Verzoeker is gescheiden. De rechter heeft in 2012 bepaald dat hij alimentatie moet betalen voor zijn twee kinderen. Sinds 2014 woont een van de twee kinderen bij hem. De moeder en verzoeker spreken in 2014 af dat hij € 300 voor een kind betaalt en de moeder € 50 aan hem voor het andere kind. In juni 2015 stelt de moeder voor om de omgangsregeling met de kinderen en de alimentatie te laten vervallen. Verzoeker accepteert het voorstel en stuurt de overeenkomst ondertekend op. Na een aantal maanden bericht het LBIO verzoeker dat hij de alimentatie niet heeft betaald. Verzoeker wijst op de overeenkomst waarmee de alimentatie is vervallen. Het LBIO informeert bij de moeder, maar zij zegt dat zij deze overeenkomst niet heeft ontvangen. Verzoeker wijst er ook op dat zij niet € 50 betaalt (zoals in 2014 was afgesproken) en ook niet eerder om het geld heeft gevraagd. Volgens het LBIO heeft verzoeker hiermee de overeenkomst echter niet aangetoond, en neemt de inning over.
Verzoeker is het er niet mee eens dat LBIO de inning heeft overgenomen zonder eerst na te gaan of zijn verweer dat zijn alimentatieplicht was vervallen, juist is.
De Nationale ombudsman overweegt dat het LBIO de inning kan overnemen op grond van een beslissing van de rechter waarin de alimentatie is vastgesteld, of andere afspraken, als deze vast staan. Dat is in dit geval de afspraak in 2014. Verzoeker kon inderdaad niet aantonen dat de moeder de overeenkomst uit 2015 had ontvangen. Maar wel kwam hij met argumenten waarmee hij deze overeenkomst wilde aantonen. In dat geval moet het LBIO over deze argumenten navraag doen, voordat het de inning overneemt. Dat heeft het LBIO onvoldoende gedaan. Daarom is de vraag waarom beide partijen het ouderschapsplan uit 2014 blijkbaar niet uitvoeren maar evenmin hebben herroepen. Als het LBIO de situatie onduidelijk vindt, kan het partijen meteen verwijzen naar de rechter, maar het LBIO heeft van deze mogelijkheid evenmin gebruik gemaakt.
De klacht is gegrond wegens schending van het vereiste van goede voorbereiding.