Verzoeker klaagt erover dat hij op 8 februari 2001 na zijn aanhouding op de vliegbasis Volkel van het ministerie van Defensie door functionarissen van de Koninklijke Luchtmacht niet onverwijld is overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee, ondanks zijn verzoek de Koninklijke Marechaussee te waarschuwen en ondanks dat apparatuur aanwezig was om aan dit verzoek te voldoen.
Voorts klaagt hij over de verblijfsomstandigheden op de vliegbasis Volkel van de Koninklijke Luchtmacht van het ministerie van Defensie na zijn aanhouding op 8 februari 2001. Hij klaagt er in dit verband over dat de ruimte waarin hij werd opgesloten ongeschikt was voor verblijf, omdat:
de ruimte smerig en stoffig was;
in de ruimte geen ramen aanwezig waren;
in de ruimte een vies toilet aanwezig was;
hij geen privacy had indien hij gebruik had willen maken van het toilet;
er in de ruimte in eerste instantie geen stoel aanwezig was.
Verzoeker klaagt er daarnaast over dat de Koninklijke Marechaussee hem op 8 februari 2001 te lang heeft ingesloten nadat hij was overgebracht naar de brigade te Uden. Hij klaagt er in dit verband over dat hij van ongeveer twaalf uur 's ochtends tot drie uur 's middags ingesloten is geweest.
Beoordeling
A. Met betrekking tot de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee
1. Verzoeker, vredesactivist, knipte op 8 februari 2001 zeven hartvormige gaten in de omheining van de vliegbasis Volkel. Daarna begaf hij zich op het terrein van de vliegbasis en gaf hij zichzelf aan bij een ambtenaar van de Koninklijke Luchtmacht. Vervolgens hield personeel van de Koninklijke Luchtmacht verzoeker op grond van artikel 53, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv); zie achtergrond, onder 1.), op heterdaad aan wegens vernieling.
2. Verzoeker klaagt erover dat hij op 8 februari 2001 na zijn aanhouding op de vliegbasis Volkel niet onverwijld door ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht is overgedragen aan ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee. Verzoeker heeft op dit punt naar voren gebracht dat hem was meegedeeld dat om 11.15 uur de Koninklijke Marechaussee was gearriveerd, die eerst nog een kijkje namen bij het hek, en om 11.30 uur bij hem kwamen. Daar was zijn verzoek om meteen proces-verbaal op te maken genegeerd, met als reden dat hij was aangehouden en moest worden voorgeleid aan een hulpofficier van justitie.
3. Op grond van artikel 53, vierde lid Sv dient een andere persoon dan een opsporingsambtenaar, die een verdachte op grond van het eerste lid van dit artikel heeft aangehouden, de aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over te dragen. Op grond van het derde lid van dit artikel moet deze opsporingsambtenaar er dan weer voor zorgen dat de aangehoudene ten spoedigste voor een (hulp)officier van justitie wordt geleid.
4. Uit de brief van de luchtmacht van 7 maart 2001 blijkt dat ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht verzoeker om 10.08 uur hebben aangehouden.
Uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee van de brigade te Uden is gebleken dat de Koninklijke Marechaussee op 8 februari 2001 om 10.15 de melding heeft ontvangen dat verzoeker was aangehouden. Er is geen reden om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.
Hieruit volgt dat de ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht onverwijld hebben gemeld dat zij verzoeker hadden aangehouden.
De onderzochte gedraging van de Koninklijke Luchtmacht is op dit punt behoorlijk.
5. Een plicht om onverwijld over te dragen aan een opsporingsambtenaar, brengt met zich mee een plicht van deze opsporingsambtenaar om onverwijld over te nemen.
6. In het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee is verder vermeld dat de Koninklijke Marechaussee om 10.25 op de vliegbasis is aangekomen, dat wil zeggen 10 minuten na de melding. Gelet op hun aanrijdtijd betekent dit de ambtenaren meteen naar de vliegbasis zijn gereden. Deze aanrijdtijd is ook niet onredelijk lang. Op de vliegbasis hebben zij om 10.25 uur eerst de situatie ter plaatse bekeken, te weten de vernieling van het hek, en hebben zij om 10.30 uur een ambtenaar gehoord van de Koninklijke Luchtmacht. 50 minuten later, om 11.20 uur, hebben zij verzoeker overgenomen. In het proces-verbaal staat niet vermeld wat de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee in deze 50 minuten hebben gedaan. Mogelijk hebben zij onderzoekshandelingen verricht, bijvoorbeeld om te bezien of er nog meer vernielingen waren aangericht. Op zichzelf is deze tijdsduur niet onredelijk lang, gelet op de grote oppervlakte van het terrein. Echter, hiermee is verzoeker niet onverwijld overgenomen. De Koninklijke Marechaussee had, na de constatering van de vernieling van het hek, en eventueel het (kort) horen van de aanwezige getuige(n), om vast te stellen of inderdaad sprake was van een gepleegd strafbaar feit, verzoeker meteen moeten overnemen, en vervolgens pas eventueel verder onderzoek moeten doen ter plaatse.
De onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee is op dit punt niet behoorlijk.
B. Met betrekking tot de Koninklijke Luchtmacht
1. Verzoeker heeft er ook over geklaagd dat de ruimte op de vliegbasis Volkel, waar hij ingesloten was, ongeschikt was voor verblijf, omdat deze ruimte smerig en stoffig was, geen ramen had, een vies toilet had, er geen privacy was omdat de deur open stond, en er pas na 20 minuten een stoel aanwezig was. Verzoeker heeft ruim een uur, van iets na 10.08 uur tot 11.20 uur in deze ruimte verbleven.
2. Voor de ruimte voor de eerste opvang van ex artikel 53, eerste lid Sv aangehouden personen, in afwachting van onverwijlde overdracht aan een opsporingsambtenaar, bestaan in juridische zin geen specifieke vereisten. In het algemeen geldt dat een overheidsinstantie de aan haar zorg toevertrouwde personen behoorlijk dient te behandelen. Dit betekent dat wanneer op het terrein van een overheidsinstantie regelmatig aangehouden verdachten tijdelijk (dat wil zeggen maximaal een aantal uren) zijn ingesloten, in afwachting van de komst van opsporingsambtenaren, een ophoudruimte aan bepaalde minimale eisen voor een kort verblijf moet voldoen. In elk geval mag een verblijf aldaar geen gevaar opleveren voor de gezondheid. Verder moeten de verblijfsomstandigheden menselijk zijn.
