Verzoeker, een Libanese asielzoeker, klaagt erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) hem naar aanleiding van zijn asielverzoek niet aanvullend heeft gehoord, waardoor hij een wezenlijk deel van zijn asielrelaas niet naar voren heeft kunnen brengen.
Verder klaagt verzoeker erover dat de IND zijn raadsman onvoldoende tijd heeft gegund voor het indienen van aanvullingen en correcties op het rapport van nader gehoor inzake zijn asielverzoek.
Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop de IND zijn klacht heeft behandeld die hij hierover op 17 augustus 2000 heeft ingediend. Hij klaagt er in dit verband met name over dat zijn klacht niet met de benodigde onafhankelijkheid is beoordeeld.
Beoordeling
A. Ten aanzien van de weigering om verzoeker aanvullend te horen.
1. Verzoekers klacht betreft in de eerste plaats de afwijzing door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) van het verzoek van zijn gemachtigde van 17 augustus 2000 om hem na het gehoor op 19 juni 2000 aanvullend te horen. Verzoeker meent dat hij daardoor een wezenlijk deel van zijn asielrelaas niet naar voren heeft kunnen brengen, met name met betrekking tot de ervaringen tijdens zijn detentie in Libanon en de psychische gevolgen hiervan.
2. Verzoekers gemachtigde heeft het verzoek om een aanvullend gehoor ongeveer twee maanden na het nader gehoor op 19 juni 2000 ingediend. Het gehoor van 19 juni 2000 te Hoogeveen was feitelijk al te beschouwen als een aanvullend gehoor aangezien verzoeker, na een kort gehoor, op 31 mei 2000 ook reeds nader was gehoord in het Aanmeldcentrum (AC) te Zevenaar.
3. Op basis van het verslag kan worden vastgesteld dat de detentieperiode van verzoeker tijdens het gehoor op 19 juni 2000 aan de orde is geweest.
4. Toen verzoeker op 17 augustus 2000 telefonisch om een aanvullend gehoor verzocht, had hij de IND nog geen aanvullingen en correcties op het gehoor van 19 juni 2000 doen toekomen. Bovendien onderbouwde de gemachtigde van verzoeker, zoals door de Staatssecretaris is gesteld en door verzoeker niet is weersproken, het verzoek niet met concrete gegevens en omstandigheden.
In die situatie kon de IND het verzoek dan ook in redelijkheid afwijzen.
De onderzochte gedraging is op dit onderdeel behoorlijk.
B. Ten aanzien van de termijn voor het indienen van aanvullingen en correcties.
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de IND zijn raadsman onvoldoende tijd heeft gegund voor het indienen van aanvullingen en corecties op het rapport van nader gehoor. Volgens de afspraken die hierover zijn gemaakt tussen de IND en de Stichting Rechtsbijstand Asiel (SRA) heeft een raadsman, vanaf de dag na toezending van het verslag van het nader gehoor, vijf dagen de tijd om dit verslag aan te vullen en te corrigeren. Daarnaast kan hij de IND om uitstel verzoeken. Dit verzoek wordt beoordeeld aan de hand van werkinstructie 167a (zie Achtergrond, onder 2.).
2. De gemachtigde van verzoeker heeft de IND niet verzocht om uitstel voor het indienen van de aanvullingen en correcties op het verslag van het nader gehoor van 19 juni 2000. Hij heeft hier niet om verzocht omdat hij meende dat dergelijke verzoeken vrijwel altijd worden afgewezen.
3. Omdat niet om uitstel is verzocht, is de IND niet in de gelegenheid geweest om in de onderhavige zaak te kunnen beoordelen of uitstel noodzakelijk was. Doordat de IND pas op 18 augustus 2000 op de aanvraag besliste, heeft de IND de gemachtigde naast de gebruikelijk vijf dagen uiteindelijk nog bijna acht weken de tijd gegund voor het indienen van de aanvullingen en correcties.
De onderzochte gedraging is ook op dit onderdeel behoorlijk.
