2003/303

Rapport

Verzoekers klagen over optreden van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in de nacht van 3 maart 2002. Verzoekers klagen er met name over dat:

- een ambtenaar heeft geweigerd om hun aangifte/klacht tegen het Boven-IJ ziekenhuis te Amsterdam op te nemen;

- de politie zich heeft ingelaten met het thuisbrengen van hun (schoon)moeder uit het ziekenhuis;

- ambtenaren onnodig veel overlast hebben veroorzaakt bij de woning van hun (schoon) ouders.

Beoordeling

I. Algemeen

In de avond van 2 maart 2002 is verzoekers' (schoon)moeder, leeftijd 85 jaar, per ambulance naar de Eerste Hulp van het Boven IJ Ziekenhuis te Amsterdam gebracht. Op 3 maart 2002 omstreeks 01.00 uur besloot het ziekenhuis dat verzoekers' (schoon)- moeder niet zou worden opgenomen en dat zij enkele dagen later voor onderzoek kon terugkomen. Verzoekster kon zich hiermee niet verenigen. Zij heeft dat ook - naar eigen zeggen - op niet mis te verstane wijze kenbaar gemaakt aan het ziekenhuispersoneel.

Vervolgens begaven verzoekers zich omstreeks 02.00 uur naar het politiebureau om aangifte te doen en/of een klacht in te dienen tegen het ziekenhuis vanwege het niet opnemen van hun (schoon)moeder. Politieambtenaar Bo. deelde verzoekers mee dat de politie niet de aangewezen instantie was om deze aangifte/klacht op te nemen, en dat het desgewenst in de rede lag om over het medisch handelen aangaande hun (schoon)- moeder een klacht in te dienen bij het ziekenhuis.

Omstreeks 03.00 uur bezochten de politieambtenaren Bo. en J. - op verzoek van het ziekenhuis - de echtgenoot van verzoekers' (schoon)moeder, de heer Wz. (leeftijd 85 jaar). Het was het ziekenhuis niet gelukt zelf telefonisch contact te leggen met Wz.

Bo. en J. deelden Wz. mee dat zijn echtgenote thuis zou worden gebracht. Wz. deelde de politie mee dat hij een longontsteking had. Hij nam vervolgens in het bijzijn van de politie telefonisch contact op met verzoeker. Tijdens dit telefoongesprek overhandigde Wz. de telefoon aan politieambtenaar Bo. Verzoeker deelde Bo. mee dat de deur niet zou worden geopend indien zijn schoonmoeder thuis zou worden gebracht. Nadat Bo. de telefoon aan Wz. had teruggegeven, deelde verzoeker Wz. nog mee dat hij en verzoekster naar hem toe zouden komen.

Omstreeks 04.00 uur verzocht het ziekenhuis de politie om het ambulancetransport van verzoekers' (schoon)moeder naar haar huisadres te begeleiden omdat het ziekenhuis aldaar problemen verwachtte. Het ziekenhuis had inmiddels telefonisch contact gehad met verzoeker. Deze reageerde erg boos en deelde mee dat hij zou zorgen dat zijn schoonmoeder niet in haar woning zou kunnen.

Vervolgens begaven de politieambtenaren Bo. en T. zich naar het ziekenhuis. Aldaar deelde het personeel mee dat er geen noodzaak bestond om verzoekers' (schoon)- moeder op te nemen. Verzoekers' (schoon)moeder deelde zelf ook mee dat zij naar huis wilde.

Aangekomen bij het huisadres bleek de betrokken ambtenaren dat de deurbel niet meer functioneerde, terwijl deze het eerder die avond nog goed deed. Ook zagen de betrokken ambtenaren verzoekers auto bij de woning geparkeerd staan. De lamellen waren gesloten, maar bewogen af en toe wel licht. Op grond van het voorgaande en de eerdere mededelingen van verzoeker hadden Bo. en T. het sterke vermoeden dat verzoekers in de woning waren en met opzet niet reageerden. Bo. en T. klopten herhaald en langdurig op de voordeur en de ramen, schenen naar binnen met de zaklamp en riepen door de brievenbus. Er werd echter niet opengedaan. Ter plaatse verklaarde verzoekers' (schoon)moeder met tranen in haar ogen nogmaals dat zij naar binnen wilde en dat zij het een schande vond dat verzoekers haar niet binnenlieten, aldus betrokken ambtenaar Bo. Vervolgens heeft Bo. wederom een aantal malen door de brievenbus van de woning geroepen. Hij deelde daarbij ook mee dat de tranen in de ogen stonden van verzoekers' (schoon)moeder. Ook hierop werd niet gereageerd. Verzoekers waren wel in de betreffende woning aanwezig. Zij reageerden echter bewust niet.

Na overleg tussen het ambulancepersoneel en de politie besloot het ambulancepersoneel verzoekers' (schoon)moeder mee terug te nemen naar het ziekenhuis. Op dat moment vertrokken ook de betrokken politieambtenaren.

II. Ten aanzien van het niet opnemen van de aangifte/klacht

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat politieambtenaar Bo. heeft geweigerd om hun aangifte/klacht op te nemen. Verzoekers wilden aangifte doen tegen het ziekenhuis vanwege het niet opnemen van verzoekers' (schoon)moeder.

2. De korpsbeheerder achtte deze klacht niet gegrond. Hij bracht daartoe naar voren dat aanstonds en zonder nader onderzoek duidelijk was dat geen sprake was van een strafbaar feit.

3. Politieambtenaar Bo. stelde dat hij verzoekers heeft meegedeeld dat de politie niet de aangewezen instantie was om deze aangifte/klacht op te nemen, en dat het desgewenst in de rede lag om over het medisch handelen aangaande hun (schoon)moeder een klacht in te dienen bij het ziekenhuis. Vervolgens verlieten verzoekers het politiebureau, aldus Bo.

4.1. Artikel 161 Wetboek van Strafvordering (Sv) geeft ieder die kennis draagt van een strafbaar feit de bevoegdheid daarvan aangifte te doen. Die bevoegdheid houdt een dienovereenkomstige aanspraak in, namelijk dat de aangifte wordt opgenomen. Zo bevat artikel 163, vijfde lid Sv (zie achtergrond) de verplichting voor opsporingsambtenaren om een aangifte van een strafbaar feit op te nemen. Twijfel bij de betrokken politieambtenaar over de vraag of al dan niet sprake is van een strafbaar feit mag er niet aan in de weg staan dat hij gevolg geeft aan zijn wettelijke plicht tot het opnemen van een aangifte.

Een uitzondering op het voorgaande kan alleen worden aangenomen in het geval dat al op voorhand, zonder enig verder onderzoek, en zonder de minste twijfel, kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Wanneer de politie die opvatting heeft, behoort zij in beginsel de ruimte te hebben om daarvan blijk te geven. Te allen tijde moet zij echter voorkomen dat in zo'n geval haar opvatting de inzet wordt van een discussie met de persoon die aangifte wenst te doen. Dat is ook in het belang van de geloofwaardigheid van de politie.

4.2. De Nationale ombudsman volgt de korpsbeheerder in zijn oordeel dat de beslissing van het ziekenhuis om verzoekers' (schoon)moeder niet op te nemen niet is te kwalificeren als een strafbaar feit. Gelet hierop kon betrokken ambtenaar Bo. in alle redelijkheid meedelen dat de politie niet de aangewezen instantie was om deze aangifte/klacht op te nemen. Nu voorts niet is gebleken dat tussen Bo. en verzoekers een discussie is ontstaan over de strafbaarheid van de beslissing van het ziekenhuis kan het niet opnemen van de aangifte de toets der kritiek doorstaan.

