2012/162: Vrouw klaagt over haar strafzaak dat is geseponeerd met code 02
Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Alkmaar.
Verzoekster klaagt erover dat de officier van justitie in het arrondissementsparket te Alkmaar de tegen haar ingestelde strafzaak op 29 maart 2010 heeft geseponeerd met code 02 in plaats van sepotcode 01.
AlgemeenDe heer R. stond in 2008 ingeschreven bij de oma van verzoekster op een adres in de gemeente X. Hij ontving een alleenstaande-uitkering. Op 10 december 2008 werd er door twee medewerkers van de gemeente X. een huisbezoek bij de heer R. afgelegd. Dit huisbezoek gaf aanleiding tot twijfel of de heer R. wel daadwerkelijk woonde op het opgegeven adres. De sociale recherche heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar mogelijk gepleegde sociale zekerheidsfraude. Daarbij werd de heer R. er van verdacht dat hij een gezamenlijk huishouden voerde met verzoekster over een groot gedeelte van het jaar 2008, waarvan hij geen melding had gedaan bij zijn uitkeringsverstrekker (artikel 227b Wetboek van Strafrecht, zie Achtergrond onder I.). Verzoekster werd er van verdacht dat zij voordeel had genoten en profiteerde van de ten onrechte ontvangen uitkering van de heer R. (artikel 416/417 Wetboek van Strafrecht, zie Achtergrond onder I).
Zowel verzoekster als de heer R. werden door het Openbaar Ministerie gedagvaard om te verschijnen voor de politierechter. Op verzoek van verzoekster vonden er vervolgens getuigenverhoren plaats door de rechter-commissaris. De betrokken officier van justitie oordeelde na deze verhoren dat er voldoende bewijs was voor samenwonen en dagvaardde de heer R. opnieuw. Omdat de officier van justitie naar aanleiding van de getuigenverhoren van mening was dat er onvoldoende inzicht was in de manier waarop en de wijze waarin verzoekster van de uitkering van R. geprofiteerd zou hebben, seponeerde hij de zaak tegen verzoekster wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, code 02.
De heer R. is op 9 juli 2010 door de politierechter veroordeeld wegens het nalaten relevante uitkeringsgegevens te verstrekken (artikel 227b) tot het verrichten van een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Dit vonnis is onherroepelijk.
Verzoekster kon zich niet vinden in de sepotcode 02 en diende hierover vervolgens een klacht in bij de officier van justitie te Alkmaar. Verzoekster verzocht de officier de sepotcode te wijzigen naar 01. De officier van justitie liet op 27 mei 2010 weten de sepotcode niet te wijzigen.
Verzoekster was niet tevreden met deze uitkomst en wendde zich tot de Nationale ombudsman. Zij verzocht de Nationale ombudsman een onderzoek in te stellen.
Bevindingen
Inhoud strafdossier
Voor zover van belang voor het onderzoek wordt hieronder kort ingegaan op de stukken die zich in het strafdossier bevinden.
Verslag huisbezoek
In de ochtend van 10 december 2008 brachten twee medewerkers van de gemeente X. een huisbezoek aan het adres waar de heer R. stond ingeschreven. Zij troffen de heer R. daar niet aan. Wel troffen zij een andere bewoonster aan, te weten de oma van verzoekster, die vertelde dat de heer R. vanwege ziekte in de stad Y. verbleef. Na het huisbezoek en de antwoorden van de bewoonster bleven er onduidelijkheden bestaan. Twee uur later zijn de gemeenteambtenaren teruggegaan naar de woning omdat zij inzage wilden hebben in de kleding en administratie van de heer R. Eenmaal daar aangekomen deed de heer R. de voordeur open. Hij verklaarde dat hij niet in Y. was geweest, maar in Z. Verder onderzoek gaf aanleiding tot twijfel of de heer R. wel op het adres woonde. De heer R. sliep al 9 maanden op de bank in de kamer, was niet aanwezig tijdens het huisbezoek, er was geen administratie aanwezig, nauwelijks kleding en er werden verschillende tegenstrijdige verklaringen afgelegd.
Relaas proces-verbaal
Het waterverbruik op het adres van verzoekster bedroeg in de periode van 3 augustus 2006 t/m 19 april 2007 180 m3 en in de periode van 20 april 2007 tot en met 15 mei 2008 235 m3. Normaal verbruik per persoon per jaar is 50 m3. Op adres van verzoekster stonden in 2006, 2007 en 2008 twee personen ingeschreven, te weten verzoekster en haar dochter.
