Paspoortsignalering bij uitlevering
Verzoeker zat in uitleveringsdetentie in Nederland in verband met een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten. Verzoeker werd verdacht van betrokkenheid bij terroristische aanslagen in Afghanistan. Op een bepaald moment schorste de rechtbank de detentie onder meer onder voorwaarde dat verzoeker zijn reisdocumenten zou inleveren bij het parket.
Verzoekers advocaat klaagt erover dat het Openbaar Ministerie(OM) het Ministerie van BZK verzocht had om de personalia van verzoeker op te nemen in Paspoortregister. Naar de mening van de advocaat ontbrak hiertoe de wettelijke basis en was deze actie overbodig naast de voorwaarden die de rechtbank had gesteld. Ook klaagde de advocaat erover dat verzoeker niet op de hoogte is gesteld van de paspoortsignalering en dat de signalering niet snel genoeg werd opgeheven nadat het Gerechtshof de uitlevering had verboden. Tenslotte klaagde de advocaat erover dat het OM na teruggave van de ingeleverde reisdocumenten aan verzoeker, later de politie opdracht gaf verzoekers Nederlandse paspoort alsnog bij hem op te halen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de klacht over de signalering ongegrond was. Deze actie was niet in strijd met het vertrouwensbeginsel nu het OM een zelfstandige bevoegdheid heeft zo'n verzoek te doen en er wel degelijk een wettelijke basis voor was. De signalering gaf een extra zekerheid, namelijk dat verzoeker geen nieuwe documenten kon aanvragen. Dat verzoeker niet werd geïnformeerd achtte de ombudsman na afweging van de belangen in dit geval niet onredelijk gezien de ernst van de verdenking en het grote belang van het OM om onttrekking aan de uitlevering te voorkomen. Tenslotte vond de ombudsman de klacht dat het OM niet voortvarend genoeg had gehandeld gegrond. De klacht dat het OM in een laat stadium nog opdracht had gegeven aan de politie om het paspoort bij verzoeker op te halen miste feitelijke grondslag. Dit was een actie van de politie die niet aan het OM viel toe te rekenen, aldus de ombudsman.