Verzoeksters klagen erover dat de officier van justitie te Zwolle de bij fax van 6 november 2002 verzochte - reeds beschikbare - kopieën van processen-verbaal niet ter hand heeft gesteld.
Ook klagen verzoeksters erover dat de officier van justitie te Zwolle niet bij de rechter-commissaris het verlenen van een bevel tot bewaring - van een met naam genoemde verdachte - heeft gevorderd.
Beoordeling
Algemeen
In augustus 2002 deden verzoeksters V. en Z. uit Deventer aangifte bij de politie terzake seksueel misbruik van hun kinderen van 9 en 5 jaar door D., een 17-jarige jongen. Verzoeksters kregen geen kopie van hun aangifte ondanks een daartoe strekkend verzoek. Vervolgens werden beide minderjarige slachtoffers verhoord door de politie, maar ook van die verhoren kregen verzoeksters geen afschrift.
De officier van justitie te Zwolle besloot om de verdachte D. na het verhoor niet langer vast te houden. Verzoeksters probeerden vervolgens middels een kort geding procedure een straatverbod voor D. te verkrijgen. Hun advocaat verzocht aan de officier van justitie op 6 november 2002, op 8 november 2002 en op 11 november 2002 kopieën van de aangiften en de processen-verbaal van verhoor te verkrijgen. De officier van justitie liet in reactie op het verzoek van 6 november 2002 op 7 november 2002 weten dat het proces-verbaal nog niet gereed was, en dat om reden van voortvarendheid een deel van de stukken reeds aan de rechter-commissaris was verstrekt om zo spoedig mogelijk te kunnen overgaan tot het benoemen van een deskundige om de verdachte te onderzoeken. De officier liet verder weten dat zij de relevante delen van het dossier zou toezenden, zodra zij het dossier binnen had (zie INFORMATIEOVERZICHT, onder 1.).
Ten tijde van de kort geding procedure op 13 november 2002 hadden verzoeksters noch hun advocaat de beschikking over deze stukken.
I. Ten aanzien van het verstrekken van de stukken
Bevindingen
1. Verzoeksters klagen erover dat de officier van justitie te Zwolle de bij fax van 6 november 2002 verzochte - reeds beschikbare - kopieën van processen-verbaal niet ter hand heeft gesteld. Volgens verzoeksters was op 6 november 2002 nog geen gerechtelijk vooronderzoek aanhangig, zodat de officier van justitie bevoegd was te beslissen over afgifte van stukken uit het dossier. Verzoeksters geven aan dat ze op dat moment daar zeker een belang bij hadden, omdat ze middels een kort geding procedure wilden bewerkstelligen dat de verdachte niet zou mogen terugkeren naar de ouderlijke woning.
2. De minister heeft in eerste instantie in reactie op de klacht laten weten dat verstrekking van informatie uit strafdossiers door het Openbaar Ministerie gebonden is aan een aantal regels die strekken tot bescherming van de in het geding zijnde belangen. Volgens de minister was het verzoek van 6 november 2002 niet gericht op het verkrijgen van informatie ten behoeve van voeging in de strafzaak, maar ging het om een buiten de strafrechtspleging gelegen doel. Het beoordelingskader daarvoor staat beschreven in de Aanwijzing verstrekking strafrechtelijke gegevens aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wbp) (zie Achtergrond, onder 1.). De Aanwijzing Wbp ziet op informatieverstrekking uit de via COMPAS (Communicatiesysteem Openbaar Ministerie-Parket Administratiesysteem) en de hoger beroepsystemen toegankelijke strafdossiers. In zijn reactie geeft de minister aan dat de zaak op het moment van het verzoek om informatieverstrekking nog niet geregistreerd stond in COMPAS, zodat het verzoek niet beoordeeld kon worden op basis van de Aanwijzing. Hij merkt op dat de Aanwijzing Wbp overigens geen ongeclausuleerd recht op informatie voor het slachtoffer verschaft. Nu de informatieverstrekking aan slachtoffers, anders dan in het kader van de noodzakelijke hulpverlening, geen standaardverstrekking is, zou een afweging hebben moeten plaatsvinden, aldus de minister. Hij acht de klacht niet gegrond.
