2002/005

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat de Pensioen- en Uitkeringsraad (Raadskamer wetten buitengewoon pensioen) zonder hem daarover te informeren zijn ex-echtgenote bij brief van 5 juli 2001 gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn inkomsten uit buitengewoon pensioen.

Beoordeling

1. De Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) verstrekte in een brief van 5 juli 2001 gegevens met betrekking tot verzoekers inkomsten uit buitengewoon pensioen aan zijn ex-echtgenote.

2. Bedoelde brief van de PUR van 5 juli 2001 was een antwoord op een brief van verzoekers ex-echtgenote van 1 juni 2001 waarin zij de PUR had gevraagd welke consequenties de verlaging van verzoekers inkomsten uit hoofde van zijn (voormalige) functie bij IBM had voor de hoogte van zijn buitengewoon pensioen.

In zijn antwoord deelde de PUR mee dat indien verzoekers IBM-pensioen lager zou worden, het buitengewoon pensioen hoger zou worden.

3. Volgens verzoeker gaat het hier om privacy-gevoelige informatie, en had de PUR hem in ieder geval moeten informeren over het voornemen om die gegevens aan zijn ex-echtgenote te verstrekken.

4. De PUR heeft aangeven dat hij nimmer privacy-gevoelige informatie over ontvangers van buitengewoon pensioen verstrekt aan derden zonder voorafgaande toestemming van betrokkene. In dat verband verwees de PUR naar zijn privacy-reglement waarin dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 7 (zie Achtergrond, onder 2.).

In dit geval was volgens de PUR echter geen sprake geweest van de verstrekking van privacy-gevoelige informatie, en was in de brief aan verzoekers ex-echtgenote slechts in algemene zin informatie gegeven over de kortingsmethodiek bij de wetten buitengewoon pensioen.

5. De brief van de PUR van 5 juli 2001 bevat geen gegevens over de persoonlijke situatie van verzoeker die niet al door zijn ex-echtgenote zijn genoemd in haar brief aan de PUR. Daarnaast is in de brief van de PUR uitsluitend aangegeven dat de hoogte van het bruto betaalbaar pensioen van verzoeker afhankelijk is van zijn overige inkomsten, en dat verlaging van zijn IBM-pensioen derhalve zal leiden tot verhoging van zijn buitengewoon pensioen.

6. De Nationale ombudsman is met de PUR van oordeel dat de brief van de PUR van 5 juli 2001 aan verzoekers ex-echtgenote geen privacy-gevoelige informatie bevat voor de verstrekking waarvan de PUR verzoeker om toestemming had moeten vragen. Gelet hierop en gelet op het feit dat op het verstrekken van algemene informatie over de berekeningswijze van de hoogte van buitengewoon pensioen bij samenloop met andere inkomsten de bepalingen van het privacy-reglement niet gelden, wordt geoordeeld dat er geen grond is de PUR in deze zaak onzorgvuldig handelen jegens verzoeker te verwijten.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Pensioen- en Uitkeringsraad (Raadskamer wetten buitengewoon pensioen) is niet gegrond.

Onderzoek

Op 6 augustus 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van de Pensioen- en Uitkeringsraad (Raadskamer wetten buitengewoon pensioen) te Leiden (PUR).

Omdat zijn klacht niet voldeed aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, werd zijn klacht niet in onderzoek genomen. Naar aanleiding van verzoekers brief van 24 september 2001 werd naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de PUR verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarbij werden de PUR enkele specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De PUR gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker, die in 1966 is gehuwd en in 1999 is gescheiden, ontvangt een buitengewoon pensioen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945.

Dit buitengewoon pensioen wordt uitbetaald door de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR).

2. Bij brief van 1 juni 2001 richtte de voormalige echtgenote van verzoeker zich tot de PUR met de mededeling dat verzoeker in januari 2001 zestig jaar was geworden en dat met ingang van 1 februari 2001 zijn “tijdelijk vervroegd IBM ouderdomspensioen” was ingegaan. Zij schreef de PUR voorts het volgende:

“…Op grond van de wet “Verevening pensioenrechten bij een scheiding” bestaat er voor de gewezen echtgenote van een deelnemer in de pensioenregeling recht op 50% van het tijdens het huwelijk opgebouwde pensioen.

Van tijdens de huwelijkse jaren opgebouwd IBM pensioen ontvang ik het zgn. “eigen recht”, over dit zelfstandig inkomen betaal ik loonheffing.

(Verzoeker; N.o.) heeft door de wet “Verevening pensioenrechten bij scheiding” een vermindering van inkomsten verkregen. In ons telefoongesprek op de datum 28 mei j.l. vertelde u mij dat na toezending van zijn financiële gegevens naar de pensioenuitvoerder ABP, de veranderde situatie van zijn inkomen door de Stichting 1940-1945 gecompenseerd zal worden, opdat zijn vastgestelde pensioengrondslag wordt hersteld. Het betreft een administratieve wijziging van zijn inkomsten, niet een inkomsten vermindering voor hem.