Vanuit dat oogpunt dient de ruimte redelijk schoon te zijn, en moet de temperatuur geregeld kunnen worden. Ook dient er minimaal een zitplaats per arrestant aanwezig te zijn. De sanitaire voorzieningen dienen schoon en bruikbaar te zijn. Daarbij behoort een verdachte de privacy te worden gegund om het toilet te gebruiken. Tevens moet er voldoende verlichting zijn.
3. De Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten heeft aangegeven dat voor deze ruimte enkele aanpassingen mogelijk waren in de lijn met de regeling voor politiecellen. Het betreffende gebouw zou dan ook worden aangepast, waarbij deze ruimte vanuit een oogpunt van efficiëntie aan nauwelijks meer dan de minimale eisen van tijdelijke opvang zou voldoen.
De minister van Defensie heeft in zijn nadere reactie aangegeven dat inmiddels wijzigingen waren aangebracht in de ophoudruimte. Zo was deze nu voorzien van werkende verlichting, verwarming en goed meubilair, en werd ook regelmatig schoongemaakt.
4. Twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman hebben op 28 juni 2002 de ophoudruimtes op de vliegbasis Volkel bekeken. Zij hebben geconstateerd dat er twee ophoudruimtes zijn, een van vier vierkante meter en één van zes vierkante meter. De ruimtes zijn afgesloten met een ijzeren deur en zijn niet voorzien van ramen. In elke ruimte bevinden zich een tafel en meerdere stoelen. Buiten deze ruimtes bevindt zich een toilet; ten tijde van verzoekers klacht bevond zich een chemisch toilet in de grootste ophoudruimte. Ook kunnen de ruimtes worden verwarmd; ten tijde van verzoekers klacht was er nog geen verwarming. Een ambtenaar verklaarde tijdens het bezoek dat de ruimtes en het chemisch toilet eenmaal per week en na het verblijf van een arrestant werd schoongemaakt.
5.1. Ten aanzien van de ruimte waarover verzoeker heeft geklaagd wordt opgemerkt dat een ambtenaar van de Koninklijke Luchtmacht heeft verklaard dat de ruimte wekelijks en na het gebruik door een arrestant dagelijks gereinigd werd. Daar staat tegenover dat verzoeker meermalen heeft geklaagd, en dat ook meerdere aangehouden personen (onder andere de in het verslag van bevindingen genoemde personen F., S., T. en M.) over deze ruimte hebben geklaagd, onder andere dat de ruimte vies en stoffig was. Daarom wordt aannemelijk geacht dat de ruimte inderdaad vuil en stoffig was.
5.2. Verder is eveneens ook meermalen geklaagd over de staat en de bruikbaarheid van het chemisch toilet. Daarom wordt aannemelijk geacht dat dit toilet niet bruikbaar was.
5.3. Ten aanzien van het feit dat er geen raam in de ruimte aanwezig was wordt opgemerkt dat bij verzoeker de deur werd opengelaten zodat hij in elk geval voldoende licht had. Omdat later goed functionerende tl- verlichting is aangebracht, wordt aannemelijk geacht dat ten tijde van verzoekers verblijf de verlichting onvoldoende was, mogelijk werd mede daarom de deur open gelaten.
5.4. Ten aanzien van de privacy wordt opgemerkt dat verzoeker niet heeft gesteld dat hij heeft gevraagd of de deur dicht kon, of dat hij deze deur zelf dicht heeft gedaan, toen hij (in het donker) van het toilet gebruik wilde maken. Dit kan overigens ook te maken hebben met zijn stelling dat het toilet te vies was om te gebruiken. Hoe dit ook zij, wanneer zich een toilet in een onverlichte ruimte bevindt, zodat de deur wordt opengelaten, voldoet deze ruimte niet uit een oogpunt van privacy.
5.5. De Koninklijke Luchtmacht is overigens niet ingegaan op de klacht dat pas na 20 minuten een stoel in de ruimte van verzoeker werd geplaatst. Daarmee is verzoekers stelling niet ontkend. Aannemelijk wordt geacht dat pas na ongeveer 20 minuten een stoel in de ruimte is geplaatst.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
6. Op grond van het voorgaande wordt al met al geconcludeerd dat de ophoudruimte in elk geval uit hygiënisch oogpunt niet aan de basisvereisten voor een kort verblijf voldeed. Door het plaatsen van verwarming, het aanbrengen van verlichting in de ruimtes en een apart toilet buiten deze ruimtes, is in elk geval op dit punt voldaan aan de basisvereisten voor een kort verblijf.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
C. Met betrekking tot de Koninklijke Marechaussee
1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat de Koninklijke Marechaussee hem te lang heeft vastgehouden op de brigade te Uden. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat op 8 februari 2001 van ongeveer twaalf uur 's morgens tot drie uur 's middags ingesloten is geweest.
2. De Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee heeft laten weten dat verzoeker na aankomst op de plaats van verhoor om 11.55 uur was geleid voor een hulpofficier van justitie. Om 12.56 ving het verhoor aan. Om 13.30 werd, conform afspraken met het Openbaar Ministerie, telefonisch contact opgenomen met het Parket van het Openbaar Ministerie in verband met de afgifte van een dagvaarding. Nadat de dagvaarding was opgehaald werd deze om 14.50 aan verzoeker uitgereikt en werd hij om 15.00 uur heengezonden.
3. Artikel 61, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (oud) bepaalt dat de verdachte die niet in verzekering wordt gesteld of voor de rechter-commissaris wordt geleid, na te zijn verhoord dadelijk in vrijheid wordt gesteld (zie Achtergrond, onder 1.).
4. De Nationale ombudsman overweegt als volgt.
Een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 61 Sv (oud) brengt mee dat de verdachte niet alleen mag worden opgehouden voor de duur van het verhoor zelf, maar ook in de tijd waarin wordt overlegd over verder verhoor, antecedenten worden nagetrokken om deze eventueel in een nader verhoor aan de orde te kunnen stellen, alsmede voor het nemen van de beslissing of de verdachte kan worden heengezonden dan wel in verzekering moet worden gesteld of voorgeleid aan de rechter-commissaris. Ook de tijd die gemoeid is met het opstellen van een proces-verbaal van verhoor van verdachte kan onder “ophouden voor verhoor” worden begrepen.
5. Nadat verzoeker was verhoord en om 13.30 uur contact werd opgenomen met het Parket van het Openbaar Ministerie, was het opsporingsonderzoek kennelijk ten einde. Immers, er is niet gebleken van een voornemen om verzoeker wederom te horen na het verrichten van nadere opsporingshandelingen. Ook is niet aannemelijk dat het opstellen van het proces-verbaal veel tijd in beslag heeft genomen. Alhoewel de totale duur van het ophouden van verzoeker weliswaar binnen de wettelijk toegestane termijn valt, kan het doel waarvoor verzoeker na zijn verhoor en het opstellen van het proces-verbaal nog tot ongeveer 15.00 uur is vastgehouden, niet meer worden aangemerkt als `voor verhoor'. De Nationale ombudsman acht het dan ook onjuist dat verzoeker langer is vastgehouden dan voor het verhoor en het opstellen van het proces-verbaal noodzakelijk was.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Luchtmacht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van de verblijfsomstandigheden in een ophoudruimte. Op dit punt is de klacht gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is gegrond.
Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van het feit dat inmiddels in de ophoudruimte op de vliegbasis Volkel verwarming is geplaatst en verlichting is aangebracht en dat buiten deze ruimtes een apart toilet is ingericht.
Onderzoek
Op 30 mei 2001 en 6 augustus 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer E., ingediend door de heer mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Luchtmacht en de Koninklijke Marechaussee.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
De Nationale ombudsman stelde ook onderzoek in naar aanleiding van klachten over de Koninklijke Luchtmacht op de vliegbasis Volkel van mevrouw T. (dossiernummer 2001.05451), mevrouw F. (dossiernummer 2001.06573) en mevrouw S. (dossiernummer 2001.03730).
De klachten van verzoeker en S. hebben onder meer betrekking op het niet onverwijld overdragen na aanhouding aan de Koninklijke Marechaussee;
De klachten van verzoeker, S. en F. hebben onder meer betrekking op de kwaliteit van de ophoudruimte op de vliegbasis Volkel;
De klachten van T. en F. hebben onder meer betrekking op bejegening door bewakingspersoneel van de Koninklijke Luchtmacht.
Voor verdere informatie over deze onderzoeken wordt verwezen naar de desbetreffende verslagen van bevindingen.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens bezochten twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman de ruimte op de vliegbasis Volkel, waarin verzoeker had verbleven. Daarbij werd aan Majoor K. een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 8 februari 2001 knipte verzoeker, vredesactivist, meerdere hartvormige gaten in een hekwerk rondom de vliegbasis Volkel van het ministerie van Defensie. Hij stapte door een van deze gaten en begaf zich op de vliegbasis. Hij werd daar aangehouden door een ambtenaar van de Koninklijke Luchtmacht. De Koninklijke Luchtmacht waarschuwde de Koninklijke Marechaussee. Verzoeker werd ingesloten in een ruimte op de vliegbasis, in afwachting van de komst van de Koninklijke Marechaussee. De Koninklijke Marechaussee verhoorde verzoeker ter zake van vernieling. Nadat aan verzoeker een dagvaarding was uitgereikt, stelde de Koninklijke Marechaussee verzoeker in vrijheid.
2. Op 13 februari 2001 diende verzoeker via zijn gemachtigde bij de minister van Defensie de volgende klacht in:
“In een eerder appelschrijven werden door mij enkele akties aangekondigd. Op donderdag 8 februari was het zover en wandelde ik omstreeks 9.30 uur naar het hek aan de noordzijde van de vliegbasis Volkel. Er loopt een zandpad langs het hek. Ik heb aldaar een zevental hartvormige gaten (30 cm bij 40 cm) in het hek kunnen knippen voor ik door een militair, die een landrover bestuurde en op het zandpad kwam aanrijden, werd aangehouden. Ik verzocht hem de Kmar (Koninklijke Marechaussee; N.o.) te waarschuwen, maar hij riep een andere eenheid op. Meerdere wagens arriveerden. Door de nabijgelegen poort kwam een militair naar buiten, die niet op mijn verzoek om de Kmar in te lichten in wilde gaan, maar eiste dat ik met hem mee zou lopen naar het busje op de basis. Mijn argument dat de overdracht aan de Kmar onverwijld diende te gebeuren en dat de apparatuur aanwezig was om dit te regelen, werd genegeerd. Toen ik mij enigszins verzette werd ik gedwongen mee te lopen. Om schade aan kleding en lijf te voorkomen hield ik het verzet beperkt.
Op de basis werd ik in het eerder genoemde hok opgesloten. Het is waarschijnlijk een oude opslagplaats voor materieel. Het heeft geen ramen en bestaat binnen uit meerdere kleinere ruimtes. Het is er stoffig en smerig. Er werd me een kleine ruimte toegewezen. Er stond een toiletdoos in de hoek. Van de staat van dit toilet heb ik liever geen kennis willen nemen. Op dat punt was er ook geen privacy, want de deur stond naar binnen toe gedeeltelijk open en in de gang posteerden twee bewakers. Na twintig minuten kwam men op het idee om een stoel aan te bieden, waarvan ik gebruik maakte. Met het lezen van getuigenverslagen van mensen, die Hirosjima overleefd hadden, bracht ik de tijd door.
Om kwart over elf kwam een bewaker vertellen dat de Kmar gearriveerd was. Deze namen eerst een kijkje bij het hek en kwamen om half twaalf bij mijn onderkomen aan. Een verzoek om ter plaatse een proces-verbaal op te maken werd genegeerd. Ik was aangehouden en moest voorgeleid worden voor de hulpofficier van justitie. Op zich had deze ambtenaar daar gelijk in, alleen is het weer erg moeilijk doen waar het makkelijk kan. In het verleden heb ik over periodes van enkele maanden van deze aktievorm gebruik gemaakt, waarbij ik enkele malen per week een knipje zette. Er zijn ambtenaren geweest, die op de plaats waar de aktie door militairen gestopt werd, een praatje kwamen maken, enkele gegevens noteerden en weer weg reden. Het lijkt er veel op dat overdreven inspanningen van militairen automatisch opgevolgd moeten worden door overdreven inspanningen van de Kmar, En dat terwijl het hier om vrij onschuldige en symbolische wetoverschrijdingen gaat.
De ambtenaar, die verder aardig was, zei over een richtlijn te beschikken, die voorschreef dat ik geboeid naar de brigade gebracht moest worden. Om mij tegemoet te komen werden de polsen voor het lichaam in de handboeien gesloten. Dit zou voor ons beider veiligheid zijn, werd me verzekerd. Een argument dat me wel heel vreemd in de oren klonk.
Op de brigade werd ik in het passantenverblijf opgesloten. Mijn persoonlijke bezittingen werden in beslag genomen. Ik kreeg koffie en eten aangeboden. Om vijf voor twaalf vond de voorgeleiding plaats. Na de lunchpauze werd om ongeveer half twee het proces-verbaal opgemaakt. Daarna werd ik tot drie uur ingesloten. Er moest op de aan de mij uit te reiken dagvaarding gewacht worden. Dit had natuurlijk ook via de gebruikelijke kanalen kunnen gebeuren.
