De Belastingdienst heeft beslag gelegd op verzoekers handelsvoorraad motorfietsen en heeft de datum voor de executie vastgesteld. Verzoeker tekent twee dagen vóór de executiedatum verzet aan ex art. 17 Invorderingswet 1990. De Belastingdienst vraagt de staatssecretaris toestemming om de executie, ondanks de schorsende werking van het verzet, toch door te mogen zetten, mede met het oog op de reeds gemaakte kosten en omdat er geen tijd meer is om het oordeel van de rechter te vragen. De staatssecretaris oordeelt dat sprake is van misbruik van bevoegdheid door verzoeker omdat het verzet van verzoeker evident kansloos is en verleent de gevraagde toestemming.
De staatssecretaris meent zijn bevoegdheid daartoe te kunnen ontlenen aan het arrest van de
Hoge Raad 7 oktober 1994.
Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst heeft gehandeld in strijd met de wet door de executie door te zetten. Hij is van mening dat de Belastingdienst niet had mogen voorbijgaan aan de in de wet vastgelegde schorsende werking.
De Nationale ombudsman overweegt dat de wetgever de mogelijkheid van misbruik heeft voorzien en heeft aangekondigd zo nodig de wet te zullen aanpassen. Verder dat het arrest van de Hoge Raad weliswaar de mogelijkheid onderkent om aan de schorsende werking voor bij te gaan, maar niet zonder dat de rechter daarover heeft geoordeeld. De Nationale ombudsman acht het niet behoorlijk dat de Belastingdienst als belanghebbende partij zelf kan beslissen voorbij te gaan aan de schorsende werking.
De Nationale ombudsman concludeert dat de Belastingdienst het vereiste van rechtszekerheid heeft geschonden en acht de klacht gegrond.
De Nationale ombudsman doet de aanbeveling de Leidraad Invordering 2008 met dit oordeel in overeenstemming te brengen.