Verzoeker klaagde erover dat een medewerkster van de griffie van het arrondissementsparket
Den Bosch hem onheus had bejegend tijdens de zogenoemde officierszitting. Verzoeker was met zijn zoon uitgenodigd voor dit gesprek om het aanbod tot het verrichten van een taakstraf te bespreken.
Als verzoekers zoon dit aanbod accepteerde zou geen verdere strafvervolging plaatsvinden. Verzoekers zoon werd verdacht van heling van een fiets. Verzoeker klaagde erover dat de medewerkster zich zeer formeel opstelde en hem geen ruimte liet argumenten naar voren te brengen
waarom zijn zoon onschuldig was. Ook was er geen ruimte om zijn gevoelens te uiten.
Bij de interne klachtbehandeling onthield de hoofdofficier van justitie zich van een oordeel omdat de lezing van verzoeker recht tegenover die van de medewerkster van het parket stond.
De minister van Justitie liet tijdens het onderzoek weten de klacht ongegrond te achten.
De Nationale ombudsman toetste de gedraging aan het beginsel van correcte bejegening en achtte de gedraging behoorlijk. Hij merkte daarbij op dat verzoeker mogelijk andere verwachtingen had gehad bij het gesprek. Mogelijk was verzoeker verkeerd geïnformeerd door de Raad voor de Kinderbescherming of de politie. Dit kon de medewerkster van het parket niet worden aangerekend. Van niet correct handelen was niet gebleken.
Omdat het de Nationale ombudsman gebleken is dat er in zijn algemeenheid onduidelijkheid is voor burgers over de zogenoemde officierszitting zag hij aanleiding daarover een aanbeveling. Hierin gaf de Nationale ombudsman de minister van Justitie in overweging om in de uitnodigingbrieven aan burgers voor officierszittingen te laten vermelden wat een dergelijke zitting inhoudt en wat de betrokken burgers kunnen verwachten.