Op alle hierboven genoemde punten wil ik me beklagen. Dit zijn: de overdracht na aanhouding, de insluiting in een daartoe ongeschikte ruimte op de basis, gebruik van handboeien zonder dat daar enige aanleiding voor was, de langdurige insluiting op de brigade voor een zaak, die met enige goede wil in een zeer korte tijd af te handelen is.”
3. Op 21 mei 2001 gaf de Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee onder meer de volgende reactie op de klacht aan verzoekers gemachtigde, voor zover het betrof de klacht over de Koninklijke Marechaussee:
“Op 27 februari 2001 ontving ik door tussenkomst van de minister van Defensie de klacht inzake uw cliënt (verzoeker; N.o.) omtrent het optreden van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee brigade Uden en ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht vliegbasis Volkel.
(…)
Naar aanleiding van de klacht heb ik de Commandant van het district Koninklijke Marechaussee Noord-Brabant/Limburg verzocht een onderzoek in te stellen.
Het onderzoek heeft zich met name toegespitst op de vraag op welke wijze ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee brigade Uden op 8 februari 2001 jegens uw cliënt zijn opgetreden alsmede naar de omstandigheden waaronder een en ander heeft plaatsgevonden.
In het kader van het klachtonderzoek heb ik vastgesteld dat de lezing van uw cliënt over het incident voldoende feitelijk is omschreven. Een nadere omschrijving van de klacht laat ik dan ook achterwege.
Ik ga thans over tot de beantwoording van de klacht die ik als volgt heb samengevat.
Klachtformulering.
(Verzoeker; N.o.) klaagt erover
a) dat hij op 8 februari 2001, nadat hij door ambtenaren van de Koninklijke Luchtmacht was aangehouden, door ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee geboeid was overgebracht naar de brigade Uden alwaar hij werd ingesloten in een passantenverblijf;
b) hij dit een overdreven inspanning van de ambtenaren vond omdat men een en ander ook op de plaats van aanhouding had kunnen afhandelen.
Klachtbeantwoording.
Ten aanzien van het gestelde onder a.
Uit het onderzoek is vast komen te staan dat (verzoeker; N.o.) zich op 8 februari 2001 ophield bij de vliegbasis Volkel in de gemeente Uden alwaar hij, zoals hij zelf in de klachtbrief schrijft, een zevental hartvormige gaten van 30 bij 40 centimeter in de afrastering van de vliegbasis had geknipt. Om 10.08 uur werd (verzoeker; N.o.) door een medewerker van de vliegbasis aangehouden ter zake vernieling van het hekwerk. Om 10.15 uur werd de brigade Koninklijke Marechaussee Uden van de aanhouding in kennis gesteld waarna een patrouille van de Koninklijke Marechaussee te 10.25 uur ter plaatse kwam om de door (verzoeker; N.o.) aangerichte schade op te nemen. Om 10.30 uur werd de medewerker van de vliegbasis die de aanhouding had verricht gehoord. Te 11.20 uur werd (verzoeker; N.o.) overgenomen. Alvorens hem over te brengen naar een plaats van voorgeleiding en verhoor werd een veiligheidsfouillering toegepast waarbij een draadkniptang werd aangetroffen en in beslag genomen.
Vervolgens werd uw cliënt geboeid overgebracht naar de brigade Koninklijke Marechaussee Uden. Ik realiseer mij dat het aanleggen van handboeien een inbreuk vormt op de lichamelijke integriteit van uw cliënt. Middels een schriftelijke "Brigademededeling" heeft de commandant van de afdeling Algemene Politiedienst van de brigade Uden op 22 september 2000 bepaald dat alle verdachten tijdens het transport, voor hun eigen veiligheid en die van de ambtenaar, geboeid dienden te worden. Toen de ambtenaar uw cliënt boeide gaf hij uitvoering aan hetgeen door zijn directe commandant was bevolen.
Echter, ik ben van mening dat ambtenaren van mijn dienst bij elke aanhouding en vervoer van verdachten zich steeds dienen te vergewissen of de feiten en omstandigheden zoals genoemd in artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar (deze Ambtsinstructie is verder niet relevant voor deze klacht en is daarom niet opgenomen; N.o.) aanwezig zijn die het boeien rechtvaardigen. Daar in onderhavige situatie twee ambtenaren aanwezig waren bestond de mogelijkheid van plaatsneming door één van hen naast uw cliënt waardoor een veilig transport ook zou zijn gewaarborgd. Gelet op het vorenstaande ben ik van oordeel dat uw cliënt ten onrechte door ambtenaren van mijn dienst geboeid is vervoerd. Derhalve beoordeel ik dit klachtonderdeel als gegrond.
Ten aanzien van het gestelde onder b.
Na aankomst op de plaats van verhoor werd (verzoeker; N.o.) te 11.55 uur geleid voor een hulpofficier van justitie. Voordat het verhoor om 12.56 uur aanving werd aan hem een lunch aangeboden hetwelk hij weigerde. Om 13.30 uur werd conform de afspraken met het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch, telefonisch contact opgenomen met het Parket aldaar in verband met de afgifte van een dagvaarding voor uw cliënt. Nadat de dagvaarding was opgehaald bij de regiopolitie te Uden werd deze te 14.50 uur aan uw cliënt uitgereikt waarna hij om 15.00 uur is heengezonden.
Ik ben van oordeel dat de ambtenaren van mijn dienst conform wet en regelgeving hebben gehandeld. Uw cliënt was aangehouden ter zake van verdenking van een misdrijf, vernieling, strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens is de normale procedure van artikel 53 Wetboek van Strafvordering (zie achtergrond onder 1.; N.o.) gevolgd. Van onrechtmatig of disproportioneel optreden is geen sprake. Ik beoordeel dit onderdeel van de klacht derhalve ongegrond.”
4. Op 25 mei 2001 richtte verzoeker zich via zijn gemachtigde tot de minister, omdat zijn klacht over de Koninklijke Luchtmacht nog niet was behandeld.
Vervolgens richtte verzoeker zich op 30 mei 2001 via zijn gemachtigde tot de Nationale ombudsman, omdat hij het niet eens was met de klachtafdoening van de Bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee. In zijn brief deelde verzoekers gemachtigde onder meer het volgende mee:
“De klachtformulering van de Bevelhebber was te beperkt. Cliënt heeft te lang moeten wachten op de komst van de Koninklijke Marechaussee en cliënt vindt dat de afwikkeling van de aanhouding te lang heeft geduurd. Voorts is hij van oordeel dat het wachten op de dagvaarding geen reden is en mag zijn om detentie van welke aard dan ook enige tijd te laten voortduren. Het lang laten zitten in een smerig hok alvorens op te dagen kan ook de Koninklijke Marechaussee verweten worden.”