De onderzochte gedraging is op dit punt dan ook behoorlijk.

III. Ten aanzien van het assisteren bij het thuisbrengen

1. Verzoekers klagen er voorts over dat de politie zich heeft ingelaten met het thuisbrengen van hun (schoon)moeder uit het ziekenhuis. Zij wijzen in dit verband op het nachtelijke tijdstip en de omstandigheid dat de echtgenoot van hun (schoon)moeder, de heer Wz., met een longontsteking op bed lag.

2. Uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren blijkt dat het ziekenhuis moeilijkheden verwachtte met verzoekers bij het thuisbrengen van verzoekers' (schoon)moeder.

3.1. De Nationale ombudsman stelt voorop dat indien de politie wordt verzocht om assistentie te verlenen bij een ambulancetransport zij niet behoeft te treden in de juistheid van de medische beslissing die aan dit transport ten grondslag ligt. Op dit punt ontbreekt het de politie logischerwijs aan deskundigheid. De politie moet in zo'n geval kunnen afgaan op het oordeel van het medisch personeel.

3.2. Uit de stukken blijkt dat verzoekster - naar eigen zeggen - op niet mis te verstane wijze haar ongenoegen kenbaar heeft gemaakt aan het ziekenhuispersoneel over de beslissing om haar moeder niet op te nemen. Voorts heeft verzoeker zowel tegen de politie als tegen het ziekenhuis gezegd dat hij zijn schoonmoeder niet in haar woning zou toelaten. Tegen deze achtergrond was de verwachting van het ziekenhuis dat er moeilijkheden zouden kunnen ontstaan bij het thuisbrengen van betrokkene reëel. Gelet hierop, plus de omstandigheid dat verzoekers' (schoon)moeder betrokken ambtenaar B. heeft meegedeeld dat zij naar huis wilde, alsmede gelet op hetgeen hiervoor onder 3.1. is overwogen, wordt geoordeeld dat de politie zich terecht heeft ingelaten met het thuisbrengen van verzoekers' (schoon)moeder. Het nachtelijke tijdstip en de omstandigheid dat Wz. - naar eigen zeggen - longontsteking had, doen daar niet aan af. In dit verband wijst de Nationale ombudsman er nog op dat niet is gebleken dat Wz. bij het eerdere bezoek van de politie zelf bezwaar heeft gemaakt tegen de terugkeer van zijn echtgenote.

De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de overlast bij de woning

1. Ten slotte klagen verzoekers erover dat de politieambtenaren Bo. en T. onnodig veel overlast hebben veroorzaakt bij de woning van hun (schoon)ouders. De overlast bestond met name uit het langdurig op de voordeur en de ramen kloppen, naar binnen schijnen met een zaklamp, en door de brievenbus roepen. De politie riep onder meer dat verzoekers' (schoon)moeder in de ambulance lag te huilen. Volgens verzoekers duurde het optreden van de politie ongeveer een half uur.

2. De korpsbeheerder achtte ook deze klacht niet gegrond. Bo. en T. mochten, gezien het eerdere bezoek aan Wz., ervan uitgaan dat er iemand thuis was om verzoekers' (schoon)moeder op te vangen. Gelet op het ontbreken van een medische noodzaak tot opname en de wens van betrokkene naar huis terug te keren, had de politie een gegronde reden om te zorgen dat betrokkene naar huis kon gaan. Het voortduren van de pogingen van de politie om verzoekers te bewegen de deur te openen, is geheel te wijten aan verzoekers. Indien zij na het eerste aankloppen de deur hadden geopend, zou verdere actie onnodig zijn geweest.

3. Uit de verklaringen van de betrokken ambtenaren blijkt dat na aankomst ter plaatse de deurbel niet meer functioneerde, terwijl deze het eerder die avond nog goed deed. Ook zagen de betrokken ambtenaren verzoekers auto bij de woning geparkeerd staan. De lamellen waren gesloten, maar bewogen af en toe wel licht. Op grond van het voorgaande en de eerdere mededelingen van verzoeker hadden Bo. en T. het sterke vermoeden dat verzoekers in de woning waren en met opzet niet reageerden. Bo. en T. klopten herhaald en langdurig op de ramen en de voordeur, schenen naar binnen met de zaklamp en riepen door de brievenbus. Er werd echter niet opengedaan. Ter plaatse verklaarde verzoekers' (schoon)moeder met tranen in haar ogen nogmaals dat zij naar binnen wilde en dat zij het een schande vond dat verzoekers haar niet binnen lieten, aldus betrokken ambtenaar Bo. Vervolgens heeft Bo. wederom een aantal malen door de brievenbus van de woning geroepen dat verzoekers' (schoon)moeder naar binnen wilde. Hij deelde daarbij ook mee dat de tranen in de ogen stonden van verzoekers' (schoon)moeder. Ook hierop werd niet gereageerd. Bo. deed deze mededeling om aan te geven dat de wens van verzoekers' (schoon)moeder om toegang te krijgen tot haar eigen woning serieus was. Het totale optreden bij de woning duurde volgens de betrokken ambtenaren ongeveer twintig minuten.

4. De Nationale ombudsman volgt de korpsbeheerder in zijn standpunt. De beslissing van het ziekenhuis om verzoekers' (schoon)moeder niet op te nemen en haar wens om naar haar woning terug te keren, rechtvaardigen dat de politie in dezen een zekere vasthoudendheid aan de dag heeft gelegd. De middelen die de politie heeft aangewend om verzoekers te bewegen de deur te openen en hun (schoon)moeder toegang te geven tot haar eigen woning vallen binnen de grenzen van het toelaatbare.

De onderzochte gedraging is daarmee ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 13 september 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. en mevrouw W. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoekers berichtten dat het verslag hun geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 3 maart 2002 hebben ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland assistentie verleend bij het thuisbrengen van verzoeksters moeder uit het Boven-IJ ziekenhuis te Amsterdam. De betrokken ambtenaren maakten hierover op 3 maart 2002 het volgende mutatierapport op:

"…Dit verhaal begint op 03-03-2002 omstreeks 02:00 uur aan het politiebureau Klimopweg. Aldaar vervoegen zich de echtelieden B. en W. (verzoekers; N.o.), zijnde schoonzoon en dochter van Mevrouw Vx. Zij wilden een klacht indienen tegen het Boven-IJ ziekenhuis bij rapp. Bo.

Bleek dat de (schoon)moeder, mevrouw Vx. (echtgenote Wz.), hedenavond in het Boven-IJ voor onderzoek gebracht was door een ambulance. Dit op instigatie van de dienstdoende huisarts die via de centrale doktersdienst geconsulteerd was. mevrouw Vx. is onderzocht en in het Boven-IJ concludeerde men dat mevrouw niet opgenomen hoefde te worden. Schoonzoon en dochter waren het hier niet mee eens en wilden daarover dus een klacht bij rapp. Bo. indienen. Rapp. Bo. heeft hen verklaard dat de politie daarvoor niet de aangewezen instantie is en dat men bij het Boven-IJ zelf een klacht diende in te dienen. Hierna hebben B. en W. het bureau verlaten.

