Als verzoeker in 2005 zijn relatie verbreekt, blijven de kinderen bij hem wonen. Kort na de relatiebreuk, die gepaard gaat met de nodige conflicten, doet de ex-partner tegen hem aangifte, eerst van mishandeling en later van herhaalde verkrachting over een lange periode. De politie start een onderzoek.
In februari 2006 wordt verzoeker gearresteerd en in voorlopige hechtenis gehouden. De kinderen gaan bij zijn ex-partner wonen. De voorlopige hechtenis wordt na zes weken geschorst onder de voorwaarde dat verzoeker geen contact heeft met zijn ex-partner en zijn kinderen. Drie jaar later volgt vrijspraak.
Verzoeker dient direct na de vrijspraak klachten in bij politie en OM over de wijze waarop de opsporing en vervolging tegen hem waren gericht. In opdracht van politie en OM vindt een intern onderzoek plaats binnen de politie. Daaruit komt naar voren dat inderdaad sprake was van eenzijdige, slachtoffergerichte opsporing en van tunnelvisie. Er volgt een afdoeningsbrief van de politie, waarin een groot deel van zijn klachten gegrond wordt verklaard en waarin excuses worden aangeboden. Deze brief is niet mede ondertekend door het OM. Verzoeker ontvangt ook geen afzonderlijk bericht van het OM over de uitkomsten van het onderzoek, terwijl het OM wel mede opdrachtgever van dat onderzoek en ook mede verantwoordelijk was voor een deel van de fouten die het onderzoek aan het licht heeft gebracht. De klachten die hij tegen het OM heeft ingediend, worden alle door het OM ongegrond verklaard.
De korpsbeheerder spreekt in september 2010 met verzoeker af de zaak tot een afronding te zullen brengen door middel van mediation. Tijdens de uitwerking daarvan komt de korpsbeheerder tot de conclusie dat hij liever een bindend advies laat uitbrengen in plaats van een mediation. De communicatie met verzoeker over de bindend adviesprocedure verloopt moeizaam. Verzoeker laat regelmatig weten geen vertrouwen meer te hebben en zich onvoldoende betrokken te voelen bij het proces. In november 2011 laat verzoeker aan de korpsbeheerder weten dat hij geen enkel vertrouwen meer in de bindend adviesprocedure heeft. Het traject wordt beëindigd en verzoeker vraagt de Nationale ombudsman een onderzoek te starten.
De Nationale ombudsman vindt dat het OM heeft gehandeld in strijd met het vereiste van goede informatieverstrekkingdoor in de schriftelijke berichtgeving over een lange periode geen enkele keer melding te maken van de interne onderzoeken binnen de politie of van de uitkomsten daarvan. Door de schriftelijke berichtgeving daarover volledig over te laten aan de korpsbeheerder, terwijl het OM wel mede opdrachtgever was van die onderzoeken en bovendien mede verantwoordelijk was voor een deel van de gemaakte fouten, heeft het OM tevens gehandeld in strijd met het vereiste van samenwerking. Door verzoeker als gevolg daarvan lange tijd in het onzekere te laten over de vraag in hoeverre de fouten door het OM werden erkend, daarvoor niet duidelijk en expliciet excuses aan te bieden en niet aan te geven open te staan voor het bieden van een tegemoetkoming, heeft het OM tevens gehandeld in strijd met het vereiste van coulance.
De Nationale ombudsman is, anders dan de korpsbeheerder, van mening dat het mislukken van de bindend adviesprocedure niet uitsluitend aan de opstelling van verzoeker te wijten is geweest.
Door na het mislukken van de mediation/bindend adviesprocedure aan verzoeker geen tegemoetkoming in de schade toe te kennen van een door hen redelijk geacht bedrag, hebben politie en OM gehandeld in strijd met de vereisten van een coulante opstellingen van maatwerk. Het blijven vasthouden aan het algemeen beleid dat schade moet zijn onderbouwd om voor vergoeding in aanmerking te komen, heeft in dit geval geleid tot de onbedoelde en ongewenste consequentie dat verzoeker ruim drie jaar na het verschijnen van de onderzoeksrapporten waaruit blijkt dat zowel door politie als OM ernstige fouten zijn gemaakt waardoor verzoeker is gedupeerd, aan verzoeker nog steeds geen tegemoetkoming is toegekend.
De Nationale ombudsman vindt dat het OM alsnog in een open brief aan verzoeker moet erkennen dat er – achteraf bezien – onvoldoende reden was om hem (verder) te vervolgen en daarvoor excuses moet aanbieden. De Nationale ombudsman vindt ook dat aan verzoeker alsnog een tegemoetkoming in de geleden schade moet worden toegekend. Hij is dan ook blij dat het OM, vooruitlopend op de uitkomsten van zijn onderzoek, hierover al met verzoeker in gesprek is gegaan.