Op het Calandplein in Den Haag was in de avond van 11 maart 2011 een verkeersongeval gebeurd. Het verkeer werd daarom omgeleid. Verzoeker kwam aanrijden en stond stil op de kruising. Hij kon niet de richting oprijden waar hij naar toe wilde maar diende de andere kant op te rijden. Verzoeker stelt dat hij niet begreep wat de bedoeling was van de aanwijzingen die de politieambtenaren hem gaven. De betrokken politieambtenaren verklaren dat verzoeker hun aanwijzingen niet opvolgde. De situatie is daarop snel geëscaleerd. Het resultaat was dat verzoeker in zijn auto pepperspray in zijn gezicht gespoten heeft gekregen, met geweld uit zijn auto is getrokken en geboeid is overgebracht naar het politiebureau. Daar zijn er drie stafbeschikkingen tegen hem opgemaakt.
Verzoeker klaagt er over dat het tegen hem gebruikte geweld onnodig en buiten proportioneel is geweest. Zijn klacht over het gebruik van de pepperspray is in de klachtenprocedure bij de politie al gegrond verklaard.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het gebruikte geweld door de politieambtenaren niet in verhouding stond tot het doel van het aanhouden van verzoeker. Het is de verantwoordelijkheid van de politie om na het gebruik van pepperspray op een juiste wijze met een verdachte om te gaan. Het onverwacht gewelddadige optreden van de politie, in samenhang bezien met de beschreven effecten van pepperspray en de verklaringen van verzoeker duiden meer op een beeld van een man met pijn en in paniek dan een man die verzet pleegt tegen zijn aanhouding. Twee goed getrainde politieagenten moeten in staat kunnen worden geacht om deze aanhouding zonder verder gebruik van geweld goed af te ronden. Daarbij komt dat het aanleggen van een nekklem bij iemand die net pepperspray in zijn gezicht gespoten heeft gekregen vanwege de extra behoefte aan voldoende frisse lucht desastreuse gevolgen kan hebben.
Klacht gegrond wegens schending van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam.