Tijdens een verhuizing staat de auto van verzoeker met twee wielen op de rand van het trottoir geparkeerd. Een BOA van de gemeente Maastricht schrijft daarvoor een beschikking uit en maakt enkele foto's van de auto. Het kenteken is op de foto's te zien. In de eerste instantie wordt vermoed dat de foto's met een bodycam zijn gemaakt. Verzoeker vraagt de gemeente om de beleidsregels waarin het gebruik van de bodycam is vastgelegd. Uit de reactie op deze vraag blijkt dat de gemeente niets over het gebruik van de bodycam heeft vastgelegd.
Verzoeker dient vervolgens een klacht in over het gebruik van de bodycam door de BOA. Tijdens behandeling van de klacht blijkt dat de foto's niet met een bodycam maar met een PDA (Personal Digital Assistent) zijn gemaakt. Ook het gebruik daarvan is niet vastgelegd. Nadat de klacht door de gemeente is behandeld, legt verzoeker zijn klacht aan de Nationale ombudsman voor. Verzoeker geeft aan dat er naar zijn idee een inbreuk op zijn privacy is gemaakt en merkt daarnaast op dat elke overheidshandelen op de wet moet steunen.
De Nationale ombudsman is een onderzoek gestart en heeft de gemeente vragen gesteld over het gebruik van de bodycam/PDA. Waar de ombudsman in deze kwestie vooral naar heeft gekeken, is of de gemeente Maastricht voldoende heeft gemotiveerd waarom het gebruik van de bodycam/PDA en de verwerking van persoonsgegevens was toegestaan. De ombudsman stelt vast dat de reactie op de vragen van verzoeker over het gebruik van de bodycam/PDA en de wettelijke grondslag voor het gebruik onvoldoende was. De onduidelijkheid is ook tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman niet weggenomen.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat de gemeente heeft gehandeld in strijd met het vereiste van goede motivering. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.