Verzoeker reed met zijn bedrijfsauto vanaf een inrit een weg op en blokkeerde toen met zijn wagen (gedeeltelijk) een langs die weg gelegen fietspad. Een wielrenner sprak hem daar op aan. Er ontstond een woordenwisseling die onder meer ging over het al dan niet geheel blokkeren van het fietspad. De racefietser maakte zich op een bepaald moment kenbaar als inspecteur van politie, maar kon zich op dat moment niet als zodanig legitimeren. Hij dreigde een proces verbaal uit te schrijven. Verzoeker was geïrriteerd, zei dat hij verzoeker een boerenlul vond en reed weg.
Een dag later werd verzoeker gebeld door iemand van de politie die hem verzocht naar het bureau te komen voor het afleggen van een verklaring. Verzoeker vroeg of dat niet telefonisch kon. De politiefunctionaris noemde zijn naam, zei dat verzoeker niet tot antwoorden verplicht was en nam vervolgens de verklaring van verzoeker af. Tijdens het gesprek werd het voor verzoeker duidelijk dat hij met de wielrenner sprak. Hij werd geverbaliseerd voor het in gevaar brengen/ hinderen van het verkeer, belediging en bedreiging. Hij liet de zaken voorkomen bij de politierechter die uitsluitend voor het beledigen voldoende bewijzen aanwezig achtte, maar hij daar geen straf aan verbond. Voor de twee andere feiten werd hij vrijgesproken.
De klachtencommissie van de politie kon geen oordeel geven over de klacht over de bejegening tijdens het gesprek op straat en het telefonische verhoor omdat verzoeker en de politiefunctionaris hierover uiteenlopende verklaringen hadden gegeven. De klacht over het niet legitimeren werd gegrond verklaard. De Nationale ombudsman nam in verband met de tegenstrijdige verklaringen de klacht over de bejegening niet in onderzoek. Hij richtte zich uitsluitend op één aspect van de zaak, namelijk het feit dat een politiefunctionaris in zijn vrije tijd optrad in een verkeersgeschil waarin hij zelf partij was.
In verschillende rapporten (2008/069, 2011/322, 2013/199 en 2014/026) is hierover de volgende lijn uitgezet: als een politiefunctionaris buiten diensttijd een burger op zijn gedrag wil aanspreken en daarvoor wil verbaliseren, dan dient hij zich terughoudend op te stellen en de assistentie van collega's in te roepen als hij zelf partij is in het geschil. Aangezien de politiefunctionaris dat in de zaak van verzoeker heeft nagelaten, heeft hij gehandeld in strijd met het vereiste van integriteit. De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.
Omdat de klacht van verzoeker niet op zichzelf staat, heeft de Nationale ombudsman aan de korpsleiding van de Nationale politie de aanbeveling gedaan om de hierboven genoemde lijn binnen de politieorganisatie onder de aandacht te brengen.