2.2. Bij brief van 1 december 2003 liet de minister van Justitie in reactie op aanvullende vragen weten dat de rechter-commissaris het gerechtelijk vooronderzoek op 27 september 2002 had geopend. Bovendien stond de zaak op 25 september 2002 al geregistreerd in COMPAS.
2.3. Bij brief van 16 januari 2004 liet de minister nog aanvullend weten dat zodra een dossier naar de rechter-commissaris wordt verzonden voor een gerechtelijk vooronderzoek, in beginsel geen kopieën worden achtergehouden op het parket. Voorzover viel na te gaan, was dat ook in dit geval niet gebeurd. De zaak bleef evenwel in COMPAS geregistreerd, maar feitelijk lag het dossier bij de rechter-commissaris. Naar aanleiding van een vraag van de Nationale ombudsman over de Aanwijzing Wbp en het verstrekkingenregime, gaf de minister aan dat de hoofdofficier, nu de zaak was ingeschreven in COMPAS, een beslissing over de verstrekking had moeten nemen, in afstemming met de rechter-commissaris. Gelet op de beslissing van de rechter-commissaris over de verstrekking van de gevraagde stukken, zou deze beoordeling echter niet anders zijn uitgevallen. De minister laat tot slot weten dat hoewel procedureel niet correct is gehandeld, er materieel geen sprake was van benadeling van verzoeksters' positie.
3. Gelet op hetgeen is gesteld in de Aanwijzing Wbp (zie Achtergrond, onder 1.) heeft de officier van justitie de verantwoordelijkheid en bevoegdheid te beslissen over verstrekking van gegevens uit COMPAS/ de hoger beroepsystemen of het onderliggende strafdossier aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden, ongeacht de vraag waar het dossier zich fysiek bevindt. Voor een verstrekking aan verdachten geldt dat op grond van artikel 30 Sv afstemming moet plaatsvinden met de rechter-commissaris. Voorts stelt de Aanwijzing Wbp dat in de regel sprake is van een zwaarwegend algemeen belang bij verstrekking van gegevens aan slachtoffers van een strafbaar feit.
Beoordeling
4. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de zaak tegen verdachte D. op 25 september 2002 geregistreerd stond in COMPAS, het registratiesysteem van het Openbaar Ministerie. Nadat het parket het onderliggende strafdossier op 25 september 2002 aan de rechter-commissaris had toegezonden, opende deze op 27 september 2002 het gerechtelijk vooronderzoek. Op 18 januari 2003 werd het proces-verbaal afgerond en door het kabinet van de rechter-commissaris retour gezonden aan het parket. In de tussenliggende tijd had het parket niet de beschikking over het dossier.
5. Gelet op hetgeen hierboven onder 3. is gesteld, is het voor de verstrekking van gegevens uit een strafdossier dat staat geregistreerd in COMPAS niet van belang waar het dossier zich fysiek bevindt. De officier van justitie had dan ook de bevoegdheid om te beslissen over de verstrekking. De afweging dat zij het dossier niet ter beschikking had was dan ook geen toereikende motivering om verzoeksters de gevraagde stukken niet toe te zenden. Nu deze stukken van belang waren voor de door verzoeksters aangespannen kort geding procedure om een straatverbod op te leggen voor de verdachte, en omdat op grond van de Aanwijzing Wbp staat voorgeschreven dat in de regel sprake is van een zwaarwegend belang bij verstrekking van gegevens aan slachtoffers van een strafbaar feit, had de officier van justitie de gevraagde stukken ter hand moeten stellen.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
II. Ten aanzien van de vordering een bevel tot bewaring te verlenen
Bevindingen
1. Verzoeksters klagen erover dat de officier van justitie te Zwolle niet bij de rechter-commissaris verlening van een bevel tot bewaring van verdachte D. heeft gevorderd. Volgens verzoeksters was er ernstig sprake van recidivegevaar nu twee kinderen in ieder geval slachtoffer waren geworden, de strafrechter de verdachte nog niet had bestraft en ook omdat een behandeling van de verdachte nog niet was aangevangen. Verzoeksters merken in hun klachtbrief op dat de zedenpolitie onvoldoende capaciteit had om adequaat te controleren en surveilleren en dat ook de ouders onvoldoende mogelijkheden hadden om 100% huisarrest voor D. te garanderen. Verzoeksters menen dat de officier een onjuiste afweging heeft gemaakt van de diverse belangen, namelijk een afweging ten koste van de slachtoffers en hun ouders. De beslissing die zij heeft genomen, zorgde ervoor dat de verwerking van het leed verder werd bemoeilijkt.