5. De Nationale ombudsman berichtte verzoeker eerst de behandeling van zijn klacht over de Koninklijke Luchtmacht af te wachten.
Op 13 juli 2001 gaf de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten onder meer de volgende reactie op verzoekers klacht:
“2. (Verzoeker; N.o.), Mw S. en Mw NN (mevrouw F.; N.o.) hebben geklaagd over de kwaliteit van het onderkomen dat is gebruikt gedurende het afwachten van de komst van de Kmar.
(…)
Personen die zich onbevoegd en door vernieling van het hekwerk de toegang verschaffen tot de vliegbasis worden normaal gesproken in eerste instantie aangebonden door luchtmachtbewakingspersoneel. Veelal vinden dergelijke aanhoudingen 's avonds of 's nachts plaats en is overdracht aan opsporingsautoriteiten (de Kmar) niet direct mogelijk. Teneinde de bewaking van de vliegbasis op een adequaat niveau te kunnen continueren, worden aangehouden personen tijdelijk ondergebracht en bewaakt in een speciale ruimte. Ofschoon voor deze ruimte als eerste opvang van aangehouden personen, in juridische zin geen specifieke eisen bestaan, en uw klacht derhalve ongegrond wordt beoordeeld, is geconstateerd dat enkele aanpassingen in lijn met de regeling voor politiecellen mogelijk zijn. De klachten ter zake van de inrichting van deze ruimte zijn door de commandant voor een deel ter harte genomen en hebben ertoe geleid dat het betreffende gebouw zal worden aangepast. Overigens moet u zich hierbij wel realiseren dat deze ruimte vanuit een oogpunt van efficiëntie aan nauwelijks meer dan de minimale eisen van tijdelijke opvang zal voldoen.”
B. Standpunt verzoeker
1. Verzoekers standpunt is weergeven onder Klacht.
2. Verder bracht verzoeker via zijn gemachtigde per brief van 6 augustus 2001 nog onder meer het volgende naar voren:
“De overdracht aan de Koninklijke Marechaussee of andere Politie is veel te traag verlopen. Het vastzetten van iemand in een vies hok is niet goed te praten. Te melden dat het hok zal worden aangepast is geen adequate reactie. (…)
Indien de (militaire) Politie niet (op tijd) komt, zal men de verdachten moeten laten gaan. Er is in de wet geen plaats geboden aan dit soort buitengerechtelijke detentie.”
3. Op 23 augustus 2001 deelde verzoeker mee dat hij ook op 22 februari 2001, 6 maart 2001, 22 maart 2001, 6 april 2001, 20 april 2001 en op 4 mei 2001 het hekwerk van de vliegbasis had doorgeknipt en vervolgens was aangehouden. Verzoeker klaagde erover dat hij telkens was vastgehouden in een ruimte op de vliegbasis die daarvoor niet geschikt was, omdat deze niet verwarmd was en vies, eenmaal was de ruimte ook onverlicht en was er geen stoel aanwezig. Ook werden de onderzoeken ter plaatse onnodig lang gerekt, zodat deze insluiting langer duurde dan noodzakelijk. Een aantal malen was verzoeker ongeveer een uur lang in deze ruimte ingesloten. Vervolgens duurde de insluiting op de brigade in Uden ook langer dan noodzakelijk vanwege het wachten op de uitreiking van de dagvaarding. In een enkel geval bedroeg deze wachttijd na het einde van het verhoor vier uur.
De Bevelhebber had in antwoord op deze klachten verwezen naar zijn brief van 21 mei 2001, het antwoord op verzoekers klacht van 13 februari 2001, hiervoor vermeld onder A.3.
4. De Nationale ombudsman stelde naar deze klachten geen onderzoek in, omdat deze klachten niet wezenlijk verschilden van de klacht die in onderzoek was genomen. Wel wordt de hierboven vermelde informatie over deze klachten als achtergrond informatie beschouwd en als zodanig bij het onderzoek meegenomen.
C. Standpunt Minister van Defensie
1. De minister van Defensie gaf op 15 november 2001 onder meer de volgende reactie op de klacht.
“Voorts stelde u de navolgende vragen;
1. Hoe laat werd verzoeker op 8 februari 2001 aangehouden op de vliegbasis Volkel?
2. Wanneer werd de Koninklijke Marechaussee op de hoogte gestelde van de aanhouding van verzoeker?
3. Wanneer werd verzoeker overgedragen aan de Kmar?
4. Binnen welk tijdsbestek worden aangehouden personen normaliter overgedragen aan de Kmar? Indien een en ander is vastgelegd in interne instructies, dan verzoek ik u mij daarvan een afschrift te doen toekomen.
In zijn brief van 13 juli 2001 (…) heeft de Bevelhebber der Luchtstrijdkrachten zijn reactie gegeven op de ingediende klacht. De klacht van verzoeker is gedeeltelijk gegrond verklaard. Dit oordeel en de getroffen maatregelen hebben mijn instemming. Bij brief van 21 mei 2001 (…) heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee verzoeker zijn oordeel gegeven over de bij hem ingediende klacht. Deze klacht is eveneens gedeeltelijk gegrond verklaard. Het standpunt van de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee wordt door mij onderschreven.
Met betrekking tot het klachtonderdeel dat (verzoeker; N.o.) drie uur lang heeft vastgezeten deel ik mee dat de tijdsduur voor het verhoor is gebaseerd op het Wetboek van Strafvordering. Voor de inhoud van de ambtshandelingen welke zijn verricht vanaf de melding van de Officier van de wacht van de vliegbasis Volkel tot de invrijheidstelling verwijs ik naar de onderzoeksresultaten van de commandant district Noord Brabant/ Limburg d.d. 12 maart 2001 en 25 april 2001 waarin opgenomen het opgemaakt proces-verbaal van de brigade KMar Uden. Met betrekking tot de maatregelen die genomen zijn in verband met aanhouding van meerdere personen tegelijk deel ik het volgende mee. Indien naar aanleiding van een actie drie of meer personen worden aangehouden zullen de aangehouden personen niet meer worden overgebracht naar de brigade KMar Uden maar direct naar bureaus van de Regiopolitie. Aldaar zal dan de voorgeleiding, verhoor en zonodig de inverzekeringstelling plaatsvinden. De infrastructuur op de brigade KMar Uden is niet ingericht om drie of meer personen tegelijk onder te brengen.
Ten aanzien van vraag 1
Op 8 februari 2001 is verzoeker om 10:05 uur aangehouden.
Ten aanzien van vraag 2
De Koninklijke Marechaussee is direct op de hoogte gesteld van de aanhouding van verzoeker. Zie voorts het antwoord op vraag 2 inzake mevrouw S.