C. Ten aanzien van de klachtbehandeling.
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de IND de klacht die hij over het voorgaande op 17 augustus 2000 indiende, niet met de benodigde onafhankelijkheid heeft beoordeeld. In artikel 9:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de behandeling van een klacht dient te geschieden door een persoon die niet betrokken is geweest bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft (zie Achtergrond, onder 1.).
2. In de onderhavige zaak is de afdoeningsbrief van 28 augustus 2000 ondertekend door de ambtenaar van de IND die eerder ook het telefonische verzoek van 17 augustus 2000 om een aanvullend gehoor had afgewezen, en die eveneens de beschikking van 18 augustus 2000 had ondertekend waarin namens de Staatssecretaris van Justitie de asielaanvraag van verzoeker werd afgewezen. Hiermee heeft de IND gehandeld in strijd met artikel 9:7 van de Awb.
De onderzochte gedraging is op dit onderdeel niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond ten aanzien van de afwijzing om verzoeker aanvullend te horen, en ten aanzien van het indienen van aanvullingen en correcties.
De klacht ten aanzien van de onafhankelijkheid bij de beoordeling van de klacht is gegrond.
Onderzoek
Op 10 oktober ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A., ingediend door de heer mr. N. te Emmen, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Verzoeker werd in de gelegenheid gesteld te reageren op de informatie van de Staatssecretaris van Justitie.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Staatssecretaris van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker diende op 28 mei 2000 een asielaanvraag in. Op 31 mei 2000 werd hij in het Aanmeldcentrum (AC) te Zevenaar nader gehoord. Vervolgens is hij op 19 juni 2000 te Hoogeveen aanvullend gehoord.
Ongeveer twee bladzijden van het twaalf bladzijden tellende verslag van het gehoor van 19 juni 2000 te Hoogeveen zijn gewijd aan de verklaringen van verzoeker over zijn detentie en hetgeen hem tijdens die detentie is overkomen. Uit het verslag blijkt dat verzoeker heeft meegedeeld dat hij nog meer over zijn detentieperiode kon vertellen, maar dat de hoorambtenaar hem hierop heeft geantwoord dat hij hier voorlopig genoeg over had verteld.
2. De gemachtigde van verzoeker verzocht de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) op 17 augustus 2000 telefonisch om verzoeker nogmaals aanvullend te horen omdat verzoeker tijdens het gehoor van 19 juni 2000 te Hoogeveen niet alles had kunnen vertellen wat hij had meegemaakt. Nadat de IND dit verzoek had afgewezen, diende de gemachtigde hierover nog dezelfde dag, op 17 augustus 2000, telefonisch een klacht in bij de IND.
3. De asielaanvraag van verzoeker is bij beschikking van 18 augustus 2000 afgewezen. Deze beschikking werd verzoeker op 30 augustus 2000 uitgereikt.
4. De IND reageerde bij brief van 28 augustus 2000 op de telefonische klacht van 17 augustus 2000. De IND deelde verzoekers gemachtigde in deze brief het volgende mee:
“…Op 17 augustus heeft u een klacht ingediend jegens mijn dienst, aangezien aan uw verzoek om een aanvullend gehoor van uw cliënt, A. (verzoeker; N.o.), geen gehoor is gegeven. Voorts heeft u mijn dienst verzocht om de beslissing op de aanvraag om toelating als vluchteling in ieder geval op te schorten tot 31 augustus.
Hierbij laat ik u weten, zoals eveneens kenbaar is gemaakt ten tijde van het telefoongesprek van 17 augustus 2000, dat ik geen noodzaak zie om uw cliënt aanvullend te horen. Het nader gehoor van 19 juni 2000 van uw cliënt is op een zorgvuldige wijze afgenomen. Uw cliënt heeft aangegeven dat hij alle tijd en ruimte heeft gekregen om alles te vertellen wat voor zijn asielaanvraag van belang is en heeft hij geen op of aanmerkingen over de werkwijze van de contactambtenaar en de manier waarop de sfeer waarin het gesprek heeft plaatsgevonden. Het rapport van het nader gehoor is aan uw cliënt uitgereikt, waarna hem een termijn is gegeven om aanvullingen en correcties in te dienen. In dit verband dient te worden gewezen op de taak van de rechtshulpverlener om het nader gehoor met zijn cliënt door te spreken en de aanvullingen en correcties op het nader gehoor op tijd in te dienen, zodat deze kunnen worden meegenomen in de beslissing.
