Verzoekers advocaat heeft namens hem op 2 april 2009 schriftelijk bij de hoofdofficier van justitie te Lelystad aangifte gedaan van mishandeling door vier politieagenten. Op 15 april ontvangt de advocaat hierover een ontvangstbevestiging. Omdat de advocaat aanneemt dat een onderzoek na een dergelijke aangifte lang kan duren, informeert hij pas op 20 februari 2013 bij de hoofdofficier wat de stand van zaken is. Omdat hij hier ook niets op hoort, wendt hij zich op 19 december 2013 tot de Nationale ombudsman. Verzoeker wil graag antwoord op de brief van zijn advocaat. Ook een interventie van de Nationale ombudsman bij het College van procureurs-generaal heeft niet tot resultaat dat er een reactie komt.
Verzoeker klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie van het parket Midden-Nederland, geen antwoord geeft op een brief van zijn advocaat van 20 februari 2013.
De Nationale ombudsman is van oordeel dat het vereiste van voortvarendheid is geschaad.
Het is de Nationale ombudsman ambtshalve bekend dat de samenvoeging van drie voormalige parketten tot het de parket Midden-Nederland begin 2013 tot problemen heeft geleid. Dat poststukken, in dit geval een brief van de advocaat van verzoeker, zijn zoekgeraakt is daar een voorbeeld van. Van de zijde van de hoofdofficier van justitie mag wel worden verwacht dat er antwoord gegeven wordt op de brief, ook nadat er geconstateerd is door het parket dat de brief in het ongerede is geraakt en deze nogmaals – via de Nationale ombudsman – wordt toegestuurd. Ook mag een burger verwachten dat er binnen een redelijke termijn antwoord wordt gegeven op zijn brief. Dat de hoofdofficier kennelijk niet bij machte is om dit - zelfs na tussenkomst van de Nationale ombudsman en het College - voor elkaar te krijgen baart de Nationale ombudsman zorgen.
Verzoeker heeft uiteindelijk door het instellen van het onderzoek van de Nationale ombudsman eind juni 2014 wel een reactie van de hoofdofficier van justitie gehad.
Vereiste van voortvarendheid, niet behoorlijk.