Verzoekster was betrokken bij een aanrijding met een politievoertuig dat van links kwam en door een rood verkeerslicht reed. Verzoekster reed door een groen verkeerslicht, kwam van rechts, en reed op een voorrangsweg.
Verzoekster stelde de bestuurder van het politievoertuig aansprakelijk voor de schade aan haar auto. De verzekeringsmaatschappij van de politie wees de aansprakelijkheid voor de aanrijding af, omdat uit het proces-verbaal naar voren was gekomen dat hun verzekerde (de politieambtenaar) op het moment van aanrijding zowel optische als geluidssignalen voerde, en dat een dergelijk voertuig op dat moment een voorrangsvoertuig is.
Verzoekster klaagde erover dat het regionale politiekorps de schade niet had vergoed.
De Nationale ombudsman was in de eerste plaats van oordeel dat de korpsbeheerder in reactie op het verzoek om schadevergoeding van verzoekster niet had kunnen volstaan met de hierboven vermelde mededeling van de verzekeringsmaatschappij van de politie. Hij had de beslissing om verzoekster geen schadevergoeding toe te kennen dienen te motiveren, en deze motivering had deze beslissing moeten kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen hadden moeten worden betrokken, zodat recht was gedaan aan de visie van alle betrokkenen. Nu dit niet was gebeurd, was gehandeld in strijd met het motiveringsvereiste.
Voor wat betreft de afwijzing van schadevergoeding overwoog de Nationale ombudsman dat de verzekeringsmaatschappij en de korpsbeheerder niet in redelijkheid op grond van het proces-verbaal van bevindingen tot de eenzijdige (en voor verzoekster nadelige) conclusie konden komen dat het politievoertuig een voorrangsvoertuig was, en dat zij op grond daarvan de aansprakelijkheid konden afwijzen. Voorbij gegaan werd aan het feit dat in het proces-verbaal een aantal malen expliciet is opgemerkt dat beide partijen elkaar mogelijk niet op tijd gezien (en gehoord) hebben omdat op dat moment een vrachtauto (of trekker met oplegger) tussen beide stond of reed.
Gelet op het voorgaande achtte de Nationale ombudsman het onbegrijpelijk dat de korpsbeheerder zich jegens verzoekster alleen maar beriep op het feit dat het politievoertuig een voorrangsvoertuig was en onjuist om de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding daarop te baseren. De Nationale ombudsman was van mening dat was gehandeld in strijd met het vereiste van redelijkheid, en achtte de onderzochte gedraging niet behoorlijk. Eén en ander gaf aanleiding om in dit rapport een aanbeveling te doen.
De beheerder van het regionale politiekorps werd in overweging gegeven het besluit tot afwijzing van verzoeksters verzoek om schadevergoeding te heroverwegen met inachtneming van de overweging van de Nationale ombudsman dat niet in redelijkheid op grond van het proces-verbaal van de schadeclaim kon worden afgewezen op de enkele grond dat het politievoertuig een voorrangsvoertuig was.