Verzoeker en zijn vrouw hebben op 23 oktober 2001 respectievelijk 9 oktober 2001 aangifte jegens N. gedaan wegens belediging. Op 18 april 2002 heeft de officier van justitie te Roermond N. terzake een transactievoorstel gedaan. Verzoeker klaagt er in dit verband over dat de officier van justitie:
hem niet tijdig heeft geïnformeerd over de op 18 april 2002 aan N. aangeboden transactie;
niet heeft geprobeerd tot schadebemiddeling te komen, nu de officier van justitie niet met N. heeft gesproken maar met haar partner.
Beoordeling
Algemeen
In augustus en oktober 2001 werden verzoeker en zijn vrouw lastig gevallen en beledigd door mevrouw N., naar aanleiding waarvan zij op 9 oktober 2001 respectievelijk 23 oktober 2001 aangifte hebben gedaan bij de politie wegens belediging.
In de processen-verbaal van aangifte staat vermeld dat zij wensen te worden geïnformeerd over het verloop en de afdoening van de strafzaak.
Verzoeker en zijn vrouw hebben bij bureau slachtofferhulp aangegeven dat zij de schade die zij door de beledigingen hebben geleden, op N. wilden verhalen.
Bij brief van 17 december 2001 heeft de officier van justitie verzoeker en zijn vrouw meegedeeld dat de aangiftes op het parket in behandeling waren genomen en dat zij bericht zouden ontvangen over het verloop en de afdoening van de zaak.
De officier van justitie heeft verzoeker en zijn vrouw bij brief van 17 juni 2002 meegedeeld dat de verdachte (N.) in de gelegenheid was gesteld om strafvervolging te voorkomen door een transactiebedrag (ad € 110) te betalen, welk bedrag N. op 18 april 2002 had betaald. De officier van justitie wees verzoeker en zijn vrouw daarbij op de mogelijkheid om als belanghebbende schriftelijk beklag in te stellen bij het Gerechtshof te 'sHertogenbosch tegen de beslissing tot niet vervolging van N. (ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering). Dit beklag kon tot 18 juli 2002 ingediend worden.
Verzoeker en zijn vrouw hebben op 9 juli 2002 beklag ingediend bij het Gerechtshof. In het kader van deze procedure gaf de hoofdofficier van justitie de hoofdadvocaat-generaal te 's-Hertogenbosch bij brief van 23 september 2002 zijn advies om het beklag van de hand te wijzen, omdat vervolging van N. volgens hem niet meer in de rede lag.
De hoofdofficier stelde dat de schadebemiddelaar op het parket een poging had gedaan om tot een schaderegeling te komen, hetgeen niet tot een resultaat had geleid. Volgens de echtgenoot van N. was zijn vrouw ziek en was zij niet in staat om over een schaderegeling te praten, aldus de hoofdofficier. Voorts deelde de hoofdofficier in zijn brief mee dat N. tegenover de politie te kennen heeft gegeven veel spijt te hebben van haar wangedrag.
Op 25 juni 2003 heeft het Gerechthof het beklag gegrond verklaard en gaf het het Openbaar Ministerie het bevel om vervolging van N. in te stellen.
De politierechter heeft N. op 30 september 2003 veroordeeld tot het betalen van een geldboete van € 110 en heeft de vordering van verzoeker en zijn vrouw gedeeltelijk toegewezen, voor een bedrag van € 300.
Bij brief van 15 oktober 2003 heeft verzoeker een klacht ingediend bij het Openbaar Ministerie te Roermond. Verzoeker klaagde er onder meer over dat hij als slachtoffer niet tijdig door het Openbaar Ministerie is geïnformeerd over de aan N. aangeboden transactie. Voorts klaagde verzoeker over de wijze waarop het parket geprobeerd heeft tot schadebemiddeling te komen, waarbij niet met N. maar wel met haar partner is gesproken.
In het kader van de klachtprocedure hebben de officier van justitie en de klachtonderzoeker verzoeker op 24 november 2003 gehoord. In het verslag dat naar aanleiding van deze hoorzitting is opgemaakt, staat vermeld dat klager heeft gesteld dat hij niet automatisch op de hoogte is gebracht van de transactie maar dat hij hier zelf naar heeft moeten informeren.
De hoofdofficier van justitie heeft verzoeker bij brief van 8 december 2003 meegedeeld dat het niet ongebruikelijk is dat er een aantal weken voorbijgaat voordat een slachtoffer op de hoogte wordt gebracht van een aan de verdachte aangeboden transactie. De officier van justitie was het niet met verzoeker eens dat hij niet tijdig was geïnformeerd over het transactievoorstel. Verzoeker was niet in zijn belangen geschaad, omdat hij nog veertien dagen de tijd had om beklag in te dienen bij het Gerechtshof, aldus de hoofdofficier. De hoofdofficier heeft verzoekers stelling - dat hij zelf naar het verloop van de zaak heeft moeten informeren - niet weersproken.