Er is, noch door uw cliënt, noch door u, van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Enkel te stellen dat uw cliënt aanvullend gehoord dient te worden omtrent onderdelen van zijn asielrelaas, zonder dit te onderbouwen met concrete gegevens en omstandigheden, kan niet tot de verplichting leiden tot uitvoering van uw verzoek.”…
De brief van 28 augustus 2000 van de IND was ondertekend door dezelfde ambtenaar van de IND die eerder, op 17 augustus 2000, het telefonische verzoek om een aanvullend gehoor had afgewezen. Deze medewerker had eveneens de beschikking van 18 augustus 2000 ondertekend waarin namens de Staatssecretaris de asielaanvraag van verzoeker werd afgewezen.
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.
C. Standpunt staatsscretaris van justitie
In de reactie op de klacht deelde de Staatssecretaris van Justitie bij brief van 20 december 2000 onder meer het volgende mee:
“Ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht ben ik het volgende van mening. Betrokkene is op 29 en 31 mei 2000 te Zevenaar gehoord. Hierna is er een zwaarwegend advies uitgebracht. Vervolgens is betrokkene op 19 juni 2000 nogmaals nader gehoord omtrent zijn asielmotieven. Tijdens deze gehoren zijn betrokkenes detentie en de psychische gevolgen die dit voor hem heeft, aan de orde gekomen. (Verzoekers gemachtigde; N.o.) heeft op 17 augustus 2000 verzocht om betrokkene aanvullend omtrent zijn detentie te horen. Dit verzoek is mijns inziens terecht afgewezen. Dat er sprake zou zijn van het ontbreken van een wezenlijk onderdeel van het asielrelaas is mij niet gebleken. (Verzoekers gemachtigde; N.o.) heeft tijdens het telefoongesprek noch schriftelijk concrete informatie verstrekt die aanleiding gaf om te veronderstellen dat er onvoldoende informatie omtrent dat deel van het asielrelaas aanwezig was.
Hiermee kom ik bij het tweede gedeelte van de klacht. Ik verwijs hiervoor naar de afspraken die zijn gemaakt met de Stichting Rechtsbijstand Asiel (SRA). De termijn voor het indienen van aanvullingen en correcties gaat in op de dag na verzending van het rapport van gehoor naar de SRA en duurt vijf dagen. De gemachtigde heeft geen verzoek om uitstel ingediend. Hij heeft aangegeven dat een ingediend verzoek om uitstel standaard niet wordt verleend. Echter, indien sprake is van redenen zoals genoemd in werkinstructie 167a (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) zal uitstel worden verleend. Ook indien aanvullingen en correcties worden ingediend nadat de reactietermijn is verstreken, maar voordat de beschikking is geslagen, worden deze in de besluitvorming meegenomen. In dit geval is nog van belang dat het rapport van het nader gehoor is verzonden op 21 juni 2000. De beschikking is geslagen op 18 augustus 2000, zodat (verzoekers gemachtigde; N.o.) feitelijk niet vijf dagen maar gedurende acht weken aanvullingen en correcties had kunnen indienen. Tevens laat ik nog weten dat aanvullingen en correcties welke na de datum van de beslissing op de aanvraag om toelating als vluchteling zijn binnengekomen, worden meegenomen in de beslissing op het bezwaarschrift.
Ten derde de afhandeling van de klacht van (verzoekers gemachtigde; N.o.), die niet met de benodigde onafhankelijkheid zou zijn beoordeeld.