De heer R. heeft meerdere malen bij de politie een verklaring afgelegd in het kader van huiselijk geweld en een vechtpartij tussen hem en een andere man, dat plaatsvond in de straat waar verzoekster woonde. De heer R. heeft in 2007 verklaard dat hij een relatie heeft met verzoekster en dat uit die relatie een kind is geboren. Hij verklaart verder geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben en af en toe bij verzoekster te verblijven. Begin 2008 verklaart de heer R. dat hij in de richting van de woning van zijn vriendin (zijnde verzoekster) liep. Hij woont daar niet maar het is de bedoeling dat hij daar over een tijdje intrekt.
De man waarmee de heer R. heeft gevochten woont in de straat van verzoekster en verklaart dat tegenover hem een man woont, te weten de heer R.
Ook heeft verzoekster in juli 2007 een verklaring in het kader van huiselijk geweld afgelegd waarin zij zegt dat "hij thuis kwam en meteen ruzie begon te zoeken".
Bankafschriften de heer R.
Uit meerdere bankafschriften van de heer R. volgt dat de heer R. bedragen heeft overgemaakt aan verzoekster.
Geboortekaartjes kinderen verzoekster.
Op het geboortekaartje van het oudste kind van verzoekster (een meisje, geboren op 18 februari 2007) staat de heer R. vermeld als de vader. Op het geboortekaartje van haar jongste kind (een jongen, geboren 3 februari 2009) staat de heer R. niet vermeld als vader.
Processen-verbaal verhoor van getuigen door de sociale recherche
Getuige 1, buurman van het adres waar de heer R. staat ingeschreven, verklaart de heer R. niet te kennen en zegt dat hij niet op nummer xx woont.
Getuige 2, buurvrouw van het adres waar de heer R. staat ingeschreven, verklaart de heer R. niet te kennen en zegt dat hij niet op nummer xx woont.
Getuige 3, buurman op adres waar de heer R. staat ingeschreven, verklaart de heer R. wel te kennen maar zegt dat de heer R. op het adres op visite komt omdat hij met een kleindochter van de buurvrouw is.
Getuige 4, buurman op adres waar de heer R. staat ingeschreven, verklaart dat op nummer xx een man en een vrouw wonen met zijn tweeën.
Getuige 5, buurvrouw van verzoekster, verklaart dat op nummer yy een vrouw, een man en een kind wonen. Weet dat de man er woont omdat ze de man regelmatig ziet.
Getuige 6, buurvrouw van verzoekster, verklaart dat op nummer yy een vrouw en een kind woont. De vrouw heeft een vriend die zo nu en dan bij haar verblijft. De vriend woont eigenlijk in de stad Y.
Getuige 7, buurvrouw van verzoekster, verklaart dat op nummer yy vanaf 2006 een vrouw, een man en een kind wonen. Verzoekster heeft expliciet verteld dat de man bij haar inwoonde en dat ze niet samenwoonden. Als verzoekster werkt past de man op. De man stond op het geboortekaartje vermeld als vader van het kind.
Getuige 8, buurman van verzoekster, verklaart dat op nummer yy een vrouw, een man en een kind wonen. Hij ziet de man dagelijks.
Getuige 9, leidinggevende van verzoekster en tevens woonachtig in de buurt van verzoekster, verklaart dat zij de indruk had dat verzoekster op nummer yy samenwoonde met haar kind en vriend. Zij had vanuit haar woning zicht op de woning van verzoekster en nam dat waar. Ze is op kraamvisite bij verzoekster geweest en de man was hier ook bij, net zoals tijdens een verjaardagsvisite. Ook de andere dochter van de man was hierbij.
Getuige 10, voormalig leidinggevende van verzoekster, verklaart dat verzoekster had verteld dat zij samenwoonde met haar vriend en hun dochter. Overdag werkte verzoekster en deed haar vriend het huishouden.
Getuige 11, buurvrouw van verzoekster, verklaart dat haar nicht (= verzoekster) samen met haar vriend, de heer R, op nummer yy woont. De heer R. is de vader van alle kinderen. De heer R. woont niet in de stad Y zoals in de aangifte stond die hij tegen de man van getuige 11 heeft gedaan, maar bij verzoekster.
