2004/168

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden onvoldoende onderzoek heeft verricht om hem op de hoogte te kunnen stellen van het overlijden van de heer G. op 29 mei 2002.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden onvoldoende onderzoek heeft verricht om hem op de hoogte te kunnen stellen van het overlijden van de heer G. op 29 mei 2002. Verzoeker is van mening dat de politie, op het moment dat zij ervan kennis had gekregen dat hij een contactpersoon van de overleden G. was, had moeten trachten met hem in contact te komen. De politie was kort na het overlijden van G. op de hoogte gekomen van het bestaan van verzoeker, maar had nagelaten met hem in contact te treden. Hierdoor is de woning tegen de wil van de bij verzoeker bekende nabestaanden ontruimd, is de volledige nalatenschap verdwenen en is de overledene begraven in plaats van gecremeerd, aldus verzoeker.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden liet weten verzoekers klacht ongegrond te achten. De korpsbeheerder berichtte dat hij zich wel kon voorstellen dat verzoeker geïnformeerd had willen worden, maar dat verzoeker niet bekend was geworden uit onderzoek van de betrokken politieambtenaren. In de woning was naspeuring gedaan naar familieleden, dan wel naar personen met wie G. kort voor het overlijden contact kon hebben gehad. Dit had geen positief resultaat opgeleverd, aldus de korpsbeheerder. Voorts werd niets aangetroffen waaruit gebleken zou zijn dat verzoeker gemachtigd was namens de familie op te treden, maar wel kwam naar voren dat G. vijf jaar geleden contact zou hebben gehad met verzoeker. Om die reden was er geen enkele aanleiding verzoeker van het overlijden in kennis te stellen omdat het onderzoek bij een natuurlijke dood niet zover gaat dat alle contacten tot jaren terug worden onderzocht.

3. Politieambtenaar M. verklaarde dat de heer Sp. van een hulpverleningsinstantie had meegedeeld ook nazoeking te doen naar familie en andere contacten. Sp. had voorts laten weten dat er sprake was van een oud contact met verzoeker, maar dat dit dateerde van ongeveer vijf jaar geleden. M. liet weten dat het niet zo was dat de gehele verantwoordelijkheid voor het zoeken naar nabestaanden aan de heer Sp. werd overgelaten. Sp. zou mede uitzoeken, of er gegevens van nabestaanden aanwezig waren. M. verklaarde dat de politie uiteraard zo spoedig mogelijk in contact wilde komen met de familie van G. om hen te informeren.

4. Politieambtenaar N. verklaarde dat het in dergelijke gevallen gebruikelijk is om adressen van familie of kennissen te achterhalen, zodat die op de hoogte kunnen worden gesteld van het overlijden en eventueel het lichaam kunnen identificeren.

5. Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond) heeft de politie een hulpverlenende taak. Wanneer de politie naar aanleiding van een sterfgeval - van een alleenwonende als in dit geval - zich als eerste de toegang verschaft tot de woning van de overledene, neemt zij daarmee de verantwoordelijkheid op zich om te onderzoeken of er nabestaanden zijn. Het voorgaande betekent dat van de politie in het bedoelde geval mag worden verwacht dat zij zich er voldoende voor inspant om na te gaan of de overledene nabestaanden heeft, teneinde deze te kunnen informeren.

6. Het staat vast dat de politie kort na het overlijden heeft gesproken met de heer Sp. van een hulpverleningsinstantie en dat de nabestaanden van G. toen niet bekend zijn geworden. Voorts staat vast dat Sp. de politie heeft meegedeeld dat verzoeker een contactpersoon was geweest van G. en dat dit contact van vijf jaar geleden dateerde. Gelet op de hiervóór onder 5. genoemde hulpverleningstaak van de politie in dergelijke gevallen en gelet op het vaststaande feit dat er op dat moment (nog) geen nabestaanden of andere contacten van de overledene bekend waren geworden waarmee contact kon worden opgenomen en tevens elk aanknopingspunt ontbrak, had het in dit geval in de rede gelegen dat de politie contact had gezocht met verzoeker om na te gaan of hij bekend was met eventuele nabestaanden van G. Hieraan doet niet af dat de politie over de informatie beschikte dat dit een oud contact betrof. Het viel namelijk op voorhand immers niet uit te sluiten dat verzoeker de benodigde informatie kon verstrekken. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

7. Ten overvloede wordt overwogen dat in dit geval het raadplegen van het Centraal Testamentenregister onder bovengenoemde omstandigheden eveneens een mogelijkheid was geweest om op de hoogte te komen van eventuele nabestaanden dan wel erfgenamen van G.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.