Verder deelde de hoofdofficier verzoeker mee dat de schadebemiddelaar van het parket bij een poging om tot schadebemiddeling te komen, afhankelijk is van de medewerking van de verdachte, omdat de verdachte niet verplicht is om aan schadebemiddeling mee te werken. In dit geval was de verdachte ziek en kon met de partner van de verdachte worden gesproken, aldus de hoofdofficier. De hoofdofficier stelde dat het Openbaar Ministerie geen bevoegdheden heeft om de verdachte te dwingen om mee te werken.
De hoofdofficier van justitie achtte beide klachten ongegrond.
Verzoeker was het niet met het oordeel van de hoofdofficier van justitie eens, waarna er nog de nodige correspondentie tussen verzoeker en het arrondissementsparket en de rechtbank heeft plaatsgevonden.
I. Ten aanzien van de informatieverstrekking
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Roermond hem niet tijdig heeft geïnformeerd over de op 18 april 2002 aan N. aangeboden transactie.
2. De minister van Justitie heeft in zijn brief van 2 augustus 2004 verwezen naar de brief van de hoofdofficier van justitie van 8 december 2003. Daarin heeft de hoofdofficier aangegeven dat het niet ongebruikelijk is dat enkele weken verstrijken voordat een slachtoffer op de hoogte wordt gebracht van een aan een verdachte aangeboden en door hem betaalde transactie. Volgens de minister betreffen het aanbieden van transacties en het informeren van slachtoffers door de slachtofferbalie aparte administratieve trajecten, waardoor dit niet gelijktijdig kan plaatsvinden. Omdat verzoeker nog de mogelijkheid had om van zijn klachtrecht gebruik te maken, deelt de minister verzoekers mening - dat hij niet tijdig is geïnformeerd over de aangeboden transactie - niet. De minister acht het weliswaar wenselijk dat slachtoffers zo spoedig mogelijk worden geïnformeerd, maar acht het tevens onvermijdelijk dat hier een aantal weken overheen gaat.
3. In reactie op het standpunt van de minister heeft verzoeker bij brief van 10 augustus 2004 gesteld dat de minister vergeten is te melden dat verzoeker zelf actie heeft moeten ondernemen om op de hoogte te worden gesteld over het verloop van de zaak.
4. Ingevolge de Aanwijzing slachtofferzorg (zie Achtergrond, onder 2.) dient het Openbaar Ministerie een slachtoffer, dat heeft aangegeven op de hoogte te willen blijven van de gang van zaken volgend op de aangifte, op de hoogte te houden van voor hem relevante beslissingen in de strafzaak.
Beoordeling
5.1 Vast is komen te staan dat verzoeker en zijn vrouw hebben aangegeven dat zij op de hoogte willen blijven van de gang van zaken volgend op de aangifte.
De Nationale ombudsman gaat er vanuit dat het arrondissementsparket verzoeker niet uit eigen beweging over de transactie heeft geïnformeerd, nu verzoekers stelling hieromtrent blijkens het verslag van de hoorzitting in het kader van de interne klachtbehandeling door de officier van justitie niet is weersproken en ook de hoofdofficier van justitie dit in zijn brief van 8 december 2003 niet heeft weerlegd.
5.2 Gelet op de Aanwijzing slachtofferzorg en het vereiste van actieve informatieverstrekking diende het Openbaar Ministerie verzoeker tijdig en uit eigen beweging te informeren over het transactievoorstel dat N. is aangeboden.
In deze zaak waren reeds twee maanden verstreken en had verzoeker reeds bij het parket geïnformeerd over het verloop van de zaak, toen de officier van justitie verzoeker en zijn vrouw op de hoogte stelde van het feit dat N. een transactievoorstel was gedaan. De Nationale ombudsman oordeelt dat het Openbaar Ministerie hiermee niet voortvarend heeft gehandeld.
Het feit dat verzoeker nog de tijd had om beklag ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering in te dienen, doet hieraan niet af.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
6. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman nog het volgende.
In de brief van de officier van justitie aan verzoeker van 17 juni 2002 staat vermeld dat verzoeker tot 18 juli 2002 beklag kon indienen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Ingevolge artikel 12k Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 1.) moet het beklag worden gedaan binnen drie maanden nadat de belanghebbende bekend is geworden met de transactie. Dit betekent dat wanneer verzoeker bij brief van 17 juni 2002 op de hoogte is gesteld van de transactie, hij tot 17 september 2002 in de gelegenheid had moeten worden gesteld om eventueel beklag in te stellen.
De in de brief van 17 juni 2002 vermelde termijn voor het instellen van beklag is dan ook niet juist.
II. Ten aanzien van de schadebemiddeling
Bevindingen
1. Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Roermond niet heeft geprobeerd tot schadebemiddeling te komen, nu de officier van justitie niet met N. heeft gesproken maar met haar partner.
2. De minister van Justitie heeft bij brief van 2 augustus 2004 gesteld dat naar aanleiding van verzoekers klacht ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering, de schadebemiddelaar verdachte N. bij brief van 15 augustus 2002 heeft uitgenodigd voor een gesprek op het parket om tot schadebemiddeling te komen. Een poging tot schadebemiddeling vond niet eerder plaats, omdat niet bekend was dat verzoeker en zijn vrouw schade hadden geleden.