Later in de nacht, omstreeks 03:15 uur kregen rapp. Bo. en J. het verzoek, via bureau Klimopweg, van het Boven-IJ ziekenhuis om te gaan naar de X-straat (…) alwaar mevrouw Vx. woonachtig is. Daar zou haar man aanwezig zijn. Het Boven-IJ had getracht deze man telefonisch te bereiken om hem mede te delen dat zijn vrouw weer naar huis kon. Dit was echter niet gelukt. Verzoek was dan ook of politie aan de deur wilde gaan om meneer wakker te maken en hem van het feit in kennis te stellen.

Rapp's hebben meneer wakker gemaakt en hem van het voorgaande in kennis gesteld. Meneer lag zelf met een longontsteking op bed. Meneer heeft vervolgens zijn schoonzoon en dochter gebeld. Deze waren het wederom niet eens met de gang van zaken en wilden dat hun (schoon)moeder in het ziekenhuis bleef. Rapp. Bo. heeft ter plaatse nog telefonisch met de schoonzoon, B., gesproken die door zijn schoonvader gebeld was. Schoonzoon verklaarde rapp. Bo. dat men de deur voor (schoon)moeder dicht zou houden en dat men haar dus niet binnen zou laten. B. zei ook nog tegen rapp. Bo. dat de politie kennelijk wel iets voor het ziekenhuis wilde betekenen maar hen in de kou liet staan. Rapp. Bo. heeft hierop geantwoord dat dit toch niet in dezelfde lijn ligt. Hierop telefoongesprek beëindigd en surveillance hervat. Schoonzoon had nog tegen zijn schoonvader gezegd dat hij er weer aan zou komen.

Wat rapp. Bo. verwachtte, geschiedde ook. Omstreeks 04:00 uur kwam van het Boven-IJ het verzoek om de ambulance, die mevrouw Vx. naar huis zou brengen, mee te gaan aangezien men problemen op het huisadres van mevrouw verwachtte. Rapp's Bo. en T. hebben in Boven-IJ gesproken met dienstdoend personeel. Deze verklaarden dat er medisch gezien nu geen noodzaak bestond om mevrouw Vx. acuut op te nemen maar dat dit wel in een paar dagen geschieden zou. mevrouw Vx. is door de internist onderzocht. Verzoek was nu om met ambulance mee te gaan naar huisadres. Rapp. Bo. heeft met mevrouw Vx., die inmiddels al in de ambulance lag, gesproken. Zij gaf aan dat zij ook liever naar huis wilde. Zij had geen huissleutel bij zich. Personeel ambulance genaamd A. (verpleegkundige) en K. (chauffeur).

Bij de X-straat aangekomen was alles pikkedonker in de woning. Verticale lamellen waren dicht en de bel, die het voorheen luid deed, bracht nu slechts een heel licht gezoem uit. Op langdurig aankloppen en door de brievenbus kenbaar maken werd in het geheel niet gereageerd. Rapp's kregen wel de indruk dat men binnen moest zijn aangezien de lamellen af en toe licht bewogen, kennelijk veroorzaakt door luchtverplaatsing. Tevens stond de auto van dochter en schoonzoon voor de deur, die bij het eerste bezoek aan voornoemd adres niet voor de deur stond. mevrouw Vx. gaf nog steeds aan graag haar woning in te willen.

Uiteindelijk is de ambulance onverrichter zake teruggekeerd naar het Boven-IJ ziekenhuis en zijn rapp's ook verder gegaan…"

2. Bij brief van 7 maart 2002 dienden verzoekers de volgende klacht in bij de commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland over het optreden van de betrokken ambtenaren in de nacht van 3 maart 2002:

"…De laatste tijd sukkelt 'onze' moeder (85 jaar) met haar gezondheid.

Zij is reeds 3 x opgenomen geweest in het Boven-IJ ziekenhuis (BIJ).

Plaatsen van handeling: Boven-IJ Ziekenhuis (EHBO)

X-straat (…) (woonhuis echtpaar Wz.)

Betrokken politiebureau: Klimopweg

Op 3 maart rond 2.00 werd de echtgenoot van de patiënte, met fikse longontsteking in bed, door de politie uit z'n bed gehaald met de mededeling dat zijn vrouw naar huis zou worden teruggebracht.

Daarop belde de oude heer Wz. ons in paniek op mede de bovengenoemde mededeling.

Mijn vrouw en ik zijn daarop naar huize Wz. gereden om de oude heer bij te staan.

Op 3 maart rond 3.00 uur, dus in het holst van de nacht, werd de patiënt met (jawel) politiebegeleiding thuis gebracht.

De politie heeft zich gedurende meer dan een half uur zeer lawaaierig gedragen, door met schijnwerpers het huis voor en achter te belichten, op de ramen te bonken, te bellen en door de brievenbus op het gemoed (wat daar nog van over is) van mijn vrouw te werken:

'dochter W. uw moeder ligt te huilen in de ambulance, zij wil u spreken, komt u naar buiten, uw moeder wil naar huis.'

Uiteraard zijn wij, in het holst van de nacht, niet ingegaan op het paranoïde verzoek open te doen.

Uiteindelijk is zij weer terug gebracht naar het Boven IJ Ziekenhuis.

Op 3 maart om 9.00 uur sommeerde de politie ons patiënte Vx. op te komen halen.

Het vragen van politieassistentie door het Boven IJ ziekenhuis en het verlenen van assistentie door het bureau Klimopweg om de oude heer Wz., 85 jaar en zwaar ziek, uit zijn bed te bellen met de mededeling dat zijn vrouw weer zal worden thuisgebracht, roept bij ons de vraag op welke basis deze verleende assistentie zo'n hoge prioriteit heeft gekregen op zaterdagnacht 3 maart.

In onderstaand chronologisch overzicht wordt ook een goed beeld geschetst van het gedrag van de politiemedewerkers:

Chronologische volgorde:

- 2-3 20.30 gaat patiënt weer met ambulance naar BIJ na consult dr. O.

- 3-3 01.00 dr H. (BIJ): 'patiënt moet meteen weer naar huis terug, patiënt kan dins- of woensdag voor onderzoek weer terug komen bij BIJ, weekendartsen sturen wel erg gemakkelijk patiënten naar BIJ'

vanaf hier de rol van de politie:

- 3-3 01.30 de dochter en ik gaan naar bureau Klimopweg om aangifte te doen van medisch onjuist handelen. De wachtcommandant zegt dat aangifte daarvan slechts mogelijk is bij het bestuur van BIJ 02.00 thuisgekomen worden wij door pa Wz. in paniek gebeld: de politie is aan mijn deur geweest 'ma' wordt naar huis terug vervoerd

02.30 wij komen 'pa' (ziek te bed met zware longontsteking, 85 jaar) ondersteunen

03.00 politie arriveert met ambulance bij X-straat (…) tot 3.30 onderneemt de politie de volgende acties:

langdurig bellen / heftig op de ramen tikken / met schijnwerpers huis doorschijnen / schreeuwen o.a. door brievenbus: 'dochter, uw moeder ligt in de ambulance te huilen kom naar buiten en spreek met uw moeder.'

De buren vragen ons de volgende dag wat er in vredesnaam bij deze zeer vreedzame oudjes is gepasseerd.

