Ouders en kinderen ervaren te weinig invloed op hun eigen jeugdhulptraject. Ze worden onvoldoende betrokken bij de toegang tot (vrijwillige) jeugdhulp en bij de uitvoering ervan. Ook is er veel onduidelijkheid rondom de klachtenprocedure. Dit gebrek aan invloed zet de tevredenheid van ouders en kinderen over de jeugdhulp onder druk. Dat blijkt uit onderzoek van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman naar participatie van ouders en kinderen in de Jeugdwet.
"Kinderen worden te vaak helemaal niet gehoord over de toegang tot jeugdhulp. Terwijl het hier gaat over de hulp die zíj krijgen. Ik vind dit onacceptabel, omdat we hiermee niet alleen kinderrechten schenden, maar ook de problemen rondom de jeugdhulp alleen maar groter maken", onderstreept Kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer.
Kinderen en ouders aan de zijlijn
Meer invloed van kinderen en hun ouders op hun jeugdhulptraject levert een belangrijke bijdrage aan het krijgen van passende hulp. Dat voorkomt dat de problemen die zij al hebben nog groter worden en dat wachtlijsten verder groeien, omdat ze op zoek gaan naar andere vormen van hulp. Zo draagt het bij aan het verkleinen van de druk op de steeds complexere en duurdere jeugdhulpverlening. Die gaat gebukt onder de groeiende vraag en een krap aanbod door o.a. personeelstekorten. "Binnen de jeugdhulp is te weinig aandacht voor de invloed van kinderen en hun ouders op hun eigen jeugdhulptraject. Kinderen en ouders staan letterlijk aan de zijlijn. En juist dat is funest voor hoe zijn hun zorg ervaren", benadrukt Reinier van Zutphen.
Doel decentralisaties: meer invloed op je eigen zorg
De jeugdhulp is geregeld in de Jeugdwet. Die is bedoeld voor kinderen tot 18 jaar en hun ouders die ondersteuning nodig hebben bij het opgroeien of bij de opvoeding. Op 1 januari 2025 is het tien jaar geleden dat gemeenten verantwoordelijk werden voor de jeugdhulp (Jeugdwet). Maar ook voor werk en inkomen (Participatiewet) en voor hulp en ondersteuning om langer thuis te blijven wonen (Wet maatschappelijke ondersteuning, Wmo).
Een belangrijk doel van deze decentralisaties was om hulp dichter bij burgers te organiseren en hen meer invloed te geven op de kwaliteit van hun zorg. In de Jeugdwet staat heel duidelijk dat participatie belangrijk is: er moet niet over kinderen en ouders worden gesproken, maar met hen over de hulp en ondersteuning die er nodig is. Ons onderzoek laat zien dat dit in de praktijk nog te vaak niet gebeurt.
Vast aanspreekpunt en goede informatie
De ombudsmannen geven aan dat ruimte om je mening te geven essentieel is om invloed te hebben op welke hulp je krijgt. Hiervoor is het heel belangrijk dat kinderen en ouders goed geïnformeerd en serieus genomen worden. Vooral aan kinderen moet altijd gevraagd worden of ze hun mening willen geven. Dat geldt zowel voor de aanvraag als bij de inzet van jeugdhulp. De ombudsmannen roepen gemeenten, wijkteams en zorgaanbieders daarom o.a. op te zorgen voor een vast aanspreekpunt voor kinderen en ouders.
Participatie moet vanzelfsprekendheid zijn
Dit rapport is de derde en laatste in een reeks van rapporten over participatie in het sociaal domein. Eerder onderzochten we participatie in de Wmo en binnen de Participatiewet. Uit alle drie de rapporten blijkt volgens de ombudsmannen dat gemeenten er niet in zijn geslaagd om volwassenen en kinderen goed te betrekken bij de zorg die zij nodig hebben. "Participatie moet vanzelfsprekend zijn in de praktijk van de (jeugd)hulpverlening. Daar zijn geen wet- of beleidswijzigingen voor nodig. We moeten het nu gewoon gaan doen." aldus de ombudsmannen.