Onderzoek

Op 28 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Verzoeker vulde zijn verzoekschrift aan bij brief van 18 februari 2003. Omdat verzoeker zijn klacht nog niet had voorgelegd aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden nam de Nationale ombudsman verzoekers klacht niet in behandeling.

Omdat verzoeker niet tevreden was over de afhandeling van zijn klacht wendde hij zich bij brief van 21 maart 2003 tot de Nationale ombudsman met zijn klacht.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werden vier betrokken ambtenaren gehoord.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Betrokken ambtenaren M. en H. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. De korpsbeheerder en de overige betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. De heer G. werd op 30 mei 2002 door politieambtenaren M. en Sl. van het regionale politiekorps Haaglanden levenloos in zijn woning aangetroffen. Hij woonde alleen in die woning. In de mutatie in het dag- en nachtrapport die de betrokken ambtenaren van hun optreden maakte staat onder meer vermeld:

“Tp gegaan op verzoek melder. Zij werkt bij de zorgring en moest bij overledene werken, doch deze gaf geen gehoor. Op 29/05 te 14:30 uur was er ook een medewerkster van de zorgring aan de bel geweest, waarbij de bewoner eveneens geen gehoor gaf. Toen is de politie nog niet in kennis gesteld.

Het betreft hier een ernstig zieke man.

Deur opengetrapt en overledene zittend op de bank aangetroffen. Schouwarts dr.Y. tp die een natuurlijke dood vaststelde. Datum overlijden: 29 mei 2002. Begrafenisonderneming bracht de overledene naar Mo. (...). Sieraden zijn afgedaan en in de woning achtergebleven.

Er waren twee katten in de woning aanwezig. Eén is door de dierenambulance meegenomen naar het dierentehuis, de ander liet zich ondanks alle inspanningen niet vangen. Verzoek aan de dagdienst van 31/5 om contact op te nemen met (...) de dierenambulance (...), om het dier alsnog uit huis te halen. Sleutel van de woning is in bezit van coll. Ho. De overige twee sleutels zijn naar het ABP, als verhuurder van de woning, gegaan. Een aannemer van de ABP heeft de deur weer gerepareerd.

Contactpersoon van de overledene is de heer Sp., tel (...). Deze man werkt bij de F.-stichting. Hem telefonisch ikg. Hij vertelde dat de overledene geen contact heeft met familie. Hij zou wel nog een broer in Duitsland hebben. De laatste die nog wel eens contact had was de heer S., tel (...), doch dat contact dateert van vijf jaar geleden. Via bevolking blijkt de vader te zijn: E.G. en de moeder is genaamd Se., verdere gegevens onbekend.

Huisarts van de overledene is dokter Bo. (...).

Verzoek van dr.Y. om, indien er meer gegevens van de overledene gevonden zijn, hem hierover te informeren op 31/5. Op het moment van invullen formulieren waren de voornamen van overledene niet bekend.

Gegevens en sleutel overgedragen aan coll. Ho.

31-05-2002 Aanvulling Bo.

In de loop van de ochtend getracht met de dierenambulance de tweede kat uit de woning te halen. De kat was echter in de hoeveelheid spullen niet te vinden. Genoeg voer en water achtergelaten. Sociale Dienst (...) heeft de huissleutel ontvangen en gaat de zaak verder afhandelen.”

2. Op 14 december 2002 deed verzoeker bij het regionale politiekorps Haaglanden aangifte van diefstal en/of verduistering van goederen uit de woning van de heer G. Bij zijn aangifte verklaarde verzoeker onder meer:

"Ik ben gemachtigd tot het doen van deze aangifte door de broer van de overledene G. De naam van de broer is H.E.G. Op 30 mei 2002 is G. overleden aangetroffen in zijn woning (...) te Zoetermeer.