8.00 mijn vrouw krijgt opdracht van het bureau Klimopweg haar moeder op te halen uit het BIJ.

Naar aanleiding van bovenstaande opmerking dien ik bij u een klacht over het optreden van de politie van het bureau Klimopweg:

A op 2-3 wij wilden een aanklacht indien betreffende het medisch handelen van het Boven IJ de wachtcommandant Klimopweg: 'kan niet hier, u dient naar het Boven IJ te gaan'.

B op 2-3 later wel actie van bureau Klimopweg, kennelijk op aangeven van BIJ (Boven IJ).

C op 2-3 wangedrag politie door stokoude echtgenoot (doodziek) uit z'n bed te bellen en met een uiterst lawaaierige vervolgactie de hele buurt wakker te maken, pa Wz. ervaart dit, ondanks zijn ernstig ziek zijn, als heel gênant.

D door medewerking van bureau Klimopweg:

extra gezeul met een stokoude moeder, bijna 86 jaar, ernstig ziek, en ernstig osteoporose-patiënt, weer uit bed EHBO in ambulance en vervolgens in ambulance aanhoren van het geschreeuw van politie door de brievenbus van woonhuis en vervolgens weer terug naar BIJ EHBO weer in bed.

E het gedrag van de politie laat mijn vrouw (dochter van echtpaar Wz.) verre van onberoerd, na de ervaring in het BIJ is zij dan ook zeer ontdaan over de handelswijze van het BIJ en de politie van het bureau Klimopweg.

de familie Wz. heeft nimmer overlast veroorzaakt, noch aan de politie noch aan het BIJ.

F het moet toch tot de mogelijkheden van het bureau Klimopweg hebben behoord om het BIJ te adviseren, patiënt niet in het holst van de nacht bij haar doodzieke echtgenoot te dumpen (de kwaliteit van de medewerking rechtvaardigt deze term). Het bureau Klimopweg had mijns inziens gezien de ziektes van beide echtgenoten en de hoge ouderdom, elke medewerking moeten weigeren. Het stellen van prioriteiten behoort kennelijk niet tot de grootste vaardigheden van het bureau Klimopweg…"

3. In het rapport van 18 mei 2002 van betrokken ambtenaar Bo. staat het volgende vermeld over verzoekers klacht:

"…Ik, rapporteur, rapporteer naar aanleiding van de binnengekomen klacht van de familie W. het volgende:

Op zondag 3 maart 2002, omstreeks 02:00 uur, vervoegde zich bij mij aan het politiebureau Klimopweg te Amsterdam, een echtpaar, naar later bleek mevrouw W. en de heer B. dat bij de politie een klacht wilde indienen tegen het Boven-IJ ziekenhuis te Amsterdam. Deze klacht kwam er op neer dat zij het niet eens waren met de handelswijze van het Boven-IJ ziekenhuis aangaande de behandeling van en het niet willen opnemen van hun (schoon)moeder, mevrouw Vx.

Ik heb beide echtelieden aangegeven dat de politie mijns inziens niet de aangewezen instantie is om hier een klacht over op te nemen. Ik heb beide echtelieden hierop terug verwezen naar het Boven-IJ ziekenhuis, waarvan het mij bekend is dat men daar een eigen klachtencommissie heeft. Hierop hebben beide echtelieden het politiebureau Klimopweg verlaten.

Op zondag 3 maart 2002, omstreeks 03:15 uur, kregen collega J. en ik (…) van het Boven-IJ ziekenhuis het verzoek om naar de X-straat (…) alhier te gaan, zijnde het adres waar de (schoon)moeder van W. en B. woonachtig was. Haar man zou daar aanwezig zijn. Men had vanuit het Boven-IJ ziekenhuis telefonisch getracht contact te krijgen met de echtgenoot (de heer Wz.) van mevrouw Vx. om hem mede te delen dat zijn vrouw weer naar huis zou komen. Het gelukte het Boven-IJ ziekenhuis echter niet telefonisch contact te leggen, vandaar het verzoek aan de politie om ter plaatse te gaan en de echtgenoot in kennis te stellen.

Het was collega J. en mij op dat moment niet bekend dat de heer Wz. een longontsteking had.

Ik en collega J. zijn vervolgens naar de X-straat (…) gegaan en hebben aangebeld waarna ons door de echtgenoot van mevrouw Vx. open gedaan werd. Wij hebben de echtgenoot in kennis gesteld van het feit dat het Boven-IJ ziekenhuis zijn echtgenote weer naar huis wilde brengen. De heer Wz. verklaarde ons dat hij zelf momenteel een longontsteking had. De heer Wz. belde hierop in tegenwoordigheid van mij en collega J. met zijn schoonzoon, de heer B.

Ik hoorde dat de heer Wz. zijn schoonzoon in kennis stelde van het feit dat zijn echtgenote, mevrouw Vx., weer door het Boven-IJ ziekenhuis naar huis gestuurd zou worden. Tijdens dit telefoongesprek werd mij door de heer Wz. de telefoon overhandigd omdat zijn schoonzoon, de heer B., mij wilde spreken. Ik heb toen met de heer B. gesproken. Hij zei mij dat men de deur voor hun (schoon)moeder niet open zou doen indien zij thuis gebracht zou worden. Tevens zei de heer B. mij dat de politie wel iets voor het Boven-IJ ziekenhuis wilde doen maar hen in de kou liet staan. Ik heb de heer B. toen gezegd dat dat mijns inziens niet in dezelfde lijn ligt, althans woorden van gelijke strekking. Hierna heb ik de telefoon weer aan de heer Wz. gegeven. Uit het gesprek tussen de heer Wz. en zijn schoonzoon de heer B. begreep ik dat de heer B. en zijn vrouw naar de heer Wz. zouden komen.

Ik en collega J. zijn vervolgens weggegaan.

Op zondag 3 maart 2002, omstreeks 04:00 uur, kregen de collega T. en ik het verzoek van het Boven-IJ ziekenhuis om de ambulance te begeleiden naar het huisadres van mevrouw Vx. Dit omdat men op het huisadres van mevrouw Vx. moeilijkheden verwachtte. Collega T. en ik hebben ons vervolgens vervoegd bij het Boven-IJ ziekenhuis. Daar werd ons door het dienstdoende personeel verklaard dat er op dit moment geen medische noodzaak bestond om mevrouw Vx. op te nemen maar dat zij over een aantal dagen wel opgenomen zou worden.

Ik heb vervolgens ter plaatse gesproken met mevrouw Vx. die reeds in de ambulance lag. Zij verklaarde mij uitdrukkelijk zelf ook graag naar huis te willen en dat zij geen huissleutels bij zich had.

Vervolgens zijn collega T. en ik samen met de ambulance naar het huisadres van mevrouw Vx. gereden. Aldaar heb ik aangebeld. Echter de bel, die het voorheen bij het in kennis stellen van de heer Wz. deed, functioneerde nu niet.

Collega T. en ik hebben vervolgens diverse malen aangeklopt op zowel de voordeur als de ramen van de woning en hebben met zaklampen getracht naar binnen te schijnen om te zien of zich iemand in de woning bevond. Hierop werd niet gereageerd. Ik heb tevens diverse malen door de brievenbus van de woning geroepen. Ook hierop werd niet gereageerd. Wel zag ik de lamellen voor de ramen soms licht bewegen. Ter plaatse zagen wij een personenauto met het kenteken (…), te naam gesteld op naam van W., de dochter van mevrouw Vx., bij de woning geparkeerd staan.

