem-, schuif- of slipsporen, glasscherven, lakschilfers enz.) gedaan.

Op het registratieformulier is een beperkte ruimte beschikbaar voor een situatieschets. In de regel wordt op die plaats een schets gemaakt, waaruit de plaats van het ongeval, de verkeerssituatie en de richting van de voertuigen blijkt. Er worden voor zo'n schets in het algemeen geen metingen verricht.

3. Wegenverkeerswet 1994, artikel 7

"1. Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:

a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;

b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.

2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op degene die op de plaats van het ongeval behoorlijk de gelegenheid biedt tot vaststelling van zijn identiteit en, voor zover hij een motorrijtuig bestuurde, tevens van de identiteit van dat motorrrijtuig."

4. Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, artikel 54

"Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals wegrijden, achteruitrijden, uit een uitrit de weg oprijden, van een weg een inrit oprijden, keren, van de invoegstrook de doorgaande rijbaan oprijden, van de doorgaande rijbaan de uitrijstrook oprijden en van rijbaan wisselen, moeten het overige verkeer voor laten gaan."

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

N.a.v. aanrijding waarbij verzoeker betrokken was op registratieformulier niet vermeld dat de wederpartij was doorgereden na aanrijding; voor kopie van processen-verbaal verwezen naar openbaar ministerie, terwijl deze daar nooit naartoe zijn gezonden; onvoldoende de bevindingen van getuigen vastgelegd.

Oordeel:

Niet gegrond