Ik heb van 14 april 1981 tot 27 mei 1986 in deze woning samengewoond met G. Hierna heb ik regelmatig telefonisch contact onderhouden, in de laatste jaren met de afspraak dat hij mij zou bellen. Het laatste telefonische contact is in de eerste of tweede week van mei jl. geweest. Ik ben in het bezit van diverse machtigingen met betrekking tot het regelen van alle voorkomende zaken, zowel zakelijk als privé. Deze machtigingen zijn voor onbepaalde duur. Op 8 november 2002 werd ik gebeld door mw. M., secretaresse van Mr. Bo. Zij deelde mij mede dat de heer G. was overleden. Zij had mijn telefoonnummer gekregen van de familie in Turkije. G. had een testament op laten maken welke in het bezit van Mr. Bo. was. Dit testament is op 29 maart 1976 opgemaakt. Tot mijn verbazing hoorde ik dat hij op 29 mei 2002 was overleden. Het is voor mij onbegrijpelijk waarom ik niet op de hoogte ben gesteld van zijn overlijden. Door de heer Sp. van de F.-stichting, welke de contactpersoon van G. was, was gezegd dat G. geen contact meer had met zijn familie in Turkije. De laatste persoon die nog wel eens contact had met G. zou de heer S. (verzoeker; N.o.) geweest zijn, doch contact dateerde van vijf jaar geleden. Hetgeen dus niet juist is. Omstreeks 1 oktober 2002 is de familie in Turkije op de hoogte gebracht van het overlijden. Dit naar aanleiding van het onderzoek van de heer Bo. De Sociale Dienst heeft opdracht gegeven om na te gaan of G. een testament had hetgeen dus naar voren bracht dat er een testament was welke in het bezit was van mr. Bo. Op 10 december 2002 heb ik een gesprek gehad met de Sociale Dienst, daar zij verantwoordelijk zijn geweest voor de afhandeling na het overlijden. Op 4 juni 2002 is G. op last van de Burgemeester van Zoetermeer begraven. Op 3 juni 2002 is mw St. van de Sociale Dienst in de woning geweest van G. en er werd geconstateerd dat er verder geen goederen van waarde in de woning aanwezig zouden zijn. Geld, € 166,33, pasje en afschriften zijn uit de woning meegenomen. De woning is in oktober 2002 door de firma GIF, vuilverwerkingsbedrijf, ontruimd. Hierbij is aanwezig geweest namens de woningbouwvereniging V., de heer W. Alles zou zijn vernietigd. Namens de familie doe ik aangifte van goederen van waarden en geld die in de woning aanwezig zouden moeten zijn geweest. Een Delftsblauw dankbord van politie Delft; een roze theeservies, video- en fotoapparatuur, een Zenith polshorloge, een Delsey kofferset, een grote collectie video- en fotoapparatuur, cd's, 2 wanddecoraties gesigneerd "van Affelen".

Volgens de heer J., kennis van G., zouden in de woning aanwezig moeten zijn een koelkast en een vrieskast van het merk Miele. Deze zouden dit jaar zijn gekocht. Een fax, een mobiele telefoon en sieraden, welke afgedaan zijn bij G. na zijn overlijden en in de woning achtergebleven zijn. Een zilveren ring met de inscriptie Peter 14-8-81. G. had altijd veel contant geld in de woning verstopt.

G. had een kluis in een voormalige ABN/AMRObank (...) te Zoetermeer. Dit filiaal is in april jl opgeheven. Het hoofdkantoor in Zoetermeer zal een onderzoek instellen wat er met de inhoud van de kluis is gebeurd. Hetgeen ongeveer twee maanden in beslag zal nemen. Niemand heeft zich al deze tijd bekommerd om de financiële zaken van G.”

