In 2001 raakte verzoeker als autobestuurder betrokken bij een aanrijding met een politieauto, waarbij verzoekers auto (ook) werd beschadigd. Na deze aanrijding reed de bestuurder van de politieauto weg omdat hij trachtte de verdachte van een overval te achterhalen.
Verzoeker klaagde er onder meer over dat de politie kort voor de aanrijding in strijd met de geldende voorschriften te snel had gereden en geen optische- en geluidssignalen had gevoerd
De Nationale ombudsman overwoog dat op grond van het RVV 1990 bestuurders van een voorrangs-voertuig (een politievoertuig met blauw zwaai- of knipperlicht en een tweetonige hoorn) mogen afwijken van de voorschriften van het RVV voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist. Voorts is middels de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 31 maart 1994 aan de politie ten behoeve van de politieambtenaren vrijstelling verleend van de bepalingen van het RVV, waarbij is voorgeschre-ven dat de veiligheid van het verkeer zoveel mogelijk dient te worden gewaarborgd, en dat alleen daarvan gebruik mag worden gemaakt indien dit voor de uitvoering van de taken noodzakelijk is.
In dit geval voerde het politievoertuig kort voor het ongeval geen signalen. De Nationale ombudsman oordeelde dat de politie daarmee juist had gehandeld omdat zij op weg was naar de plaats waar een (mogelijke) verdachte van een overval zich bevond.
Verder stelde de Nationale ombudsman vast dat het op het tijdstip van de aanrijding al donker was en dat de bestuurder van het politievoertuig een zogenoemde bijzondere manoeuvre uitvoerde waarbij hij tevens op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer terechtkwam. Het was voorts voldoende aannemelijk dat de politieauto met een hoge snelheid over de verkeersheuvel was gereden, waarbij het voertuig los van het wegdek was gekomen. Volgens de bestuurder van de politieauto was hij bij het remmen tegen verzoekers auto aangegleden. De bestuurder had op dat moment het politievoertuig niet meer onder controle. Voorts konden medeweggebruikers niet ruim van tevoren van de komst van het snel rijdende politievoertuig op de hoogte komen omdat geen signalen werden gevoerd. Hiermee had de bestuurder van het politievoertuig bij zijn verkeersgedrag extra rekening moeten houden. De Nationale ombudsman oordeelde dat de politie de veiligheid van het verkeer onvoldoende had gewaarborgd en achtte de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.
Overige klachten:
Bejegening, weigering aangifte op te nemen, informatieverstrekking, klachtbehandeling en klachtonderzoek.