Verzoeker, destijds minderjarig, bevond zich op 8 juli 2010 bij een winkelcentrum. Politieambtenaar L. sprak verzoeker aan op verdenking van hangen in portieken. Hij vroeg hem naar zijn identiteitskaart. Verzoeker weigerde dit verzoek en werd aangehouden door politieambtenaar L. Verzoeker verzette zich tegen de aanhouding. Bij de aanhouding werd door politieambtenaar L. geweld gebruikt.
De kinderrechter verklaarde verzoeker schuldig aan verzet bij aanhouding. Hij zag hierbij aanleiding om de straf aan te passen (hij legde geen straf op) wegens het toegepaste geweld door de politie. De korpsbeheerder achtte verzoekers klacht over disproportioneel geweld ongegrond. Verzoeker vroeg de Nationale ombudsman een onderzoek in te stellen.
De Nationale ombudsman overweegt als volgt. Nu de rechter verzoeker schuldig heeft bevonden aan wederspannigheid, gaat de Nationale ombudsman daarvan uit. Dit betekent dat hij bij deze beoordeling uitgaat van de rechtmatigheid van de aanhouding en van het verzet dat verzoeker heeft gepleegd bij aanhouding. Nu is vastgesteld dat verzoeker niet wilde meewerken aan zijn aanhouding, acht de Nationale ombudsman het begrijpelijk dat de betrokken politieambtenaar L. ervoor koos om hem onder controle te krijgen, hem daarvoor naar de grond te brengen en de daarvoor aangeleerde technieken in te zetten. Op grond van artikel 8 van de Politiewet kon hij hiertoe overgaan. Verzoeker betwist echter dat dit geweld proportioneel was. Hoewel niet vast is komen te staan waarom de rechter verzoeker schuldig heeft verklaard maar hem geen straf heeft opgelegd, staat voldoende vast dat hij in het door de politie toegepaste geweld aanleiding zag hiertoe. Uit het vonnis valt echter niet af te leiden of de rechter vond dat het geweld van de politie disproportioneel was. Het kan ook zijn dat de rechter geen straf heeft opgelegd vanwege de gevolgen die de val van verzoeker tegen een ijzeren paal voor hem heeft gehad. Omdat de rechter zich niet specifiek over de rechtmatigheid van het politiegeweld, heeft de Nationale ombudsman een aantal geweldsmiddelen die naar zijn oordeel eruit springen beoordeeld. Onder meer ten aanzien van het geven van een knietje in verzoekers zij oordeelde de Nationale ombudsman dat dit disproportioneel is, nu verzoeker reeds geboeid en op zijn buik op de grond lag. Daarbovenop werd verzoeker op de grond gehouden door twee politieambtenaren, waarbij politieambtenaar L. ook met zijn knie de nek van verzoeker klem had gezet. Verzoeker was weliswaar luidruchtig, nog steeds aan het schreeuwen en maakte een beweging met zijn onderlichaam, de situatie was er echter niet naar dat verzoeker vluchtgevaarlijk was of een gevaar voor anderen of zichzelf. Verder maakte de Nationale ombudsman uit de geweldsrapportage op, dat politieambtenaar L. verzoeker met gebalde vuist een klap tegen verzoekers hoofdheeft gegeven.Zelfs wanneer de situatie zich vervolgens zo zou hebben ontwikkeld dat geweldgebruik geboden was, kan het slaan in het gezicht niet snel worden aangemerkt als een passende vorm van geweldgebruik. Een vuistslag in het gezicht kan ernstig letsel tot gevolg hebben. Daarom is het geven van zo'n vuistslag slechts in uitzonderlijke situaties aanvaardbaar te achten. Gelet op het feit dat verzoeker eerder over het gestrekte been van politieambtenaar L. was gestruikeld, daarbij met zijn hoofd tegen een ijzeren paal was gevallen - met mogelijk gevolg hoofdletsel - en het feit dat het politieambtenaar L. gelukt was om op verzoeker te gaan zitten, was van een dergelijke situatie was naar het oordeel van de Nationale ombudsman geen sprake. Het met de gebalde vuist tegen verzoekers hoofd slaan acht de Nationale ombudsman dan ook niet behoorlijk.
Vereiste van behoorlijk overheidsoptreden dat grondrechten worden gerespecteerd: deels gegrond, deels niet gegrond