Lindsey werd door Rodney met een auto klemgereden. Lindsey werd op dat moment vergezeld door twee van haar vriendinnen, te weten Priscilla en Britney. Tijdens deze gebeurtenis werd Lindsey bedreigd door een vrouwelijke inzittende (Sherryl) van Rodney's auto omdat Lindsey contact zou hebben gehad met Rodney. Twee dagen later deed Lindsey bij de politie eenheid Midden-Nederland aangifte van deze bedreiging. Tijdens het aangiftegesprek vertelde zij aan de politie dat zij later van Britney had gehoord dat Rodney tijdens het incident een klein zwart pistool in zijn handen zou hebben gehad en daaruit kogels zou hebben gehaald en die aan haar zou hebben getoond. Tien dagen later werd Priscilla als getuige gehoord. Zij verklaarde dat ze van Britney had gehoord dat Rodney een vuurwapen in zijn handen had gehad. Wegens ziekte werd Britney pas vijftien dagen na het incident door de politie als getuige gehoord. Zij verklaarde dat ze daadwerkelijk een pistool in de handen van Rodney had gezien. Zestien dagen na het incident werd het 'Beretta-team' van de politie, dat zich bezig houdt met de bestrijding van illegaal vuurwapenbezit, in kennis gesteld van deze informatie. Dit team ging vervolgens in de beschikbare informatie systemen na of Rodney daarin voorkwam. Dat bleek niet het geval te zijn. Vier dagen later werd de zoon van verzoekers door Rodney dood-geschoten met een vuurwapen.
Verzoekers klaagden erover dat politieambtenaren van de regionale politie eenheid Midden-Nederland niet adequaat hadden opgetreden naar aanleiding van informatie dat Rodney illegaal een vuurwapen zou bezitten.
De Nationale ombudsman stelde vast dat de politie had gedaan wat redelijkerwijs op dat moment binnen haar mogelijkheden lag. Bij het inzetten van opsporingsbevoegdheden die inbreuk maken op grondwettelijk vastgelegde vrijheden van burgers, dient aan de hand van de beschikbare informatie, indien nodig aangevuld met een of meerdere 'plusjes', zorgvuldig te worden afgewogen of een dergelijke inbreuk gerechtvaardigd is. De door verzoekers aangevoerde argumenten die naar hun mening als een 'plusje' hadden kunnen dienen, achtte de Nationale ombudsman niet voldoende relevant om als 'plusje' te kunnen worden aangemerkt. Derhalve was de Nationale ombudsman van oordeel dat er destijds onvoldoende informatie aanwezig was om met de officier van justitie te bespreken of er voldoende grond was voor het doorzoeken van de woning van Rodney. Zelfs al had de politie met de officier van justitie overleg gehad dan acht de Nationale ombudsman het zeer aannemelijk dat de officier van justitie de politie zou hebben afgeraden om op grond van artikel 49 WWM het huis van Rodney te doorzoeken omdat daarvoor op dat moment onvoldoende basis aanwezig was.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie Midden-Nederland niet had gehandeld in strijd met het vereiste van professionaliteit.
1 De namen in de samenvatting en het rapport zijn gefingeerd.