Ten aanzien van vraag 3
Om ongeveer 11:20 uur is verzoeker overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee.
Ten aanzien van vraag 4
Zo spoedig mogelijk als Koninklijke Marechaussee ter plaatse is. In de instructies is hieromtrent niets geregeld.”
2. Bij de reactie van de minister bevond zich voorts een rapport van 7 maart 2001 van de brigadecommandant aan de commandant van de Koninklijke Marechaussee, met onder meer de volgende inhoud:
“Op 08 februari 2001 te 10.08 uur werd (verzoeker; N.o.) terzake het plegen van vernieling aan het hekwerk van vliegbasis Volkel te Uden (schade fl. 1.483,93) aangehouden door een medewerker van de vliegbasis Volkel. Deze riep de assistentie in van een lid van de hondensectie van de vliegbasis die dan ook verscheen.
10.15 uur: Vliegbasis stelt brigade Uden in kennis van de aanhouding.
10.25 uur: Patrouille brigade Uden ter plaatse op de vliegbasis bekijkt allereerst de gepleegde vernieling en Modus Operandi van de verdachte voor de beeldvorming.
10.30 uur: Medewerker van vliegbasis die verdachte had aangehouden wordt gehoord. 11.20 uur: Overname verdachte bij gebouw 309 op de vliegbasis. Toepassing ambtsinstructie m.b.t. de veiligheidsfouillering waarbij een draadkniptang werd aangetroffen en inbeslaggenomen.
Voor de overbrenging naar brigade Uden werden de handboeien gebruikt e.e.a. ook cf- toepassing ambtsinstructie.
11.30 uur: Aankomst op plaats verhoor brigade Uden.
11.55 uur: Voorgeleiding bij HovJ.
12.15 uur: Verdachte wordt lunch aangeboden, hetgeen hij weigert.
12.56 uur: Aanvang verhoor.
13.30 uur: Volgens de afspraken met Openbaar Ministerie contact opgenomen met het Parket te 's-Hertogenbosch voor afgifte van dagvaarding voor verdachte.
14.50 uur: Uitreiking dagvaarding na deze te hebben opgehaald bij regiopolitie te Uden.
15.00 uur: Heenzending van verdachte.
M.b.t. de punten waarover betrokkene zich wenste te beklagen:
1. Overdracht na aanhouding:
Is geschiedt conform de geldende instructies voor het bewakingspersoneel van de vliegbasis Volkel (zie Achtergrond onder 2. en 3.; N.o.).
2. Insluiting in een daarvoor ongeschikte ruimte op de basis:
Bedoeld wordt gebouw 309 op de vliegbasis. Deze ruimte is door zorg van de vliegbasis voorzien van een stoel, verlichting en een chemisch toilet, welk op reguliere tijdstippen wordt schoongemaakt. Gedurende het verblijf wordt de ruimte bewaakt door personeel van 640 Squadron, in afwachting van de komst van de gealarmeerde KMar-brigade.
(…)
4. De langdurige insluiting op de brigade voor een zaak, die met enige goede wil in een zeer korte tijd af te handelen is:
Zie bovenstaand schema. Er is geheel conform de geldende legale wetregels gewerkt zonder dat dit bedoeld was om betrokkene op enigerlei wijze te frustreren.”
3. Verder bevond zich bij de reactie van de minister onder meer een proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee betreffende verzoeker, van 20 februari 2001, opgemaakt door wachtmeesters B. en Br. Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"Op donderdag 08 februari 2001, omstreeks 10.15 uur, werd er op de Koninklijke Marechaussee brigade Uden een telefonische melding ontvangen van de Officier van de Wacht van de vliegbasis Volkel, inhoudende dat er aan de buitenzijde van de vliegbasis Volkel, nabij poort Schaapskooi, een mannelijk persoon op heterdaad was aangehouden terzake vernieling. Verdachte zou gaten hebben geknipt in het buitenhekwerk van de vliegbasis Volkel.
Op datum voornoemd, omstreeks 10.25 uur waren wij, verbalisanten, terplaatse op de vliegbasis Volkel. Wij, verbalisanten, zagen dat er in het buitenhekwerk van de vliegbasis Volkel, nabij poort Schaapskooi, zeven gaten in voornoemd hekwerk waren geknipt. Wij, verbalisanten, zagen dat de knipgaten in de vorm van een hart waren geknipt en een afmeting hadden van ongeveer 0.50 meter X 0.50 meter. (…)
Op datum voornoemd, omstreeks 10.30 uur, hebben wij, verbalisanten, als getuige gehoord de korporaal der eerste klasse K., in deze de persoon die de verdachte op heterdaad heeft aangehouden.
Hij verklaarde dat hij omstreeks 10.09 uur de verdachte gaten heeft zien knippen in het buitenhekwerk van de vliegbasis Volkel. Daarop heeft hij de verdachte aangehouden terzake vernieling. Vervolgens heeft K. assistentie ingeroepen om de verdachte, in afwachting van overdracht aan de Koninklijke Marechaussee, over te brengen en op te houden in gebouw 309, gelegen op de vliegbasis Volkel.
(…)
Op datum voornoemd, omstreeks 11.20 uur, waren wij, verbalisanten ter plaatse in gebouw 309, gelegen op de vliegbasis Volkel, om de aangehouden verdachte over te nemen. Wij, verbalisanten, zagen dat de verdachte opgehouden werd in een ruimte in gebouw 309 waarvan de deur niet afgesloten was en de verlichting brandde. Tevens had verdachte de beschikking over een stoel. Ik, Br., heb de aangehouden verdachte voor diens eigen veiligheid en voor mijn veiligheid onderworpen aan een veiligheidsfouillering. Daarbij stuitte ik, Br. op een zwarte draadkniptang die de verdachte in de binnenzak van zijn jas had zitten. Voornoemde draadkniptang is inbeslaggenomen. Vervolgens is verdachte voor diens eigen en onze veiligheid geboeid, en overgebracht naar de brigade Koninklijke Marechaussee te Uden, alwaar hij te 11.55 uur is voorgeleid aan de eerste-luitenant Sl. als zodanig Hulpofficier van Justitie.
De Kennisgeving van Inbeslagneming is als paragraaf 0.3.1 bij dit proces-verbaal gevoegd.
(…)
Op datum voornoemd, omstreeks 12.15 uur, hebben wij, verbalisanten, (verzoeker; N.o.) in de gelegenheid gesteld om een lunch te nuttigen, hetgeen verdachte weigerde.
Op datum voornoemd, omstreeks 12.56 uur, hebben wij verbalisanten, (verzoeker; N.o.) gehoord terzake vernieling van het buitenhekwerk van de vliegbasis Volkel.