Zowel de beschikking van 18 augustus 2000 als de brief van 28 augustus 2000 zijn door dezelfde ambtenaar, de heer W., ondertekend. Hoewel de laatste ondertekening louter is geschied bij afwezigheid van de beoogde ondertekenaar, is de in dit geval gevolgde handelswijze in strijd met het bepaalde in artikel 9:7, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.). Ik heb de verantwoordelijke unit erop gewezen dat de gevolgde handelwijze onjuist is.
Gelet op het bovenstaande ben ik tot de conclusie gekomen dat de klacht van de heer A. deels ongegrond en deels gegrond is. Er bestond immers geen aanleiding de heer A. aanvullend te horen. De afspraken met de Stichting Rechtsbijstand Asiel zijn nagekomen. Zodat er geen sprake is van een situatie waarin de raadsman onvoldoende tijd is gegund voor het indienen van aanvullingen en correcties. Wel is de klacht van de heer Nijholt onzorgvuldig behandeld.
Ter uwer informatie kan ik u nog meedelen dat op 13 september 2000 namens betrokkene een bezwaarschrift is ingediend. Gelet op de inhoud van de nadere gronden op dit bezwaarschrift, is schorsende werking aan het bezwaarschrift verleend. Betrokkene zal in de gelegenheid worden gesteld een mondelinge toelichting op het bezwaarschrift te geven.”
D. Reactie verzoeker
(Verzoekers gemachtigde; N.o.) reageerde bij brief van 16 juli 2001 als volgt op de inlichtingen van 20 december 2000 van de Staatssecretaris:
“…Mijn cliënt blijft van mening dat hij niet alles heeft mogen vertellen wat hij wilde in het nader gehoor. Toen hij gedetailleerd wilde vertellen wat hem was overkomen tijdens de detentie is hij afgekapt door de ambtenaar V. Deze heeft hem meegedeeld, dat hij voorlopig genoeg verteld heeft over zijn detentieperiode (…). Cliënt heeft derhalve niet kunnen zeggen, wat hij wilde en van datgene wat niet gezegd is, daarvan kon de ambtenaar niet weten of het van belang is. Ik blijf dan ook van mening, dat cliënt gehoord had moeten worden door de IND.
Ik blijf erbij dat 5 dagen voor de correcties en aanvullingen een veel te korte termijn is voor correcties en aanvullingen. Ik heb geen uitstel gevraagd, omdat de tijd daarvoor te kort was en ik uit ervaring weet, dat ik toch geen uitstel krijg. Verder wil ik U verwijzen naar mijn klacht en refereer mij aan Uw oordeel.
Ik ben blij dat erkend wordt dat de klacht en de beschikking niet door dezelfde persoon ondertekend had mogen worden…”
Achtergrond
1. Artikel 9:7 Algemene wet bestuursrecht
“1. De behandeling van de klacht geschiedt door een persoon die niet bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, betrokken is geweest.'
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de klacht betrekking heeft op een gedraging van het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan.”
2. Werkinstructie 167A, 18 november 1998
“…Uitstel indiening nadere gronden:
Uitgangspunt is dat geen uitstel voor het indienen van nadere gronden wordt verleend.
(…)
A. Het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk.
Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan uitstel worden verleend tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel aanwezig is. (…)
B. Ziekte van advocaat of betrokkene.
Bij plotselinge ziekte van een rechtshulpverlener geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, voor vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) uitstel kan worden verleend. (…)
Bij plotselinge ziekte van de betrokkene zelf geldt als uitgangspunt dat uitstel kan worden verleend tot vijf werkdagen na het herstel van de betrokkene, indien de ziekte door het overleggen van een medische verklaring wordt aangetoond.
C. Overplaatsing van betrokkene.
Overplaatsing van de betrokken vreemdeling behoeft in principe geen belemmering te vormen voor het indienen van aanvullingen en correcties of nadere gronden. (…)
D. Vakantie
Eerste aanleg.
Voor het indienen van correcties en aanvullingen wordt geen uitstel verleend wegens vakantie. (…)
E. Wijziging van gemachtigde
In dit geval bestaat geen aanleiding om uitstel te verlenen. Wijziging van gemachtigde is een verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling en betreffende rechtshulpverleners tezamen…”