3. Op 10 februari 2003 berichtte verzoeker de chef van het regionale politiekorps Haaglanden bij brief onder meer:

“Ondanks de vermelding van mijn naam op het `mutatieformulier' (...) is aan mij geen kennis gegeven van het overlijden van de heer G., waarvan ik sinds 1986 gemachtigde was en thans gevolmachtigde namens de familie (...).

Namens hen heeft ondergetekende Aangifte van Diefstal / Verduistering gedaan op 14 december 2002 (…).

(...)

Echter van groot belang is dat het Ministerie van Justitie, gedateerd 13 juni 2002 een brief heeft aangeboden aan de Gemeentelijke Dienst Sociale Zaken, dat een Testament berustte bij Notaris Bo. te Delft.

Zonder enige actie te ondernemen om, naar aanleiding van dit bericht de boedel veilig te stellen, is op order van `A.', als beheerder van het wooncomplex welk eigendom is van `V.', de woning van de overleden heer G. op 17 juni 2002 geheel ontruimd en alles naar een vuilvernietigingsbedrijf overgebracht door de firma `C.', NIETS is bewaard gebleven.

Ondergetekende heeft `V.' eigenaar, driemaal schriftelijke vragen gesteld, laatstelijk aangetekend en éénmaal `A.' beheerder, schriftelijk om informatie gevraagd, welk recht men denkt te hebben om de woning te ontruimen, waarvan de huur per automatische incasso werd betaald tot september 2002, zo snel nadat, uitsluitend de huismeester, de heer W., in kennis was gesteld dat de bewoner was overleden, op deze door mij aangeboden brieven is geen enkele reactie gegeven.

(...)

Het is voor mij onacceptabel dat informatie van het overlijden achterwege is gelaten en dat de boedel, behorende tot de nalatenschap geheel verloren is gegaan door onrechtmatig eigen initiatief van de eigenaar / beheerder en grove fouten, zoals (mondeling) bij herhaling is medegedeeld door beambten van de Gemeentelijke Afdeling Sociale Zaken, Zoetermeer.”

4. Bij brief van 5 maart 2003 deelde de chef van Bureau Zoetermeer van het regionale politiekorps Haaglanden verzoeker onder meer mee:

“Op donderdag 30 mei 2002, werd door politieambtenaren van politie Haaglanden, bureau Zoetermeer, in het pand D.-straat (...) te Zoetermeer het stoffelijk overschot aangetroffen van de heer G., voornoemd. Zij hadden daartoe de toegangsdeur tot het pand geforceerd. Door de ter plaatse gekomen schouwarts werd een natuurlijke dood geconstateerd. Uit de gegevens van de afdeling burgerzaken van de gemeente Zoetermeer, bleek dat alleen het slachtoffer stond ingeschreven op voornoemd adres. Door de politie werd naspeuring gedaan naar familieleden van het slachtoffer, echter zonder positief resultaat.

Nadat het stoffelijk overschot was vervoerd naar een rouwcentrum te Zoetermeer, werd het slot van de toegangsdeur tot het pand vervangen door een medewerker van de woningbouwvereniging.

Uit uw brief en uw aangifte begrijp ik dat de woning later op last van de Gemeente Zoetermeer in de maand oktober 2002 is ontruimd en dat u het daarmee niet eens bent.

Op grond van artikel 2 van de Politiewet werd door de politie slechts hulp verleend en heeft verder geen bemoeienis gehad met het leegruimen van de woning.

U verzoekt nu een onderzoek te doen naar de juistheid van deze ontruiming.

Aangezien deze ontruiming een civiel karakter heeft en geen strafrechtelijke gedraging is, kan ik niet aan uw verzoek voldoen en retourneer daarom uw brieven.”

5. Naar aanleiding van de vraag van verzoeker waarom de politie hem niet in kennis heeft gesteld van het overlijden van de heer G., liet de chef van Bureau Zoetermeer van het regionale politiekorps Haaglanden hem bij ongedateerde brief onder meer weten:

“In mijn brief van 5 maart 2003, heb ik aangegeven dat direct na het overlijden naspeuring was gedaan door de politie naar familieleden van het slachtoffer, echter zonder positief resultaat. Uit dit onderzoek was wel naar voren gekomen dat het slachtoffer ooit contact heeft gehad met u. Echter, volgens een contactpersoon van de overledene, was het laatste contact reeds vijf jaar geleden. Gezien het laatste was er voor de politie geen aanleiding om u in kennis te stellen. Uit het toentertijd ingestelde onderzoek is niet kunnen blijken dat u namens de familie van de overledene gemachtigd was. Mede gezien het feit dat het contact met u reeds vijf jaar oud was, was er voor de politie geen enkele aanleiding u van het overlijden in kennis te stellen.”

