Meneer Raaf* vraagt in december 2019 om ambtshalve verlaging van de WOZ-waarden van zijn ouderlijk huis. Hij vraagt dit voor de jaren 2012-2016. De Regionale Belastinggroep (RBG) wijst dat verzoek af. Ook reageert de RBG niet meer op zijn herzieningsverzoek en herinneringsbrieven. De heer Raaf klaagt over de afwijzende beslissing. Hij en de RBG hadden toch voor de jaren 2017-2019 een compromis bereikt? Toen werden de WOZ-waarden wel verlaagd. De WOZ-waarden van 2016 en 2015 zijn volgens hem flink te hoog. Hij wil deze verlaagd zien.
Het verzoek van de heer Raaf is voor de jaren 2012-2014 te laat. Dat is volgens het landelijke beleid voor de waardering van onroerende zaken. Voor de jaren 2015 en 2016 vindt de ombudsman de beslissing van de RBG onduidelijk. De RBG schrijft dat de 20%-drempel niet is gehaald om de WOZ 2015 en 2016 ambtshalve te verlagen. De ombudsman mist een onderbouwing. Hij vraagt de RBG om nadere uitleg.
De RBG laat weten dat het compromis was gesloten om praktische redenen. Uitsluitend voor de jaren 2017-2019. Het waarderingsstandpunt was daardoor niet gewijzigd. Volgens de RBG is de juiste WOZ-waarde voor 2015 en 2016 ongeveer €190.000 en €189.000. Het verschil met de formeel, vastgestelde waarde is dan minder dan 20%. De rechter die aan de wieg stond van het compromis, heeft dat standpunt van de RBG in stand gelaten. Op basis daarvan vindt de ombudsman de beslissing van de RBG niet onredelijk. De klacht hierover vindt hij ongegrond.
Wel mist de ombudsman voldoende resultaat uit een eerder vastgesteld leerpunt over communicatie. De klacht vindt hij op dit punt gegrond. De RBG heeft het communicatieleerpunt tijdens het onderzoek van de ombudsman alsnog goed opgepakt.
*niet de echte naam