Dit wekte bij ons het sterke vermoeden dat men wel in de woning aanwezig moest zijn.

Ik heb ter plaatse in de ambulance nogmaals met mevrouw Vx. gesproken en haar medegedeeld dat er niet open gedaan werd. Ik heb haar nogmaals gevraagd of zij naar huis wilde. Zij verklaarde dat zij dat wilde en dat zij het een schande vond dat men haar niet binnen wilde laten. Ik zag dat mevrouw Vx. de tranen in de ogen stonden.

Ik heb hierop nogmaals een aantal malen door de brievenbus van de woning geroepen en daarbij ook kenbaar gemaakt dat mevrouw Vx. naar binnen wilde en dat haar de tranen in de ogen stonden. Ik heb dit expliciet zo gezegd aangezien ik duidelijk wilde maken dat het mevrouw Vx. ernst was om binnen gelaten te worden. Ook nu werd er niet gereageerd.

Nadat dit ongeveer 20 minuten geduurd had, hebben collega T. en ik met het ambulancepersoneel overlegd waarna het ambulancepersoneel besloot om mevrouw Vx. weer naar het Boven-IJ ziekenhuis te brengen. Collega T. en ik zijn toen ook weggegaan…"

4. In de verklaring van 18 mei 2002 van betrokken ambtenaar T. staat het volgende vermeld over verzoekers klacht:

"…Op 3 maart 2002 omstreeks 04:00 uur kregen collega Bo. en ik via het wijkteam het verzoek te gaan naar de X-straat (…) alwaar mevrouw Vx. woonachtig is.

Eerder in de ochtend had het Boven IJ ziekenhuis getracht de heer Wz. te bellen teneinde hem in kennis te stellen dat zijn vrouw naar huis zou komen maar deze nam de telefoon niet op.

Collega's J. en Bo. zijn toen naar het adres gegaan en hebben de heer Wz. wakker gebeld en in kennis gesteld.

Collega J. vertelde mij dat de heer B. (schoonzoon), zijn schoonvader had medegedeeld dat hij eraan zou komen.

Omstreeks 04.00 kwam van het ziekenhuis het verzoek om mee te willen gaan naar de X-straat alwaar mevrouw Vx. woont. Het ziekenhuis verwachtte daar problemen met de familie wanneer zij de moeder naar huis zouden brengen.

Hierover is door collega J. (…) contact geweest met het ziekenhuis maar er was medisch gezien geen noodzaak om mevrouw Vx. op te nemen.

Ook gaf mevrouw Vx. aan, liever naar huis te willen.

Hierop ben ik met collega Bo. en de ambulance naar de X-straat gegaan.

Ter plaatse werd inderdaad niet opengedaan terwijl wij wisten dat er iemand thuis moest zijn.

De gordijnen waren gesloten en de lichten waren uit. Wel stond de auto van de schoonzoon nu voor de deur hetgeen voor ons een teken was dat zij er wel degelijk waren. Teneinde hen te bewegen alsnog open te doen hebben wij inderdaad door de brievenbus geroepen en op de deur en ramen geklopt. Dit heeft ongeveer 20 minuten geduurd en toen hebben wij besloten toch maar weg te gaan omdat het er niet naar uit zag dat zij alsnog zouden openen.

Collega Bo. had inderdaad ook geroepen dat mevrouw Vx. wel naar binnen wilde.

Maar kennelijk waren zij daar niet gevoelig voor. Wij hadden er geen wetenschap van dat de man ook ziek was. Daar was ons eerder niets van gebleken…"

5. In de rapportage van 20 mei 2002 van klachtbemiddelaar S. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland gericht aan de betrokken districtschef staat het volgende vermeld over verzoekers klacht:

"…Op 5 april 2002 ontving ik, als klachtbemiddelaar, via u een klacht van de familie W. met het verzoek deze in behandeling te nemen en hiertoe een bemiddelingsgesprek aan te gaan.

Op 9 april 2002 heb ik met mevrouw W. en haar partner de heer B. hiertoe een gesprek gehad.

De heb hun de klachtenprocedure uitgelegd en het doel van het bemiddelingsgesprek.

Mevrouw W. heeft haar verhaal verteld hetgeen in het kort het volgende inhoudt.

Mevrouw W. haar moeder bleek op 2 maart onwel te zijn geworden en na bezoek en op verwijzing van de huisarts is zij met ambulance naar het Boven IJ ziekenhuis vervoerd. Aldaar bleek zij niet naar tevredenheid geholpen te worden. De internist had haar moeder na vijf uur kennelijk nog niet onderzocht en mevrouw W. was daar zeer ontstemd over. Er heeft zich in het ziekenhuis een behoorlijke ruzie voorgedaan tussen mevrouw W., die behandeling wenste van haar moeder, en de internist alsmede verplegend personeel van het ziekenhuis.

Uiteindelijk heeft de arts/internist besloten dat het niet nodig was om mevrouw langer opgenomen te houden maar haar opname uit te stellen tot een andere datum later die week. Mevrouw W. en de heer B. waren het daar absoluut niet mee eens en wilde verder onderzoek naar het ziektebeeld van haar moeder respectievelijk schoonmoeder. Bovendien lag haar 85-jarige vader met een longontsteking ziek in bed en kon geen verzorging bieden aan zijn vrouw.

Zij hebben aangegeven het niet te zullen accepteren dat haar moeder weer naar huis gebracht zou worden en zouden haar er ook niet in laten.

Op 3 maart omstreeks 02.00 uur hebben de klagers zich gemeld aan het bureau Klimopweg om zich te beklagen over het ziekenhuis.

Aan het bureau Klimopweg zijn zij te woord gestaan door de Collega Bo. (…) Hier is hen medegedeeld dat de politie hierin niet de aangewezen instantie is en dat zij klachten bij het bestuur van het ziekenhuis in moesten dienen.

Omstreeks 03.15 uur die nacht werd de klaagster gebeld door haar vader die haar mededeelde dat haar moeder naar huis gebracht zou worden. Hierop zijn zij naar het huis van hun vader gegaan in de X-straat en hadden zij besloten de deur niet open te doen wanneer de ambulance zou komen.

Omstreeks 04.00 uur kwam de ambulance vergezeld van de politie bij de woning in de X-straat. Hierop is er zeker een halfuur op de deur gebonkt, door de brievenbus geroepen, met een zaklantaarn geschenen en op straat geroepen dat haar moeder het huis in wilde. Zij vond dat er door de politie op hun gemoed gespeeld werd. Toch hebben ze niet open gedaan en uiteindelijk is de ambulance en de politie weggegaan.

Mevrouw W. beklaagd zich er nu over dat de politie de verkeerde prioriteiten stelt door het ziekenhuis wel ter wille te zijn en hen niet. Zeker gelet op het tijdstip en de doodzieke vader had er toch wel tot de ochtend gewacht kunnen worden. Verder voelen zij zich door de politie als criminelen behandeld door op straat zoveel herrie te maken dat de hele buurt het kon horen.

