De officier van justitie had op 29 juni 2000 verzoeker gedagvaard om als verdachte voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank te verschijnen. De rechtbank had vervolgens op 18 augustus 2000 het onderzoek ter terechtzitting geschorst voor onbepaalde tijd en de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld ten einde aanvullend onderzoek te verrichten. De rechter-commissaris had het aanvullend onderzoek op 31 mei 2001 afgerond en de stukken aan de officier van justitie doen toekomen. Omdat verzoeker vervolgens niets vernam, had de raadsman van verzoeker bij brief van 21 juni 2002 aan de officier van justitie gevraagd of hij de zaak weer bij de rechter aanhangig ging maken. Uiteindelijk had de officier van justitie aan verzoekers raadsman laten weten dat hij de zaak niet verder wenste te vervolgen.
Verzoeker klaagde er onder andere over dat de officier van justitie - na afronding van het aanvullend onderzoek door de rechter-commissaris - hem onvoldoende had geïnformeerd over de beslissing de strafzaak niet weer op zitting te brengen.
De Nationale ombudsman overwoog dat zodra de reden van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting in een strafzaak is vervallen, de officier van justitie de verdachte met de nodige voortvarendheid dient te informeren over het verdere verloop van die strafzaak. Dit behoort de officier van justitie in beginsel te doen door de verdachte op te roepen voor een nieuwe terechtzitting. Uit het systeem der wet kan namelijk worden afgeleid dat in geval het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, een verdachte in het algemeen aanspraak heeft op voortzetting van de procedure totdat een einduitspraak is gegeven. Wanneer de officier van justitie daarentegen na het vervallen van de reden van de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting de vervolging niet voortzet, dient hij de verdachte daarover uit eigen beweging en binnen een redelijke termijn te informeren.
De Nationale ombudsman stelde vast dat de officier van justitie pas ruim een jaar nadat de rechter-commissaris het aanvullende onderzoek had afgerond en de stukken aan hem had doen toekomen, en eerst nadat verzoekers raadsman hem had gevraagd of hij de zaak weer bij de rechter aanhangig ging maken, laten weten de strafzaak niet verder te willen vervolgen. Aldus had de officier van justitie gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.
Overige klachten:
geven van toestemming om verzoeker aan te houden