2. De minister van Justitie heeft in reactie op de klacht laten weten dat de officier van justitie ervoor had gekozen om de 17-jarige D. te horen met behulp van een deskundige. Volgens de minister was D. geestelijk gehandicapt, functionerend op het niveau van een kind van 3, een kwestie die door verzoeksters overigens wordt weersproken bij afwezigheid van een deskundigenrapport hierover. Volgens de minister verklaarde de verdachte open en vlot over wat er was gebeurd, zodat er geen reden was om hem langer vast te houden voor onderzoek. Nadat de crisisopvang in de buurt van zijn ouderlijk huis na zes weken was beëindigd, moest de verdachte in afwachting van een nieuwe plaatsing thuis verblijven. De beslissing hierover had de officier genomen in samenwerking met de zedenpolitie en de hulpverlening. Omdat mogelijke recidive en onrust in de buurt werden onderkend, zijn afspraken gemaakt met de ouders van de verdachte en met de school dat hij alleen onder begeleiding op straat zou komen. De minister heeft laten weten dat dit met verzoeksters was besproken, waarbij de politie had aangeboden als intermediair te fungeren tussen verzoeksters en de ouders van de verdachte. De minister geeft aan dat de officier de diverse belangen tegen elkaar heeft afgewogen, en daarbij tot de conclusie was gekomen dat de gekozen optie van thuisverblijf een aanvaardbare oplossing was. De minister acht de klacht niet gegrond.
3. Op grond van artikel 63 Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie vorderen dat de rechter-commissaris een bevel tot bewaring afgeeft. Deze vorm van voorlopige hechtenis kan voor maximaal tien dagen worden verleend.
Beoordeling
4. Alvorens een vordering ingevolge artikel 63 Sv te doen, zal de officier van justitie de diverse belangen tegen elkaar dienen af te wegen. De Nationale ombudsman is van oordeel dat, gelet op de afspraken die het parket had gemaakt met de zedenpolitie, de hulpverlening, de ouders en de school van de verdachte, de officier van justitie een zorgvuldige afweging van die belangen heeft gemaakt en in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen geen bevel tot bewaring te vorderen van de rechter-commissaris.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de minister van Justitie is gegrond voor wat betreft de verstrekking van gegevens en niet gegrond voor wat betreft het achterwege laten van een vordering tot een bevel van de rechter-commissaris tot bewaring.
Onderzoek
Op 21 januari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw V. en mevrouw Z. te Deventer, ingediend door ingediend door de heer mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer, met een klacht over een gedraging van de minister van Justitie.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeksters de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de minister een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeksters' intermediair gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Informatieoverzicht
De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie:
1. Verzoekschrift van 21 januari 2003, met bijlagen, waaronder op deze zaak betrekking hebbende correspondentie tussen verzoeksters en het Openbaar Ministerie Zwolle-Lelystad. In de brief van 7 november 2002 van de officier van justitie staat onder meer het volgende beschreven:
"In uw faxbericht van 6 (november; N.o.) jl geeft u aan dat uw cliënten (…) zich zorgen maken over de terugkeer van D. naar zijn ouderlijk huis. Door de politie zijn beide moeders hierover ingelicht. Ook is hen daarbij medegedeeld dat de ouders van D. hebben toegezegd dat zij D. niet alleen op straat zullen laten.
De periode van de crisisopvang is verstreken en aan vervolgopvang wordt naarstig gezocht door de hulpverlenende instanties.
De politie heeft aangeboden als aanspreekpunt te fungeren als D. onverhoopt alleen op straat zou lopen.
Het proces-verbaal is nog niet gereed. Ook dat is de moeders meegedeeld. In verband met de gewenste voortvarendheid is aan de rechter-commissaris een deel van de stukken verstrekt om zo spoedig mogelijk over te gaan tot het benoemen van een deskundige om D. te onderzoeken.