Ofschoon het bemiddelingsgesprek ondanks het emotionele karakter en de uitleg naar hun tevredenheid was verlopen willen zij toch een officiële afdoening van de klacht. Mevrouw W. haar moeder is inmiddels overleden. Zij wenst de onderste steen boven te krijgen teneinde de rouwverwerking in gang te kunnen zetten…"

6. In de verklaring van 23 mei 2002 van betrokken ambtenaar J. staat het volgende vermeld over verzoekers klacht:

"…Ik weet mij niet alles meer nauwkeurig te herinneren wat er zich die nacht, 3 maart 2002, precies heeft afgespeeld. Ik weet mij nog te herinneren dat ik werkzaam was in het bureau Klimopweg en dat ik die nacht telefoon kreeg van een medewerkster van het Boven-IJ ziekenhuis te Amsterdam.

Zij vertelde mij dat Ambulance personeel mevrouw Vx. naar huis wilde brengen. Het ziekenhuis had inmiddels telefonisch contact gehad met de schoonzoon van de heer Wz. De schoonzoon had hun medegedeeld dat hij naar de woning van zijn schoonmoeder zou gaan en dat hij zou voorkomen dat zijn schoonmoeder de woning in zou kunnen komen. Daar de schoonzoon volgens de medewerkster van het ziekenhuis nogal boos was verzochten zij aan ons om bijstand te verlenen aan het ambulancepersoneel omdat zij bang was voor de veiligheid van het ambulancepersoneel. De medewerkster deelde mij ook nog mede dat er geen medische gronden meer bestonden om mevrouw Vx. op te nemen in het Boven-IJ ziekenhuis.

Ik heb vervolgens aan collega's Bo. en T. verzocht zich te vervoegen bij het Boven-IJ ziekenhuis teneinde assistentie te verlenen aan het ambulancepersoneel.

Wat er zich verder heeft afgespeeld bij perceel X-straat (…) staat in het rapport en het verslag van de collega's Bo. en T…"

7. In een memo van 27 mei 2002 van wijkteamchef Wo. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland gericht aan de betrokken districtschef staat het volgende vermeld over verzoekers klacht:

"…De klacht gaat over de volgende punten:

• De politie heeft zich lawaaierig gedragen en heeft getracht op het gemoed te werken van klagers toen patiënte Vx. door de ambulance naar huis werd gebracht;

• De politie heeft ten onrechte prioriteit toegekend aan het assisteren van het ambulancepersoneel en had het ziekenhuis moeten adviseren mevr. Vx. op te nemen in plaats van naar huis te doen brengen.

Door de inspecteur S. is een onderzoek ingesteld, waarbij het sprak met klagers en de betrokken politieambtenaren.

Hierbij kwam naar voren dat op 2 maart naar het oordeel van klagers door de behandelend specialist in het ziekenhuis een verkeerde beslissing werd genomen om patiënte Vx. (in de politierapportage wordt zij met haar meisjesnaam Vx. aangeduid) niet op te nemen op dat moment. Zij zijn naar het politiebureau gegaan om zich te beklagen over de handelswijze van het ziekenhuis. Hun is toen duidelijk gemaakt, dat de politie niet de aangewezen instantie is om hier over te klagen en zij werden verwezen naar het bestuur van het ziekenhuis.

De juistheid van de beslissing van de internist kon ik niet beoordelen. Ik onderschrijf het standpunt dat de politie niet de instantie is om over de kwaliteit van een medische behandeling te klagen. Ik kan verwijzing naar het ziekenhuis bestuur billijken, zij het dat ook verwijzing naar de Inspectie voor de Volksgezondheid in de rede had gelegen.

Op verzoek van het ziekenhuis heeft de politie later de ambulance begeleid naar de woning van patiënte Vx., omdat het ziekenhuis moeilijkheden verwachtte.

Het verlenen van deze assistentie in verband met te verwachten moeilijkheden en eventuele bescherming van het ambulancepersoneel acht ik een juiste beslissing.

Een van de politieambtenaren geeft tevens aan, dat ook de patiënte Vx. aangaf naar huis te willen.

De betrokken politieambtenaren kregen de indruk, dat er iemand in de woning van patiënte Vx. moest zijn, nu zij de auto van haar schoonzoon voor de deur zagen staan. Het ligt voor de hand dat zij door kloppen op ramen en de deur, alsmede door aanroepen door de brievenbus hebben getracht contact te krijgen met iemand in de woning. Dat zij daarbij hebben gezegd, dat patiënte Vx. naar huis wilde, volgt uit de mededeling van deze patiënte zelf, die dit had aangegeven aan een van de politieambtenaren. Dat dit kloppen en aanroepen enige tijd heeft aangehouden is vooral het gevolg van het feit dat de aanwezigen in de woning (bewust, zoals later bleek) niet reageerden.

Op grond van het vorenstaande acht ik de klacht over het politieoptreden niet gegrond…"

8. Bij brief van 11 juni 2002 deelde de betrokken districtschef van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland het volgende mee aan het klachtensecretariaat over verzoekers klacht:

"…Bijgaand doe ik u toekomen de klacht (…) van B. en W. d.d. 3 maart 2002. De klacht is door mij ter bemiddeling in handen gesteld van de chef van het wijkteam Klimopweg, de hoofdinspecteur Wo., naar wiens rapportage ik u verwijs.

Door de inspecteur S., tevens dienstdoende aan het wijkteam Klimopweg, is een onderzoek ingesteld waarbij hij zowel de klagers als de betrokken politieambtenaren heeft gesproken. Uitdrukkelijk is het gegeven besproken dat de politie niet de aangewezen instantie is om een oordeel te vellen over de reden waarom iemand uit het ziekenhuis wordt ontslagen. De politiebegeleiding van de ambulance naar de woning van mevrouw Vx. heeft plaatsgevonden ter bescherming van het ambulancepersoneel en om eventuele moeilijkheden bij aankomst te voorkomen. Ik acht deze vorm van assistentieverlening op dat moment volkomen terecht.

Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat het dienstdoende politiepersoneel juist heeft gehandeld. Ik beschouw de klacht hiermee als afgedaan…"

9. Bij brief van 27 juni 2002 stelde de commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland verzoekers in de gelegenheid om te reageren op de verklaringen van de betrokken ambtenaren. Hierop deelden verzoekers de commissie op 28 juni 2002 het volgende mee:

"…Uit de verklaringen komt een duidelijk patroon naar voren:

In de vroege ochtenduren van 3 maart 2002 om 2.00 uur meldt zich het echtpaar B.-W. bij de wachtcommandant Bo. van het bureau Klimopweg te Amsterdam met het tevergeefs indienen van een klacht over het Boven IJ Ziekenhuis.

Om 3.15 uur melden zich brigadier J. en hoofdagent Bo. bij de heer Wz. aan de X-straat (…) met de mededeling dat zijn vrouw Vx. thuis zal worden gebracht. De heer Wz. leed op dat moment aan een forse longontsteking, en heeft dat medegedeeld aan de politiefunctionarissen medegedeeld ('verklaring Bo.').

Om 4.00 uur wordt inderdaad mevrouw Vx. per ambulance thuisgebracht onder begeleiding van hoofdagent Bo. en agent T. Zij hebben flink stampij gemaakt gedurende 30 minuten, terwijl hoofdagent Bo. wist dat de heer Wz., 85 jaar oud, met een longontsteking in bed lag.

Het moet hoofdagent Bo. ook duidelijk geweest zijn, dat bij het bezoek aan het bureau Klimopweg, het echtpaar B.-W. een verre van agressieve indruk bij hem heeft achtergelaten. In zijn verslag wordt daar ook terecht geen gewag van gemaakt.

