Verzoeker heeft geen vast woonadres en maakt gebruik van een maatschappelijke instelling als postadres. Zijn consulent daar leest zijn post en helpt hem met praktische zaken. Een door de rechter opgelegde taakstraf werd door hem niet afgerond. Daarom werd deze werkstraf omgezet in vervangende hechtenis. Het bericht van deze omzetting is op 9 september 2013 door het CJIB gestuurd naar het postadres. De beslissing van het CJIB om hem op 6 november 2013 te signaleren in het Opsporingssysteem wordt daar echter niet naar toe gestuurd. Het UWV schrijft verzoeker dan op 13 februari 2014 dat zijn WAJONG uitkering met terugwerkende kracht wordt stopgezet, omdat hij zich vanaf 8 november 2013 aan zijn detentie zou hebben onttrokken.
Verzoeker klaagt er over dat het CJIB hem mee had moeten delen dat hij geregistreerd was in het Opsporingsregister. Ook klaagt hij over de wijze waarop het CJIB zijn klacht heeft afgehandeld.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het CJIB meer informatie had kunnen en moeten geven. Nu er een postadres bekend was bij het CJIB, heeft deze een verplichting om te trachten verzoeker te bereiken en hem van informatie te voorzien. Het risico dat schriftelijke informatie verzoeker niet bereikt omdat hij gebruik maakt van 'slechts' postadres ligt bij verzoeker, maar dat ontslaat het CJIB niet van de verplichting om bij een bekend postadres informatie te verschaffen over het verder verloop van de procedure.
Het vereiste van goede informatieverstrekking
De Nationale ombudsman beveelt het CJIB aan om de procedure zodanig te herzien dat een veroordeelde, ook als deze slechts een postadres heeft, tijdig van informatie wordt voorzien over het verdere verloop van de procedure met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf.
Verder heeft de Nationale ombudsman met instemming geconstateerd dat het CJIB de klacht van verzoeker met betrekking tot de klachtafhandeling gegrond heeft verklaard en zijn excuses heeft aangeboden voor de afhandeling van de klacht.