Een vrouw zegt dat zij een boot van haar broer heeft gekocht. Zij vindt daarom dat de boot haar bezit is. De Belastingdienst legde beslag op de boot vanwege schulden van haar broer. De vrouw is het hier niet mee eens. Zij diende daarom een klacht in bij de Belastingdienst. De Belastingdienst vindt deze klacht niet terecht. Daarop diende de vrouw een klacht in bij de Nationale ombudsman.
De rol van de Nationale ombudsman bij dit soort zaken is het beoordelen of de Belastingdienst in redelijkheid tot een beslissing is gekomen. De Nationale ombudsman heeft daarom de koopovereenkomst bekeken die door de vrouw en haar broer was opgemaakt. Hieruit blijkt dat de vrouw niet met haar broer had afgesproken dat het bezit van de boot aan haar werd overgedragen. De broer mocht de boot blijven gebruiken. Daarnaast sprak de vrouw met haar broer af dat hij (onder meer) de onderhoudskosten voor de boot bleef betalen. Ook sprak de vrouw met hem af dat zij de boot niet aan een derde mocht verkopen en dat haar broer de boot mocht terugkopen.
De overeenkomst is volgens de Nationale ombudsman daarmee anders dan hoe het in de wet staat en zoals het in het maatschappelijk verkeer bij overeenkomsten normaal gesproken gaat. De Nationale ombudsman is het daarom eens met de Belastingdienst dat – kort gezegd – niet (voldoende) is bewezen dat de vrouw en haar broer daadwerkelijk de bedoeling hadden dat de vrouw het bezit van de boot zou overnemen. Dit ondanks dat de vrouw een aantal (deel)betalingen aan haar broer heeft gedaan. De Nationale ombudsman vindt de klacht dan ook niet terecht.
De Belastingdienst gaf tijdens het onderzoek van de ombudsman aan met de vrouw in gesprek te willen gaan over de ontstane situatie. Dat gesprek kwam er ook. De Nationale ombudsman hoopt dat dit tot een oplossing leidt voor het probleem.