In de nacht van 30 op 31 december 2007 was de auto van verzoeker betrokken bij een bedrijfsinbraak te Den Helder. Na een achtervolging door de toenmalige politie Noord-Holland-Noord werd de auto achtergelaten door een viertal verdachten van de poging tot de bedrijfsinbraak. De auto werd vervolgens op 31 december 2007 door de politie in beslag genomen. De politie merkte verzoeker aan als een van de verdachten van de bedrijfsinbraak.
De politie Den Helder had door capaciteitsproblemen deze zaak niet direct kunnen oppakken. Omdat daarnaast het vermoeden bestond dat de verdachten in verschillende regio's actief waren werd het onderzoek door de bedrijfsinbraak overgedragen aan de bovenregionale recherche. Ook de bovenregionale recherche had door capaciteitsproblemen het onderzoek niet voortvarend kunnen oppakken. Het beslag op de auto van verzoeker werd op 2 november 2010 op last van de officier van justitie te Alkmaar opgeheven. Op 15 oktober 2012 deelde het Openbaar Ministerie verzoeker mee dat er wegens het tijdsverloop jegens hem geen strafvervolging zou worden ingesteld.
Verzoeker klaagde er over dat het strafrechtelijk onderzoek waarin hij als verdachte was aangemerkt, tot 15 oktober 2012 had geduurd.
De Nationale ombudsman overwoog dat uit een oogpunt van voortvarendheid van de politie mag worden verwacht dat zij een strafrechtelijk onderzoek voortvarend oppakt en binnen een redelijke termijn afrondt. Het onderhavige onderzoek voldeed hieraan niet. Door bovendien bijna drie jaar te wachten alvorens tot de conclusie te komen dat een onderzoek ook niet meer in de rede lag hadden politie en justitie onvoldoende oog gehad voor het belang van verzoeker bij een zo snel mogelijke vrijgave van zijn auto. Voorts had verzoeker na het vrijgeven van zijn auto bijna twee jaar moeten wachten alvorens hij te horen kreeg dat er geen strafvervolging jegens hem zou worden ingesteld. De Nationale ombudsman achtte dit onbegrijpelijk nu al uit het onderzoek duidelijk was geworden dat al in november 2010 was besloten om de zaak waarin verzoeker als verdachte was aangemerkt niet verder op te pakken. De Nationale ombudsman kon zich niet aan de indruk onttrekken dat deze zaak na november 2010 uit het oog was verloren door de betrokken politie- en justitiemedewerkers, hetgeen ten opzichte van verzoeker die al zeer lange tijd in onzekerheid verkeerde over wat hem te wachten stond niet te verdedigen valt.
De politie en justitie heeft uit het oogpunt van voortvarendheid niet juist jegens verzoeker gehandeld.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk was.
Overige klachtonderdelen:
Gebrekkige informatieverstrekking
Compensatie
Afhandeling van de klacht