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en is voorts vermeld onder A. FEITEN, onder 2.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden liet bij brief van 3 juli 2003 weten dat hij van oordeel is dat verzoekers klacht niet gegrond is. De korpsbeheerder kon zich echter wel voorstellen dat verzoeker geïnformeerd had willen worden, maar dat uit onderzoek van de betrokken politieambtenaren verzoeker niet bekend is geworden. De korpsbeheerder verwees voorts naar een aan hem gerichte brief van de chef van Bureau Zoetermeer.

2. De bureauchef Zoetermeer liet de korpsbeheerder bij brief van 7 mei 2003 onder meer weten:

“Op donderdag 30 mei 2002, werd door politieambtenaren van politie Haaglanden, bureau Zoetermeer, in het pand D.-straat (...) te Zoetermeer het stoffelijk overschot aangetroffen van de heer G.. Door de ter plaatse gekomen schouwarts werd een natuurlijke dood geconstateerd.

Uit een door de politieambtenaren ingesteld onderzoek bleek dat het slachtoffer bij de afdeling burgerzaken van de gemeente Zoetermeer alleen stond ingeschreven op voornoemd adres. Tevens werd in de woning naspeuring gedaan naar familieleden van het slachtoffer, dan wel naar personen met wie hij kort voor het overlijden contact kon hebben gehad. Dit had echter geen gunstig resultaat.

Door de politieambtenaren werd in de woning van het slachtoffer niets aangetroffen waaruit gebleken zou zijn dat de heer S. gemachtigd was namens de familie op te treden. Wel kwam uit het onderzoek naar voren dat de overledene ooit contact heeft gehad met de heer S.. Echter zou dit contact reeds van vijf jaar terug zijn geweest. Mede gezien dit feit was er voor de politie geen enkele aanleiding de heer S. van het overlijden in kennis te stellen. De klacht van de heer S. dat hij door de politie niet op de hoogte was gebracht van het overlijden is dan ook ongegrond. Immers, het onderzoek bij een natuurlijke dood gaat niet zover dat alle contacten tot jaren terug worden onderzocht.”

3. Voorts verstrekte de korpsbeheerder bij zijn reactie een uitdraai van de op het intranet van het regionale politiekorps Haaglanden aanwezige “Procedure onderzoek overlijden” waarin voor zover van toepassing staat vermeld:

“Melding/aantreffen overleden persoon.

Uniformdienst ter plaatse

Natuurlijke dood.

Huisarts/vervanger geeft verklaring natuurlijk overlijden af.

Geen politieafhandeling. Alleen korte mutatie maken.

Geen lijkvinding Huisarts alleen tekenen indien de laatste 2 jaren gezien,

Anders tekent de schouwarts...

Natuurlijke dood

Datum / tijdstip overlijden niet vast te stellen

Huisarts/vervanger geeft Verklaring natuurlijke dood af

Lijkvinding HovJ maakt aangifte Lijkvinding voor Stadhuis

Afhandelen door uniformdienst.”

D. Verklaring betrokken ambtenaar Sl.

Politieambtenaar Sl. verklaarde op 3 juni 2003 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik weet mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel globaal te herinneren. Ik ben die dag samen met mijn collega M. ter plaatse geweest bij de woning van de heer G. We hebben daar toen de voordeur geforceerd omdat er aanwijzingen waren dat er iets niet in orde was met de heer G. Toen we binnen waren bleek hij te zijn overleden. We hebben toen een arts laten komen die een zogenoemde natuurlijke dood heeft geconstateerd. Ik weet niet meer wat we allemaal binnen hebben gedaan, maar ik weet nog wel dat we de zaak vrij snel hebben overgedragen aan onze collega Ho.