Als ik het dossier binnen heb, zal ik u de voor uw cliënten relevante delen toesturen."
2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 25 februari 2003.
3. Standpunt van de minister van Justitie van 1 mei 2003.
4. Reactie van verzoeksters intermediair van 27 augustus 2003.
5. Standpunt van de minister van Justitie van 1 december 2003.
6. Standpunt van de minister van Justitie van 16 januari 2004.
Bevindingen
Zie onder Beoordeling.
Achtergrond
1. Aanwijzing verstrekking van strafrechtelijke gegevens aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wbp) van 1 september 2001, Stcrt. 2001, 154, bepaalt, voorzover relevant, onder meer het volgende:
"1. Doel aanwijzing
Deze Aanwijzing regelt in welke gevallen en op welke wijze informatie kan worden verstrekt uit strafdossiers en COMPAS/hoger beroepsystemen aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. (…)
Informatieverstrekking:
4. Algemene uitgangspunten
Alleen strafdossiers
De toepassing van deze aanwijzing is beperkt tot de via COMPAS en de hoger beroepsystemen toegankelijke strafdossiers en ziet dus niet op verstrekking van informatie uit andere gegevensverwerkingen door het OM. De aanwijzing ziet dus ook met name niet op de Tijdelijke Registers COMPAS, waaronder begrepen de BOB-module, en evenmin op de gvo-module die valt onder het beheer van de zittende magistratuur.
Geen screening
(…) De aanwijzing geeft alleen bevoegdheid informatie te verstrekken aan een derde uit een individuele, concrete strafzaak en (dus) niet de bevoegdheid tot het geven van een historisch (strafrechtelijk) overzicht.
(…)
Geen service
Het verstrekken van informatie voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden is alleen mogelijk indien dit past binnen de taakuitoefening van de officier van justitie/advocaat-generaal en voorzover dit genoodzaakt wordt door een zwaarwegend openbaar belang (…). Dat betekent dat geen informatie mag worden verstrekt, op grond van het enkele belang dat de derde daarbij heeft.
Beheer en beslissingsbevoegdheid
De verantwoordelijkheid voor COMPAS/ de hoger beroepsystemen of het onderliggende strafdossier - en daarmee de bevoegdheid om te beslissen over de verstrekking van gegevens - ligt in handen van het hoofd van het parket. Hij is de verantwoordelijke in de zin van de WBP, ongeacht de vraag waar het dossier zich fysiek bevindt (bijvoorbeeld indien dit in handen is van de rechtbank, blijft het het hoofd van het parket die beslist over verstrekking van gegevens uit dat dossier. Gelet op artikel 30 Sv. moet in het geval van een gerechtelijk vooronderzoek uiteraard wel afstemming met de rechter-commissaris plaatsvinden.
6.2. Het verstrekkingenregime
Voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden kunnen indien dit voortvloeit uit een behoorlijke taakuitoefening van de officier van justitie/ advocaat-generaal en voorzover een zwaarwegend belang daartoe noodzaakt, de daarvoor benodigde persoonsgegevens over een individuele strafzaak uit de gegevensverwerking worden verstrekt aan derden. In de volgende gevallen is daarvan in de regel sprake:
(…)
d. Voorzover noodzakelijk voor de hulpverlening aan slachtoffers danwel andere direct betrokkenen bij strafbare feiten kunnen uit de gegevensverwerking daarvoor benodigde persoonsgegevens over de betreffende strafzaak worden verstrekt aan:
I. Slachtoffers en hun nabestaanden. (…)"
2. Wetboek van Strafvordering (Sv)
Artikel 30, eerste lid:
"Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek staat de rechter-commissaris, en overigens tijdens het voorbereidende onderzoek het openbaar ministerie, aan den verdachte op diens verzoek toe van de processtukken kennis te nemen."
Artikel 63, eerste lid:
"1. De rechter-commissaris kan, op vordering van den officier van justitie, een bevel tot bewaring van den verdachte verleenen. De officier van justitie geeft van de vordering onverwijld mondeling of schriftelijk kennis aan de raadsman."