Bij de politie komt een melding binnen van een jongen die afgeperst zou worden door een meisje. Zij zou hebben gedreigd dat als hij geen € 30 aan haar zou geven, zij persoonlijke informatie over die jongen op de sociale media zou zetten. Zij had een plek en een tijdstip genoemd waar hij het geld moest komen geven.
De politie besluit om naar de plek te gaan waar het meisje zou staan. De politieagenten zijn niet in uniform en gaan op pad in een onherkenbare politieauto. De agenten zien op het afgesproken tijdstip en de plek twee meisjes staan. Dit zijn de 15-jarige dochter van verzoekster en een vriendin. De agenten rijden het fietspad op om vlak voor de meisjes uit te komen. Op dat moment rijden er ook twee brandweermannen op de fiets over het fietspad.
De auto blijkt tegen het stuur van de fiets van een van de brandweermannen te zijn aangereden. Twee politieagenten in burger stappen uit de auto en zeggen tegen de dochter van verzoekster dat zij in de auto moet stappen zodat zij mee kan worden genomen naar het politiebureau voor verhoor.
Verzoekster dient bij de Nationale ombudsman drie klachten in: over de wijze van ter plaatse komen, over het niet tijdig legitimeren en over de keuze om haar dochter aan te houden.
De eerste klacht is gegrond, de politie is niet op een behoorlijke wijze ter plaatse gekomen. Het fietsstuur van een van de brandweermannen op de fiets werd doordat deze in aanraking kwam met de auto van de politie verbogen. Hieruit leidt de Nationale ombudsman onder meer af dat de veiligheid voor overige weggebruikers niet was gewaarborgd. Er was bovendien geen noodzaak om vlak voor het meisje uit te stappen. De auto had ook in de berm neergezet kunnen worden en het laatste stukje had te voet afgelegd kunnen worden. Er is gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.
De tweede klacht is ook gegrond. De Nationale ombudsman laat in het midden of de agenten zich hebben gelegitimeerd voordat het meisje in de auto stapte. De Nationale ombudsman is van mening dat in dit geval waarbij een minderjarige wordt aangesproken door twee politieagenten in burger en waarbij wordt gezegd dat ze in een onopvallende politieauto moet stappen, de agenten moeten checken of de minderjarige het vertrouwen heeft dat ze bij de politie in de auto stapt. Er is gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.
De derde klacht over de keuze voor aanhouding is niet gegrond. De aanhouding van verzoeksters dochter stond in evenredige verhouding tot het doel: het belang van het onderzoek. Verzoekster dochter werd verdacht van een ernstig feit en door haar aan te houden kon worden voorkomen dat ze haar verklaringen met anderen ging afstemmen.