Mijn inziens zijn er forse beoordelingsfouten gemaakt bij het besluit in te gaan op het verzoek van het Boven IJ Ziekenhuis:

- noch de heer Wz., noch het echtpaar B.-W. staan bekend als agressief.

- de politiefunctionarissen hebben ondanks de ziekte van de oude heer Wz. toch besloten 30 minuten lang stampij te maken voor en achter de woning, waarbij de buren zich de volgende dag afvroegen waarom er toch een politieoptreden in het holst van de nacht was, bij de als vreedzaam bekend staande familie Wz.

- vooral het door de politiefunctionarissen opwekken van emoties zowel bij de oude mevrouw Vx. in de ambulance, als bij haar dochter, door de mededelingen door de brievenbus geschreeuwd, hebben een zeer negatief beeld geschapen over het politieoptreden

- het gehele optreden heeft bij ons de indruk gewekt alsof wij criminelen waren.

- het ingaan op het verzoek van het Boven IJ Ziekenhuis tot het begeleiden van een 85 jaar oud zeer zieke mevrouw Vx. naar de woning van al evenzeer zieke 85 jaar oude heer Wz. in het holst van de nacht, door politiefunctionarissen van het bureau Klimopweg ergert ons nog steeds.

- met het stellen van deze prioriteit in de nacht van zaterdag op zondag 3 maart 2002 geeft het bureau Klimopweg aan intelligentie en tact te missen zowel in de beoordeling van het verzoek van het Boven IJ Ziekenhuis als in de smakeloze en verwerpelijke uitvoering.

- het niet ingaan op onze klacht over het optreden van het Boven IJ Ziekenhuis en het wel ten uitvoer brengen van het verzoek van het Boven IJ Ziekenhuis geeft ons het gevoel van volstrekte rechteloosheid…"

10. Op 24 juli 2002 bracht de commissie voor de politieklachten het volgende advies uit aan de korpsbeheerder:

"…De klacht

Klagers wilden op 3 maart 2002 omstreeks 01.30 uur een aangifte doen tegen het BovenIJ ziekenhuis bij politiebureau Klimopweg. De moeder van klaagster, mevrouw Vx., zou ten onrechte uit het ziekenhuis ontslagen worden. Klagers werden weggestuurd omdat de politie van mening was dat zij de klacht bij het BovenIJ ziekenhuis zelf moesten indienen. Later die nacht, omstreeks 02.00 uur werd de vader van klaagster, de heer Wz. -die overigens een zeer zware longontsteking had-, uit bed gebeld -aan de deur- door de politie. In het gesprek dat volgde, werd meegedeeld dat mevrouw Vx. die nacht thuis zou worden gebracht. Nadat klagers hierover door de heer Wz. gebeld waren, zijn zij onmiddellijk naar de woning van de heer en mevrouw Wz. gegaan. Omstreeks 3.00 uur arriveerden de politie en de ambulance met mevrouw Vx. bij het huis van de heer en mevrouw Wz. De politie heeft daar langdurig aangebeld, heftig op de ramen gebonkt, met schijnwerpers het huis doorschenen en door de brievenbus geschreeuwd. Bovendien zijn klagers erg ontdaan door het gezeul met de ernstig zieke stokoude mevrouw Vx. van en naar het ziekenhuis door de politie. Samengevat bevat de klacht de volgende onderdelen:

1. klacht/aangifte over ziekenhuis weigeren;

2. overlast veroorzaken midden in de nacht;

3. onnodig ernstig zieke hoogbejaarde patiënt vervoeren.

De procedure

Klagers hebben hun klacht ingediend bij de Commissie. De Commissie ontving de klacht op 12 maart 2002. Inspecteur S. had op 9 april 2002 een gesprek met klagers. Hoofdagent Bo. en agent T. maakten op 18 mei 2002 een rapport op. Brigadier J. maakte op 23 mei 2002 een rapport op. De Commissie ontving op 14 juni 2002 de politierapportage, opgemaakt door S. De Commissie heeft klagers op 27 juni 2002 de gelegenheid gegeven om op de verklaringen van de politie te reageren. De Commissie ontving hun reactie op 2 juli 2002.

De bevoegdheid

Klachtonderdeel 3: onnodig ernstig zieke hoogbejaarde patiënt vervoeren

De Commissie is niet bevoegd te oordelen over dit onderdeel van de klacht dat handelt over de beslissing van het BovenIJ ziekenhuis om een patiënte naar huis te sturen. De Commissie zal zich alleen uitspreken over het optreden van de politieambtenaren van het politiekorps Amsterdam-Amstelland, te weten de klachtonderdelen 1. en 2.

De feiten

Klachtonderdeel 1: klacht/aangifte over ziekenhuis weigeren

Op 3 maart 2002 omstreeks 02.00 uur vervoegden klagers zich bij bureau Klimopweg. Zij wilden aangifte doen van medisch onjuist handelen door het BovenIJ ziekenhuis. De Boer heeft klagers terugverwezen naar het BovenIJ ziekenhuis, omdat hij van mening was dat de politie niet de aangewezen instantie was om de klacht op te nemen, en omdat het ziekenhuis beschikt over een eigen klachtencommissie. Klagers hebben vervolgens het bureau verlaten.

Klachtonderdeel 2: overlast veroorzaken midden in de nacht

Omstreeks 3.15 uur kregen Bo. en J. de opdracht om naar het huis van de heer en mevrouw Wz. te gaan om de heer Wz. mee te delen dat mevrouw Vx. die nacht thuis zou komen uit het ziekenhuis. Dit gebeurde omdat het ziekenhuis telefonisch geen contact had kunnen krijgen met de heer Wz. Nadat Bo. en J. de heer Wz. hadden meegedeeld dat mevrouw Vx. thuis zou komen, belde de heer Wz. met klagers. Tevens heeft hij Bo. en J. verteld dat hij zelf een longontsteking had. Klager heeft toen ook met Bo. gesproken. Bo. werd verteld dat de deur niet open gedaan zou worden als mevrouw Vx. thuis gebracht zou worden. Diezelfde ochtend omstreeks 04.00 uur kregen Bo. en T. de opdracht om naar het BovenIJ ziekenhuis te gaan om mevrouw Vx. in de ambulance van het ziekenhuis naar haar huis te begeleiden. Nadat zij aangekomen waren bij het ziekenhuis, verklaarde het personeel dat er geen medische noodzaak was om mevrouw Vx. in het ziekenhuis te houden. Bovendien verklaarde mevrouw Vx. zelf ook graag naar huis te willen. Vervolgens hebben Bo. en T. de ambulance naar het huis van de heer en mevrouw Wz. begeleid. Daar aangekomen hebben zij aangebeld. Omdat geen reactie volgde, hebben zij meermaals op de voordeur en de ramen geklopt. Om te kijken of iemand aanwezig was, hebben Bo. en T. geprobeerd naar binnen te schijnen met hun zaklampen. Bo. heeft ook meermalen door de brievenbus geroepen. Hierop volgde evenmin een reactie. Omdat de lamellen achter de ramen licht bewogen en omdat de auto van klagers voor de deur stond, had de politie het sterke vermoeden dat er wel degelijk mensen aanwezig waren. Bo. heeft mevrouw Vx. nogmaals gevraagd of zij naar huis en dus naar binnen wilde. Dat wilde zij graag. Hierop heeft Bo. nogmaals door de brievenbus van de woning geroepen. Hierbij heeft hij kenbaar gemaakt dat mevrouw Vx. graag binnen gelaten wilde worden. Na twintig tot dertig minuten zijn de politie en de ambulance, met mevrouw Vx., na overleg, weer weggegaan.