De partner van N. (S.) nam naar aanleiding van de uitnodiging contact op met de schadebemiddelaar, en gaf aan dat N. wegens ziekte niet in staat was te verschijnen. Op 23 augustus 2003 verscheen S. op het parket en werd hem de schaderegeling uitgelegd. S. ging niet akkoord met het voorstel de schade te vergoeden.
De minister liet weten dat de schadebemiddelaar niet met N., maar alleen met haar partner heeft gesproken. Desondanks is de minister van mening dat er pogingen zijn ondernomen om tot schadebemiddeling te komen. Wanneer er sprake is van ziekte van de verdachte, is het niet ongebruikelijk om met de partner te spreken, teneinde tot een succesvolle schadebemiddeling te komen, aldus de minister. Het Openbaar Ministerie heeft geen bevoegdheden om een verdachte te dwingen om aan schadebemiddeling mee te werken.
3. In reactie op het standpunt van de minister heeft verzoeker bij brief van 10 augustus 2004 gesteld dat de ernst van de ziekte van N. niet door het Openbaar Ministerie is nagetrokken. Voorts zou S. de uitnodiging voor het bemiddelingsgesprek hebben onderschept en achterhouden, aldus verzoeker.
Beoordeling
4. Uit de Aanwijzing slachtofferhulp (zie Achtergrond, onder 2.) blijkt dat het Openbaar Ministerie probeert om een schaderegeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot stand te brengen, en dat de verdachte hiertoe bereid moet zijn. Van een verplichting tot het treffen van een schaderegeling is dus geen sprake.
Nu het Openbaar Ministerie verdachte N. schriftelijk heeft uitgenodigd voor een gesprek teneinde tot schadebemiddeling te komen, en het Openbaar Ministerie hierover een gesprek met de partner van N. heeft gevoerd, kan niet worden gezegd dat de officier van justitie niet heeft geprobeerd tot schadebemiddeling te komen. Dat N. niet op de uitnodiging is ingegaan c.q. kon ingaan, kan het Openbaar Ministerie niet worden toegerekend. Wanneer een slachtoffer geen bereidheid toont om aan een schaderegeling mee te werken, staat het Openbaar Ministerie verder geen middelen tot zijn beschikking.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is gegrond voor wat betreft de informatieverstrekking, en niet gegrond voor wat betreft de schadebemiddeling.
Onderzoek
Op 20 januari 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te X, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te Roermond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 16 oktober 2003, tot de Nationale ombudsman gewend. Op dat moment was zijn klacht nog in behandeling bij het arrondissementsparket Roermond, en stelde de Nationale ombudsman om die reden nog geen onderzoek in.
In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Verzoeker kreeg de gelegenheid op de door de minister verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. De minister van Justitie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschrift van 20 januari 2004, met bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende correspondentie tussen verzoeker en het arrondissementsparket Roermond.
2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 24 juni 2004.
3. Standpunt van de minister van Justitie van 2 augustus 2004.
4. Reactie van verzoeker van 8 augustus 2004.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling.
Achtergrond
1. Wetboek van Strafvordering
Artikel 12, eerste lid
"Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen."
Artikel 12k, eerste lid
"Bij toepassing van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht dan wel van het bepaalde krachtens artikel 74c van dat wetboek moet het beklag worden gedaan binnen drie maanden na de datum waarop de rechtstreeks belanghebbende met deze toepassing bekend is geworden."
2. Aanwijzing slachtofferzorg, d.d. 1 augustus 1999, staatscourant 1999, 141
"VERVOLGING
1. Informeren van het slachtoffer
Indien een verdachte in de zaak bekend is geworden en de zaak op het parket wordt ingeschreven, wordt het slachtoffer door het Openbaar Ministerie hiervan - indien hij niet heeft aangegeven geen prijs te stellen op verdere berichten - onder vermelding van het parketnummer zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
Indien het slachtoffer heeft aangegeven schadevergoeding te wensen en/of op de hoogte te willen blijven van de gang van zaken volgend op de aangifte, houdt het Openbaar Ministerie hem van voor hem relevante beslissingen in de strafzaak op de hoogte. Indien het een ernstig delict betreft wordt het slachtoffer gevraagd of hij prijs stelt op een gesprek met de behandelend officier van justitie voorafgaand de behandeling ter zitting.
(…)
2 . Schadebemiddeling door het OM
Het Openbaar Ministerie tracht zoveel mogelijk een schaderegeling tussen verdachte(n) en slachtoffer(s) tot stand te brengen, bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium van het strafproces in ruime zin. Het Openbaar Ministerie bevordert voorts dat de politie in een zo vroeg mogelijk stadium de mogelijkheden tot schadebemiddeling tussen slachtoffer en dader onderzoekt, en dat zij in de gevallen overeenkomstig de afspraken tussen Openbaar Ministerie en politie bemiddelt in de totstandkoming van een schaderegeling.
Het Openbaar Ministerie draagt de eindverantwoordelijkheid voor een goede informatieverzameling over de schade van het slachtoffer en over de mogelijkheid en bereidheid van de verdachte de schade te vergoeden."