Verzoekster was samen met haar (destijds) tien jaar oude dochtertje thuis. Op een gegeven moment hoorde zij een harde klap uit de richting van de voordeur van haar woning komen. Verzoekster ging direct naar de voordeur met de bedoeling deze open te maken. Op het moment waarop zij zich op drie meter afstand van de voordeur bevond, ging deze na een tweede klap kapot en open waarna zij vijf personen zag staan waarvan er twee op haar af kwamen. Het betrof een arrestatieteam (AT) van de Koninklijke Marechaussee (KMar) dat haar woning binnenviel. Het AT was op zoek naar een zoon van verzoekster, die werd verdacht van het eerder die dag plegen van een gewapende overval op een juwelier.
Verzoekster klaagde erover dat een officier van justitie van het parket Midden-Nederland toestemming had gegeven voor de inzet van een AT van de Koninklijke Marechaussee.
Verzoekster klaagde er verder over dat ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee tijdens deze inval zonder noodzaak vuurwapens op haar en haar destijds tien jaar oude dochter hadden gericht;
zich niet hadden gelegitimeerd tijdens de inval in haar woning; haar en haar dochter niet in dezelfde ruimte lieten verblijven terwijl zij geen verdachten waren en disproportioneel geweld tegen haar hadden gebruikt.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat er voldoende feiten en omstandigheden waren om verzoeksters woning door een AT te laten betreden. Er was, gelet op de mogelijke aanwezigheid van minderjarige kinderen, in het geval van verzoekster geen tijd en ruimte om haar zoon op een ander moment en locatie aan te houden. Het belang en de veiligheid van de samenleving woog zwaarder dan het belang van de kinderen. Er was niet gehandeld in strijd met het evenredigheidsvereiste. De Nationale ombudsman achtte de klacht wel gegrond voor zover het ontbreken van de belangenafweging door de hoofdofficier ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van kinderen betreft.
De Nationale ombudsman achtte het niet aannemelijk dat het door verzoekster gestelde vuurwapengebruik was voorgevallen. Het AT had niet gehandeld in strijd met het vereiste dat grondrechten moeten worden gerespecteerd.De klachten over het niet legitimeren door het AT tijdens de inval; het niet in dezelfde ruimte laten verblijven van verzoekster en haar dochter en het disproportionele geweld, achtte de Nationale ombudsman niet gegrond. Ten slotte achtte de Nationale ombudsman de beslissing van de KMar om verzoeksters klacht niet verder in behandeling te nemen, gegrond.