U vraagt mij hoe we achter het telefoonnummer van de heer Sp. zijn gekomen. Ik weet dat niet meer en het is goed mogelijk dat de recherche daarmee bezig is geweest. Over de sieraden kan ik u ook niets meedelen. Ik weet niet of hij die omhad.

Wel weet ik mij nog te herinneren dat de chef van dienst, de heer N. ook binnen is geweest. Hij heeft namelijk de arts geholpen met de schouw aan de heer G. Hij heeft de heer G. onder meer omgedraaid om te kijken of hij eventueel letsel aan zijn rug had. Over de noodzaak tot de aanwezigheid van N. kan ik u niets zeggen.

Voor zover ik mij kan herinneren heeft M. van onze constateringen de mutatie in het dag- en nachtrapport gemaakt. Ik weet dat er op het intranet van de regiopolitie Haaglanden een dienstvoorschrift aanwezig is dat voorschrijft hoe in dergelijke gevallen dient te worden gehandeld."

E. Verklaring betrokken ambtenaar M.

1. Politieambtenaar M. verklaarde op 1 mei 2003 telefonisch een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik kan mij de zaak waarover u mij spreekt nog herinneren. Ik had die dag samen met mijn collega Sl. dienst in de surveillancedienst en werd verzocht te gaan naar het adres aan de D.-straat (...) te Zoetermeer. Op dat adres hebben wij de heer G. levenloos aangetroffen. De meldster was daarbij aanwezig. Ik kende de heer G. niet.

Wij hebben daar toen telefonisch contact gehad met de heer Sp. Ik weet niet meer hoe wij achter de naam en het telefoonnummer van hem zijn gekomen. Misschien hebben we zijn gegevens uit het zorgboek van de thuiszorg gehaald. De heer G. bleek namelijk al geruime tijd ziek te zijn en had bijstand van de thuiszorg. De heer Sp. deelde ons mee nazoeking te doen naar familie en andere contacten. Hij liet ons weten dat er sprake was van een oud contact met de heer S., maar dat dit van ongeveer 5 jaar geleden dateerde. We hebben de gemeentelijk lijkschouwer, dr. Y. ter plaatse laten komen om de overledene te schouwen. Ook hebben we ons over de katten van de heer G. ontfermd. De huisarts dr. Bo. heb ik niet gesproken.

Wij hebben zo veel mogelijk gegevens genoteerd en die doorgegeven aan onze collega Ho. van de recherche, die de zaak verder zou afhandelen. Ook hebben we onze bevindingen in een mutatie uit het dag- en nachtrapport vermeld. Ik heb daarna geen contact met mijn collega Ho. gehad over de verdere afwikkeling van deze zaak. Wij hebben ons dus niet verder met de afwikkeling van deze zaak beziggehouden.

Het korps Haaglanden heeft op het intranet richtlijnen vermeld staan, die voorschrijven hoe er in dergelijke gevallen dient te worden gehandeld.

Ik begrijp dat verzoeker het vervelend vindt dat hij zo laat op de hoogte is gekomen van het overlijden van de heer G. en ik vind het jammer dat ik hem niet heb gesproken."

2. Voorts liet politieambtenaar M. bij brief van 19 juni 2003 onder meer weten:

“In mijn verklaring spreek ik van een zorgboek. Dit is met name zo belangrijk omdat dit, naar mijn weten, wordt opgemaakt in overleg met de patiënt. Hierin wordt dan in overleg dus met de patiënt, in dit geval de heer G., o.a. diegenen vermeld met wie hij contacten heeft. Bij het vinden van contactpersonen, laatste contacten en de medische voorgeschiedenis, speelt dit boek een rol.

In de door ons opgemaakte mutatie wordt vermeld, dat de heer S. volgens de heer Sp. reeds langere tijd geen contact zou hebben gehad met de overledene, de heer G. Ik wil graag benadrukken dat dit slechts een weergave is van hetgeen de heer Sp. in het telefoongesprek gezegd heeft. Hier wordt door ons, de politie, uiteraard geen (waarde) oordeel over gegeven, noch wordt dit door ons als vaststaand feit aangemerkt.

