Verzoeker was werkzaam bij een Omroep X. Op enig moment, nadat verzoeker niet meer werkzaam was bij de Omroep, is hij door het Functioneel parket als verdachte aangemerkt van - kort gezegd - het (mede)plegen van fraude bij Omroep X. Een jaar hierna ging de omroep failliet en werd er een curator aangesteld. Verzoeker vernam op enig moment dat het Functioneel Parket aan de curator toestemming had gegeven om het strafdossier in te zien, en tevens ook informatie uit het strafdossier aan de curator van de gefailleerde Omroep X had verstrekt. Verzoeker klaagt hierover.
De ombudsman achtte het handelen van het Functioneel Parket niet behoorlijk. De grondslag voor de verstrekking die het Functioneel Parket aanvankelijk noemde, bleek niet juist. De daarna door de minister van Veiligheid en Justitie naar voren geschoven grondslag, te weten artikel 39f van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) kon evenmin gelden als rechtvaardiging. Immers, wat betreft het doel waarvoor is verstrekt stelt de ombudsman vast dat tijdens het onderzoek niet is gebleken dat er ten tijde van het verzoek van de curator aangifte was gedaan van faillissementsfraude, dan wel dat dit daadwerkelijk in rechte was vastgesteld. De minister heeft enkel aangegeven dat de curator hiertoe mondeling zijn gegronde vermoedens had geuit, zonder nader te motiveren waarop deze vermoedens waren gebaseerd. Daar komt bij dat ten tijde van de verstrekkingen de beoordeling van de zaak nog niet was afgerond, zoals wel door de Aanwijzing Wjsg is vereist. De minister heeft door de verstrekking het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer onvoldoende gerespecteerd.
Grondrecht, eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, niet behoorlijk.