De behoorlijkheid

Klachtonderdeel 1: klacht/aangifte over ziekenhuis weigeren

Ingevolge artikel 163 lid 5 Wetboek van Strafrecht is de politie verplicht om aangifte van een strafbaar feit op te nemen, tenzij aanstonds en zonder nader onderzoek duidelijk is dat het niet om een strafbaar feit gaat. Omdat aanstonds en zonder verder onderzoek duidelijk was dat geen sprake was van een strafbaar feit, mocht de politie klagers verwijzen naar een andere instantie die wel aangewezen was voor de klacht. Dat Bo. klagers daarbij heeft gewezen op de klachtencommissie van het ziekenhuis zelf, is professioneel en behoorlijk.

Klachtonderdeel 2: overlast veroorzaken midden in de nacht

Bo. en T. mochten er gezien het eerdere bezoek aan de heer Wz. en de feitelijke omstandigheden redelijkerwijs van uitgaan dat er iemand thuis was om mevrouw Vx. op te vangen. Omdat er geen medische noodzaak was om mevrouw Vx. in het ziekenhuis te houden en omdat mevrouw Vx. zelf verklaarde graag naar huis te willen, had(den het ambulancepersoneel en) de begeleidende politie een gegronde reden om te zorgen dat mevrouw Vx. naar huis kon gaan. Dat de politie op een laat tijdstip aan de deur kwam is niet onbehoorlijk, gezien het feit dat mevrouw Vx. 's avonds naar het ziekenhuis was gegaan en pas in de nacht het ziekenhuis verliet, en omdat zij erg graag naar huis wilde. Daar klagers niet reageerden op de deurbel en evenmin op het geklop, zag de politie zich genoodzaakt om door de brievenbus de roepen dat mevrouw Vx. graag binnen gelaten wilde worden. Als klagers in eerste instantie de deur zouden hebben geopend, dan zouden alle volgende pogingen van de politie om mevrouw Vx. naar binnen te kunnen brengen, onnodig zijn geweest. De overlast die volgde, is geheel te wijten aan het gedrag van klagers. Als klagers mevrouw Vx. onmiddellijk hadden ontvangen, hadden zij niet langer dan noodzakelijk 'last' gehad van de politie. Dit politieoptreden is dan ook behoorlijk. Dat mevrouw Vx. uiteindelijk weer teruggebracht moest worden naar het ziekenhuis, hebben klagers ook geheel aan zichzelf te wijten.

Het advies

De Commissie adviseert u de klacht ongegrond te verklaren…"

11. Bij brief van 6 augustus 2002 verklaarde de burgemeester van Amsterdam (de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland) verzoekers klacht - conform het advies van de commissie voor de politieklachten - ongegrond.

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

De korpsbeheerder verwees bij brief van 21 maart 2003 voor zijn reactie op de klacht naar zijn standpunt uit de interne klachtprocedure.

D. Reactie verzoekers

Verzoekers deelden in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder op 29 maart 2003 onder meer het volgende mee:

"Wij zijn het geheel oneens met 3 onderdelen van het hele verhaal van bureau Klimopweg betreffende hetgeen is voorgevallen in de vroege ochtend (nacht) van 3 maart 2002.

- het verlenen van medewerking van het bureau Klimopweg aan het verzoek van het Boven IJ Ziekenhuis dat naar aanleiding van de boosheid van met name de schoonzoon er gevaar bestond voor het ambulancepersoneel bij het thuisbezorgen van de patiënte Vx.

- nergens in de annalen van politie staan, wij, W., eerzaam huisvrouw van 57 jaar en B., (…) uit hoofde van beroep wel bekend bij het lokale politieapparaat, bekend als agressieve types.

- dat wij aangegeven hebben het niet eens te zijn met de thuisbezorging van patiënte, op een niet mis te verstane manier, is duidelijk iets anders dan te verwachten problemen in verband met een boze schoonzoon (B.) en het daaruit voortvloeiende gevaar voor het ambulancepersoneel.

- de omstandigheden waaronder medewerking werd verleend door de Politie erg ongunstig waren:

- de uit het rapport van de agent van Politie (18 mei 2002) vermelde onbekendheid met de longontsteking van de oude (85 jaar) echtgenoot van patiënte wordt weersproken in (het mutatie-; N.o.) rapport (zie hiervoor, onder A.1.) (…)

- dat de Politie vaak bemiddeld in een conflict vinden wij een heel goede zaak; in deze zaak is zonder meer partij gekozen voor het Boven IJ Ziekenhuis. Een en ander vond plaats om 4.00 uur in de ochtend, 4 uur later zouden de omstandigheden hebben geleid tot een veel acceptabeler klimaat.

- naar onze stellige mening heeft de Brigadier Klimopweg een zware beoordelingsfout gemaakt door te verzuimen het ziekenhuis te verzoeken tot 8.00 uur de patiënte te laten waar zij was (oud echtgenoot ziek - holst van de nacht).

Overigens lag patiënte al vanaf 2 maart 20.00 uur in het Boven IJ Ziekenhuis; om dan een patiënte op 3 maart om 4.00 uur alsnog naar huis te sturen en dan ook nog medewerking van het bureau Klimopweg te vragen en te verkrijgen staat haaks om een intelligente aanpak van de betreffende Brigadier van Politie van bureau Klimopweg.

- de manier waarop de Agenten zich van hun taak hebben gekweten in de vroege ochtend (4.00 uur) van 3 maart 2003:

- reeds bij de beantwoording van eerdere brieven hebben wij duidelijk aangegeven dat de zeer lawaaierige wijze waarop de Agenten de buurt hebben wakker gemaakt in geen verhouding staat tot de missie van het thuis brengen van een zieke patiënte,

- bij de buren ontstond de idee van de benadering van een criminele act.

- vergezeld met enige kennis van de achtergrond van de missie hadden de agenten zich beslist niet zo moeten laten gaan bij het uitoefenen van hun taken."

Achtergrond

Wetboek van Strafvordering

Artikel 161:

"Ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte of klachte te doen."

Artikel 163:

"1. De aangifte van eenig strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar, hetzij door den aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.

2. De mondelinge aangifte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt, in geschrifte gesteld en na voorlezing door hem met den aangever of diens gemachtigde onderteekend. Indien deze niet kan teekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.

3. De schriftelijke aangifte wordt door den aangever of diens gemachtigde onderteekend.

4. De schriftelijke volmacht, of, zoo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht.

5. Tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in de artikelen 160 en 161, zijn de opsporingsambtenaren, en tot het ontvangen van de aangiften bedoeld in artikel 162, de daarbij genoemde ambtenaren verplicht.

6. Artikel 155 is van toepassing."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Geweigerd aangifte/ klacht tegen het Boven-IJ ziekenhuis op te nemen; zich ingelaten met het thuisbrengen van (schoon)moeder uit het het ziekenhuis; onnodig veel overlast veroorzaakt bij woning (schoon)ouders .

Oordeel:

Niet gegrond