Meneer Katz (niet de echte naam) was procespartij in een civiele procedure, waarvoor een fysieke zitting (hierna: de zitting) stond gepland bij de Rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank). Omdat meneer Katz hierbij niet aanwezig kon zijn, stuurde hij (ruim) voor de zitting een verzoek aan de rechtbank om de zitting aan te houden en/of te verplaatsen. Tot zijn verbazing ontving meneer Katz enige tijd later toch een verstekvonnis.
Meneer Katz nam hierover contact op met de rechtbank. De rechtbank bevestigde dat zij een fout had gemaakt door de zitting niet aan houden. Daarom adviseerde de rechtbank meneer Katz om in verzet te gaan. Ook bood de rechtbank aan om de daarbij behorende kosten (explootkosten van de verzetdagvaarding en het salaris van de gemachtigde) bij het indienen van verzet te vergoeden. Meneer Katz zou voor het indienen van verzet een deurwaarderskantoor kunnen benaderen.
Vervolgens nam meneer Katz op basis van het advies van de rechtbank over het indienen van verzet contact op met drie deurwaarderskantoren. Hij legde de situatie uit en gaf aan dat hij kosten van verzet kon declareren bij de rechtbank. Maar deze gesprekken verliepen stroef, omdat hij (als leek) op aanvullende vragen van de deurwaarderskantoren geen concreet antwoord paraat had. De drie deurwaarderskantoren wezen hem uiteindelijk terug naar een advocaat. Daarop nam meneer Katz contact op met een advocaat, die voor hem een declaratie opmaakte voor het indienen van verzet. Meneer Katz stuurde deze declaratie naar de rechtbank, maar die wees dat af. Hierna ontstond een discussie tussen de rechtbank en meneer Katz. Uiteindelijk verstreek de termijn van verzet, zonder dat hij verzet indiende.
Meneer Katz diende een klacht over deze gang van zaken in, omdat hij vond dat de rechtbank zelf een fout maakte maar vervolgens te weinig deed om die te herstellen. De rechtbank was het niet eens met meneer Katz en vond zijn klacht ongegrond.
De ombudsman onderzocht daarna de klacht van meneer Katz over de manier waarop de rechtbank haar eigen fout probeerde te herstellen. Hierover stelde de ombudsman vragen aan de rechtbank.
De rechtbank bleef bij haar reactie op vragen van de ombudsman bij haar standpunt, namelijk dat zij voldoende deed om haar fout te herstellen. Het was de rechtbank niet duidelijk dat meneer Katz kennelijk niet goed wist wat er van hem werd verwacht én hij dus problemen ervaarde met het indienen van verzet. Verder vindt de rechtbank dat zij de uiteindelijke declaratie van de advocaat terecht afwees, omdat dit niet van een deurwaarder kwam en dit meer kosten waren dan de rechtbank had toegezegd.
Bovendien begrijpt de rechtbank niet goed dat het meneer Katz niet lukte om een deurwaarder in te schakelen, omdat deurwaarders volgens haar altijd meewerken én het opmaken van verzet eenvoudig is. De rechtbank heeft hierin overigens (ook) geen adviserende rol, zo stelt zij.
De ombudsman vindt de klacht van meneer Katz over de gedragingen van de rechtbank bij het herstellen van haar eigen fout gegrond. De rechtbank had zich bij de beoordeling van de declaratie van meneer Katz namelijk coulanter moeten opstellen. Daarnaast had de rechtbank contact moeten opnemen met meneer Katz toen zij een declaratie ontving die zij niet verwachtte.