Verdachte verklaarde dat hij als protest opzettelijk zeven hartvormige gaten in het voornoemde hekwerk had geknipt met de onder hem inbeslaggenomen zwarte draadkniptang.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte is als paragraaf 2.1.3 bij dit proces-verbaal gevoegd.
Op datum voornoemd, omstreeks 13.30 uur, is er contact opgenomen met de heer G. van het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch. In overleg met de heer G. is besloten, om een zogenaamde "Estafette" procedure toe te passen. Op datum voornoemd, om 14.50 uur, heb ik Br., na ondertekening van de akte van uitreiking, aan (verzoeker; N.o.) de Gerechtelijke brief met het bijbehorend mededelingenformulier uitgereikt.
(…).
Op datum voornoemd, omstreeks 15.00 uur is (verzoeker; N.o.) door de Hulpofficier van Justitie, de luitenant Sl., heengezonden.”
D. Reactie Minister van Defensie
De Nationale ombudsman stelde op 15 februari 2003 de volgende nadere vragen aan de minister van Defensie:
“1. Is de handelwijze tussen aanhouding en overdracht aan de Koninklijke Marechaussee neergelegd in een instructie? Zo ja dan ontvang ik daar graag een afschrift van.
2. Welke maatregelen zijn getroffen met betrekking tot de ruimte waarin arrestanten na aanhouding worden opgesloten? Zullen nog andere maatregelen worden getroffen?”
Op 3 april 2002 deelde de minister van Defensie hierop onder meer het volgende mee:
“Ten aanzien van vraag 1:
Aanhouding door personeel van de Koninklijke Luchtmacht vindt plaats conform het gestelde in artikel 53, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond onder 1.; N.o.). Overdracht van een aangehouden persoon door personeel van de Koninklijke Luchtmacht aan personeel van de Koninklijke Marechaussee (opsporingsambtenaar) vindt plaats conform het gestelde in artikel 53, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De wijze waarop aangehouden personen aan de Koninklijke Marechaussee dienen te worden overgedragen is vastgelegd in een zogenaamde interne werkinstructie. Deze schrijft voor dat na aanhouding van vredesactivisten de wachtcommandant contact opneemt met de Koninklijke Marechaussee, die zich vervolgens meldt op de vliegbasis en aan wie de aangehouden personen worden overgedragen.
Door zorg van brigadecommandant Koninklijke Marechaussee Uden wordt met regelmaat voorlichting gegeven aan personeel van de Koninklijke Luchtmacht van de vliegbasis Volkel over het onderwerp "aanhouden en onverwijld overleveren aan een opsporingsambtenaar".
Ten aanzien van vraag 2:
De ruimte waarin personen na hun aanhouding worden ondergebracht, is inmiddels voorzien van werkende verlichting, verwarming en goed meubilair. Deze ruimte wordt met regelmaat schoongemaakt. Daarnaast zal op korte termijn een nieuwe sanitaire voorziening worden geplaatst. Begin 2001 is de officier van Justitie de heer Gr. van het parket 's-Hertogenbosch op bezoek geweest en deze vond de wachtruimte vergelijkbaar met arrestantenverblijven van de politie.
Ten aanzien van de celruimten, luchtplaats en passantenruimte van brigade Koninklijke Marechaussee Uden deel ik u mede dat, naar aanleiding van ervaring met eerder aangehouden verdachten, thans is verordend dat op de brigade Koninklijke Marechaussee Uden geen gebruik mag worden gemaakt van de celruimten en dat in principe niet meer dan twee verdachten mogen worden ondergebracht in de passantenruimte en/of luchtplaats. Momenteel wordt de brigade Koninklijke Marechaussee Uden verbouwd en zullen celruimten en luchtplaats niet meer terugkeren binnen de infrastructuur van de brigade. De nieuwe passantenruimte zal gaan voldoen aan de vigerende bepalingen omtrent inrichting en gebruik van een dergelijke ruimte. Indien aangehouden verdachten dienen te worden ingesloten in een celruimte wordt een beroep gedaan op de regiopolitie en/of een andere brigade van de Koninklijke Marechaussee.”
E. bezoek aan de vliegbasis volkel
1. Op 28 juni 2002 brachten twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman een bezoek aan de vliegbasis Volkel. Ter plaatse legde majoor K. tegenover hen een verklaring af, hierna weergegeven onder F.
Ook de ophoudruimte werd bekeken. Van deze ruimte werd de volgende omschrijving gegeven: Deze ruimte bestaat uit drie ruimtes naast elkaar, die uitkomen op een hal. Twee van deze ruimtes zijn in gebruik als ophoudruimte en de derde ruimte wordt gebruikt door de hulpofficier van justitie. De twee ophoudruimtes verschillen in grootte, en hebben een oppervlakte van ongeveer vier vierkante meter en ongeveer zes vierkante meter. Zij zijn voorzien van een ijzeren deur. Er zijn geen ramen in deze ruimtes. In de muur die de twee ruimtes verbindt, bevindt zich een rooster (een gat met daarvoor kunststof gaas). In de kleinste ruimte zijn een tafel en twee stoelen geplaatst. In de grootste ruimte zijn naast een tafel meerdere stoelen geplaatst. Buiten deze drie ruimtes bevindt zich een toilet. Voorheen bevond zich achter in de grootste ruimte een chemisch toilet.
Ook bevindt zich in de twee ophoudruimtes verwarming. Deze is aangebracht in de periode ná de klacht. Ook is er tl-verlichting.
F. verklaring majoor k.
Op 28 juni 2002 deelde majoor K. tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
“Op 28 juni 2002 heeft de Nationale Ombudsman een oriënterend werkbezoek gebracht aan de Vliegbasis Volkel. Uit gesprekken met de Commandant 640 Squadron (verantwoordelijk voor de bewaking van de Vliegbasis) is o.a. het volgende naar voren gekomen.
Activisten brengen met het doorknippen van hekwerk plm € 40.000,- schade per jaar aan. Er zijn wekelijks acties. Onlangs nog is een bedrijf drie dagen aan het werk geweest om het hekwerk te repareren. Momenteel doen we een proef op de vliegbasis Volkel met een nieuw detectiesysteem (hekwerk). Rondom het terrein van de vliegbasis staat in totaal ongeveer veertien kilometer hekwerk. Het hekwerk is 1.70 a 1.80 meter hoog. U begrijpt dat het voor activisten dan vrij gemakkelijk is met succes het hekwerk te vernielen.