Graag zou ik van u een schriftelijke bevestiging willen hebben over de juistheid van deze regeling (pensioen compensatie bij vermindering van inkomsten)…”

3. De PUR deelde bij brief van 5 juli 2001 het volgende mee aan de ex-echtgenote van verzoeker:

“…De hoogte van het bruto betaalbaar buitengewoon pensioen van (verzoeker; N.o.) is afhankelijk van de overige inkomsten welke (verzoeker; N.o.) naast zijn buitengewoon pensioen geniet. Deze komen afhankelijk van de aard van de inkomsten geheel dan wel gedeeltelijk voor korting op het buitengewoon pensioen in aanmerking.

Indien (verzoeker; N.o.) bij IBM door de wet “verevening pensioenrechten bij scheiding” een lager pensioen ontvangt zal dit uiteraard tot een hoger buitengewoon pensioen leiden.

De vastgestelde pensioengrondslag zal hierdoor niet wijzigen…”

4. Op 6 augustus 2001 diende verzoeker per e-mail bij de Nationale ombudsman een klacht in over de handelwijze van de PUR.

Op 7 augustus 2001 stuurde hij de PUR een brief met de volgende inhoud:

“…Van mijn advocaat mocht ik een kopie van uw brief ontvangen d.d. 5-7-01 welke afkomstig was van de advocaat van (verzoekers ex-echtgenote; N.o.). Hierin geeft u uitleg over de hoogte van mijn persoonlijk inkomen. Ik heb nooit van u enige mededeling gehad, laat staan een verzoek tot toestemming tot het rondzenden van privacy-gevoelige gegevens.

Als u voornemens bent informatie over mij te verstrekken (of in te winnen), aan of van wie dan ook, verwacht ik op zijn minst gekend te worden..”

5. De PUR reageerde bij brief van 17 september 2001 als volgt:

“…Ook na indachtige bestudering van de gewraakte brief (van 5 juli 2001; N.o.) kan ik niet tot een andere conclusie komen dan dat in algemene zin informatie werd verstrekt over de werking van de Wetten Buitengewoon Pensoen waar het de kortingsmethodiek betreft. Ik ben dan ook van mening dat de brief geen enkel privacygevoelig element bevat waarvoor wij, voor het aan derden te verstrekken, uw toestemming zouden behoeven…”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt PUR

1. De Pensioen- en Uitkeringsraad verwees in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman naar zijn brief aan verzoeker van 17 september 2001 (zie onder A.5.).

2. Naar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman deelde de PUR voorts mee dat bij het verstrekken van informatie over ontvangers van een buitengewoon pensioen aan derden een terughoudend beleid wordt gevoerd en dat nimmer privacy-gevoelige informatie wordt verstrekt zonder voorafgaande toestemming van betrokkene. Leidraad daarbij is volgens de PUR de geheimhoudingsplicht die voortvloeit uit het op 4 november 1992 door het bestuur van de PUR in het kader van de Wet persoonsregistraties vastgestelde Privacy-reglement persoonsregistraties Pensioen- en Uitkeringsraad (zie Achtergrond).

Achtergrond

1. Wet persoonsregistraties (Wet van 28 december 1988, Stb. 665)

Artikel 11, eerste lid:

“Uit een persoonsregistratie worden slechts gegevens aan een derde verstrekt voor zover zulks voortvloeit uit het doel van de registratie, wordt vereist ingevolge een wettelijk voorschrift of geschiedt met toestemming van de geregistreerde.“

Artikel 19, eerste lid:

“Voor een persoonsregistratie (…) wordt een reglement vastgesteld.”

2. Privacy-reglement persoonsregistratie Pensioen- en Uitkeringsraad (Besluit van het bestuur van de PUR van 4 november 1992, Stcrt. 1993, n4. 14).

Artikel 1 (begripsbepalingen), onder c:

“Persoonsgegeven: een gegeven dat herleidbaar is tot een individuele natuurlijke persoon."

Artikel 7 (verstrekking van gegevens aan derden), eerste lid:

“Aan personen of instanties buiten de Raad worden slechts persoonsgegevens verstrekt voor zover zulks voortvloeit uit het doel van de registratie of wordt vereist ingevolge een wettelijk voorschrift dan wel geschiedt met schriftelijke toestemming van de geregistreerde.”

Instantie: Pensioen- en Uitkeringsraad

Klacht:

Zonder verzoeker te informeren zijn ex-echtgenote gegevens verstrekt met betrekking tot zijn inkomsten uit buitengewoon pensioen .

Oordeel:

Niet gegrond