Ik weet overigens niet meer hoe de naam van de heer S. ter sprake is gekomen.

Verder is het niet zo, dat de gehele verantwoordelijkheid tot het zoeken naar nabestaanden, aan de heer Sp. werd overgelaten. Hij zou mede uitzoeken, of er gegevens van nabestaanden aanwezig waren. Wij wilden uiteraard zo spoedig mogelijk in contact komen met de familie van de overledene, om hen te informeren. Door ons worden eveneens ter plaatse (bijvoorbeeld uit agenda's etc.) zoveel mogelijk gegevens vastgelegd om te bekijken of hier gegevens van familie uit te herleiden zijn. Ik kan mij niet herinneren of wij agenda's of andere gegevens hebben aangetroffen in de woning van de heer G.

Ik herinner mij dat collega Ho. nog gegevens van de ouders van de overleden persoon, de heer G., had gevonden.”

F. Verklaring betrokken ambtenaar Ho.

Politieambtenaar Ho. verklaarde op 12 augustus 2003 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer:

"Ik kan mij deze zaak nog wel herinneren omdat ik vandaag nog de stukken die u mij hebt toegezonden heb doorgelezen. Ik kan u meedelen dat mijn rol in deze zaak zeer marginaal is geweest. Als recherchecoördinator vertegenwoordig ik de opsporingskant van de politie in deze zaak. Als het nodig is start de recherche een onderzoek naar de omstandigheden waaronder iemand is komen te overlijden. Dat was in dit geval niet nodig. Mijn enige bemoeienis met deze zaak was dan ook dat de sleutels van de betreffende woning bij mij op het bureau zijn gedeponeerd. De volgende dag heeft de uniformdienst de sleutels weer meegenomen omdat er nog een kat in de woning van de heer G. moest worden gevangen. Naar ik mij weet te herinneren zijn daarna de sleutels afgegeven aan de gemeente omdat die de begrafenis zou regelen.

Ik ben niet in de woning van de heer G. geweest."

G. Verklaring betrokken ambtenaar N.

Politieambtenaar N verklaarde op 13 augustus 2003 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik kan mij deze zaak nog wel herinneren. Ik ben ploegchef van mevrouw M. en mevrouw Sl. en was op die dag ook in dienst. M. en Sl. hadden toen geconstateerd dat de heer G. mogelijk was overleden en lieten mij dat weten. Het is dan gebruikelijk dat de ploegchef eveneens ter plaatse gaat om de collega's te assisteren. Ik ben naar het betreffende adres gegaan. Ik zag daar een man, die later de heer G. bleek te zijn, rechtop met ontbloot bovenlijf op de bank zitten. De GGD-arts die korte tijd later ter plaatse kwam heeft toen de dood geconstateerd. Ik heb de arts geholpen bij het schouwen van het lichaam van de heer G. Ik heb toen met de arts gezocht naar eventuele sporen van letsel op het lichaam van de overledene. Van enig letsel bleek geen sprake te zijn. U vraagt mij of ik daarbij sieraden heb gezien dan wel afgedaan. Ik weet mij dat niet te herinneren.

Voorts is het bij het eerste onderzoek gebruikelijk om adressen van familie of kennissen te achterhalen, zodat die op de hoogte kunnen worden gesteld van het overlijden en eventueel het lichaam kunnen identificeren. Ik heb mij daarmee niet bezig gehouden. Ik weet wel dat er in eerste instantie niets is gevonden.

Op uw vraag hoe we achter de gegevens van de heer Sp. van de F.-stichting zijn gekomen kan ik geen antwoord geven. Ik weet het niet.

Nadat de eerste noodhulp was verricht is de zaak overgegeven aan de recherche voor eventueel verder onderzoek. De recherche krijgt hierbij de bevindingen in de vorm van een mutatie in het dag- en - nachtrapport aangereikt. Ik weet niet of er bij de afdeling bevolking van het gemeentehuis naar contactgegevens is gevraagd.”