In gebouw 309 bevinden zich drie ruimtes in een rij naast elkaar. De eerste ruimte is bestemd voor de Officier van Justitie. In de tweede (A) en derde (B) ruimte verblijven aangehouden personen in afwachting van een opsporingsambtenaar van de Koninklijke Marechaussee. Voorheen stond er in ruimte B een open sanitaire voorziening. Uit privacyoverwegingen hebben we buiten een toiletgebouwtje geplaatst. Er zitten immers soms meerdere personen, soms van verschillende sekse in één ruimte. Het toilet buiten wordt standaard eens per week gereinigd én daags nadat arrestanten hier hebben verbleven.
Na de eerste klacht over de verblijven hebben we verwarming laten aanleggen. In alledrie de ruimtes is nu verwarming. De temperatuur kan geregeld worden vanuit de ruimte die is bestemd voor de Officier van Justitie.
Indien zich personen in de verblijven bevinden blijft de patrouille aanwezig ter bewaking en controle. Een patrouille bestaat uit twee personen of één hondengeleider met hond. Bij bekende activisten, waarvan we weten dat ze zich rustig gedragen, staat de deur van de ruimte waarin ze zitten open. Zij gaan gewoon binnen zitten en lezen een krantje. In andere gevallen, met name bij grote -aangekondigde- acties, gaat de deur op slot. Indien de deur op slot gaat, staat de patrouille voor de deur van de ruimte waarin de arrestanten zitten. De patrouille luistert naar wat binnen gebeurt, of de arrestant zichzelf niets aandoet. Wij mogen niet fouilleren, dus in theorie kunnen ze met scherpe voorwerpen of wapens in hun zakken in de ruimtes verblijven.
De arrestanten kunnen de patrouille vragen om van het toilet gebruik te maken. Dit wordt in principe altijd toegestaan.
De duur van het verblijf van de arrestanten in ruimte A of B is afhankelijk van het feit of de Koninklijke Marechaussee uit Uden, Eindhoven of De Peel moet komen. Het is bij mijn weten niet voorgekomen dat hun komst langer dan drie uur heeft geduurd. De arrestanten worden onmiddellijk overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee zodra deze zijn gearriveerd. Het komt zelden voor dat iemand 's nachts wordt aangehouden.
Elke aanhouding wordt opgetekend in het logboek. De verlichting in de ruimtes A en B blijft altijd aan.
Ook is gesproken over de scherpe randen die aan een deur van ruimte A zouden hebben gezeten. Deze scherpe randen zijn ontstaan doordat activisten aan de binnenkant het slot onklaar hadden gemaakt. Bewakingspersoneel had geen toegang meer derhalve moest de deur worden opengeslepen. De deur is gelijk na het voorval gerepareerd, dus nu zijn er geen scherpe randen meer.”
g. reactie verzoeker
Verzoeker deelde via zijn gemachtigde in reactie op de informatie van de minister Defensie mee dat hij zijn klacht onverkort handhaafde.
Achtergrond
1. Wetboek van Strafvordering
Artikel 53
“1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.
2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.
4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157.”
Artikel 61 (oud)
“1. Wordt de verdachte noch overeenkomstig artikel 57 in verzekering gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor den rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.
2. In geen geval mag de verdachte langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden met dien verstande dat de tijd tusschen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt medegerekend.”
Artikel 61, eerste lid bepaalt dat de verdachte die niet in verzekering wordt gesteld of voor de rechter-commissaris wordt geleid, na te zijn verhoord dadelijk in vrijheid wordt gesteld. Op grond van het tweede lid van dat artikel mag een verdachte niet langer dan zes uren voor verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat niet wordt meegerekend de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens. De termijn van zes uren is een uiterste termijn en is bestemd voor verhoor. Als het verhoor binnen die termijn is beëindigd, zal dan ook onmiddellijk daarop een beslissing moeten worden genomen over de invrijheidstelling van de verdachte of over de toepassing van een nader dwangmiddel. Als het verhoor binnen de termijn van zes uren is beëindigd en geen van de vooromschreven beslissingen wordt genomen of er geen nader onderzoek wordt gedaan, met de resultaten waarvan de verdachte in een (nader) verhoor kan worden geconfronteerd, en daarmee de noodzaak tot het verhoor is komen te vervallen, moet de verdachte worden geacht niet meer "op openbaar (aan de wet ontleend) gezag" van zijn vrijheid beroofd te zijn.
2. Besluit geweldgebruik defensiepersoneel in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak
1. Artikel 1:
“1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. bewaker: de met het uitvoeren van de bewakings- en beveiligingstaak belaste:
1°. militair;
2°. burgerambtenaar in dienst van het Ministerie van Defensie.”
Artikel 3:
“Het gebruik van een geweldmiddel ter uitvoering van de bewakings- en beveiligingstaak is uitsluitend toegestaan aan een bewaker:
a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, en
b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend.”
Artikel 5:
“1. Tenzij de omstandigheden dit niet toelaten, gaat aan het gebruik van geweld een duidelijke waarschuwing vooraf.
2. Indien het gebruik van geweld bestaat in het gericht schieten met een vuurwapen, kan de waarschuwing zo nodig worden vervangen door een waarschuwingsschot.
3. Een waarschuwingsschot wordt op een zodanige wijze gegeven dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.”
Artikel 6:
“1. De bewaker mag naast het gebruik van fysiek geweld uitsluitend gebruik maken van de volgende geweldmiddelen:
a. een vuurwapen;
b. een vuurwapen als slag- of stootwapen;
c. een wapenstok;
d. een diensthond;
e. een waterwerper;
f. handboeien.
2. Het inzetten van een diensthond is uitsluitend geoorloofd onder toezicht van een hondengeleider.
3. Het gebruik van een waterwerper is uitsluitend geoorloofd na uitdrukkelijke last van de meerdere.”
Artikel 7:
“Bij gebruik van fysiek geweld dan wel een geweldmiddel wordt in verhouding tot het beoogde doel de meest lichte vorm van geweld gebruikt en worden de daaraan verbonden risico's zo veel mogelijk beperkt.”
Artikel 8:
“1. Van het gebruik van geweld, waaronder begrepen het geven van een waarschuwingsschot als bedoeld in artikel 5, de redenen die tot dat geweldgebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen wordt door de bewaker die geweld heeft gebruikt, dan wel, indien die bewaker onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optrad, door de meerdere, onverwijld een schriftelijk rapport opgemaakt.
2. De bewaker dan wel de meerdere doet het rapport onverwijld toekomen aan de commandant of een voor de toepassing van dit artikel daarmee gelijk te stellen functionaris.
3. Deze brengt het rapport, zo nodig vergezeld van zijn kanttekeningen, onverwijld ter kennis van een brigadecommandant van de Koninklijke marechaussee.”