H. reactie verzoeker

Verzoeker liet in reactie op de hem voorgelegde informatie bij brief van 2 december 2003 onder meer weten:

“Als oorspronkelijk stuk, ligt voor het mutatieformulier welk is opgemaakt naar aanleiding van de `Lijkvinding' op 30 mei 2002 (...) waarbij de heer Sp. als contactpersoon wordt aangemerkt.

Dit is onjuist, hij is contactpersoon tussen de F.-stichting en (ex)patiënt, de heer G.

Uit het patiënten-dossier blijkt aan hem dat ondergetekende `nog wel eens contact had', in de redactie van het mutatieformulier werd dit omschreven zijnde `doch dat contact dateert van 5 jaar geleden.'

Ten onrechte is hierdoor de suggestie gewekt dat dit contact verbroken was, het blijkt echter wel belangrijk genoeg dit te vermelden in het genoemd formulier.

(...)

In de aan u gerichte brief (...) wordt deze bewering nog stelliger vermeld. Echter in het vervolg van deze tekst staat 'Hierdoor wordt door ons, de politie uiteraard geen (waarde)oordeel over gegeven noch wordt dit door ons als vaststaand feit aangemerkt'.

Op (...) staat het telefoonnummer vermeld van wijlen de heer G., navraag bij KPNTelecom verstrekte aan mij de informatie dat politie of Gemeentelijke diensten de mogelijkheid hebben om via hen zg. `Voordeel-nummers', welke ook vermeld staan op telefoon-facturen, op te vragen zodat men kan beschikken over een eenvoudige manier waarop contactpersonen, (familie of bekenden) kunnen worden geïnformeerd.

Rapportage (...) vermeldt een conclusie die niet strookt met hetgeen vermeld is in het mutatieformulier en wederom de indruk weergeeft dat het contact niet meer werd onderhouden.

De laatste regel van dit stuk is zeker welgemeend, het zou inderdaad beter zijn om in een situatie die onomkeerbaar is geen enkel risico te lopen, zeker als familiegegevens ontbreken.

(...)

De antwoordbrief dd. 3 juli 2002 (...) van de heer drs. Deetman (...) vermeldt dat ondermeer onderzoek is gedaan bij de afdeling bevolking.

Uit geen enkel stuk blijkt dit te zijn gedaan.

In januari 2003 heeft ondergetekende het Stadhuis Den Haag afdeling bevolking gebeld, wetende dat hij de enige naamdrager is zijnde S. De ambtenaar van voornoemde dienst heeft vastgesteld dat het mogelijk is om uitsluitend met de naam het juiste adres te vinden hetgeen niet langer duurde dan 1 minuut.

Vorenstaande geeft aan mij reden u te willen verzoeken deze kwestie opnieuw te willen herbeoordelen, de handelwijze van de politie is voor de familie in Turkije en mij onaanvaardbaar, de heer G. heeft op 34 jarige leeftijd, testamentair laten vastleggen op welke wijze moest worden gehandeld na overlijden, hetgeen nogmaals is vastgelegd in 1986, toch heeft het moeten gebeuren dat ten gevolge van een reeks van onjuiste handelingen, hij op lastgeving van de Burgemeester werd begraven i.p.v. gecremeerd en zijn familie en ondergetekende, vijf maanden na de begrafenis in kennis werden gesteld hetgeen ernstige emotionele materiële en financiële schade tot gevolg heeft gehad.”

I. Inlichtingen regionale politiekorps Haaglanden

Naar aanleiding van de vraag van de Nationale ombudsman of de politieambtenaren het Centraal Testamentenregister hadden geraadpleegd, liet het regionale politiekorps Haaglanden op 24 februari 2004 weten dat dit niet het geval was geweest. Reden hiervoor was dat de politie het raadplegen van dat register bij een onbeheerde nalatenschap als een taak van de gemeente beschouwt.

Achtergrond

Artikel 2 Politiewet 1993:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Onvoldoende onderzoek verricht om verzoeker op de hoogte te kunnen stellen van het overlijden van de heer G. op 29 mei 2002.

Oordeel:

Gegrond