Proces-verbaal verhoor als verdachte van de heer R.
De heer R. ontkent dat hij samenwoont met verzoekster. Verzoekster is niet zijn vriendin en de kinderen zijn ook niet van hem. Hij woont op het adres waar hij staat ingeschreven, te weten bij de oma van verzoekster.
Proces-verbaal verhoor als verdachte van verzoekster.
Verzoekster ontkent dat zij samenwoont met de heer R. De heer R. woont bij haar oma. De heer R. komt wel regelmatig bij haar langs maar dat is vriendschappelijk, ze hebben geen relatie en hij is niet de vader van haar kinderen. De heer R. staat vermeld als vader op het geboortekaartje van haar dochter omdat zij haar familie niet te schande wilde maken. De heer R. draagt niets bij in de kosten van de huishouding. Het geld dat de heer R. naar haar over heeft gemaakt is geld dat hij van haar heeft geleend, aldus verzoekster. De heer R. heeft wel eens opgepast als zij aan het werk ging. Het klopt dat verzoekster de administratie van R. regelt, omdat de heer R. dit zelf niet snapt.
Verhoren getuigen door de rechter-commissaris.
Getuige 1, buurman van het adres waar de heer R. stond ingeschreven, verklaart dat hij gepensioneerd is en hele dagen thuis zit, maar wel de deur uitgaat naar de winkel. Op nummer xx woont J (oma van verzoekster) en haar blanke man. hij heeft geen direct zicht op de voordeur van nummer xx. Hij houdt de voordeur ook niet in de gaten. Hij heeft de heer R. nog nooit gezien, ook niet bij de woning van nummer xx. Getuige 1 benadrukt dat hij geen zicht heeft op de voordeur.
Getuige 2, buurvrouw van het adres waar de heer R. stond ingeschreven, blijft bij haar eerder afgelegde verklaring.
Getuige 3, blijft in hoofdlijnen bij zijn eerder afgelegde verklaring.
Getuige 5, buurvrouw van verzoekster, verklaart dat er drie mensen in het huis woonden van verzoekster, te weten verzoekster, haar vriend en een kind. Begin 2008 zou verzoekster hebben verteld dat zij en haar vriend en kind een week op vakantie zouden gaan of waren geweest.
Getuige 9, leidinggevende van verzoekster en tevens woonachtig in de buurt van verzoekster, blijft bij haar eerder afgelegde verklaring.
Getuige 12, oma van verzoekster, verklaart dat de heer R. van januari 2008 tot 10 december 2008 bij haar heeft gewoond.
Getuige 13, moeder van verzoekster, verklaart dat zij veel bij haar dochter is geweest en dat zij in 2008 de heer R. niet heeft gezien. Ze weet ook niet hoe de heer R. er uit ziet. Ze weet niet wie de vader is van de kinderen van verzoekster.
Getuige 14 is de heer R. Hij blijft er bij dat verzoekster slechts een bekende van hem is en dat hij niet met haar heeft samengewoond.
Getuige 15 is verzoekster. Zij blijft er ook bij dat de heer R. slechts een bekende van haar is. Ze hebben niet samengewoond. Hij kwam wel bij haar op bezoek.
Standpunt minister van Justitie
De minister liet in reactie op het onderzoek van de Nationale ombudsman weten informatie te hebben ingewonnen bij het College van procureurs-generaal. Op grond van deze informatie achtte de minister de klacht van verzoekster ongegrond. Volgens de minister waren er uit het onderzoek dat de sociale recherche had verricht voldoende feiten of omstandigheden verkregen om samenwoning aan te nemen, zodat verzoekster als verdachte kon worden aangemerkt. De verdenking bestond ten aanzien van verzoekster uit het profiteren van de uitkering van de heer R. door de samenwoning. Vaststaat, nu de heer R. veroordeeld is door de politierechter, dat de verblijfplaats van de heer R. inderdaad de woning van verzoekster was, aldus de minister. Nadat er getuigen door de rechter-commissaris waren verhoord, concludeerde de officier van justitie dat er onvoldoende inzicht was betreffende de manier waarop en de mate waarin verzoekster van de uitkering van de heer R. geprofiteerd zou hebben. Onvoldoende was komen vast te staan dat er sprake was van profijt van verzoekster, aldus de minister. Echter, er is geen reden om een sepot 01 aan te nemen omdat niet voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster onschuldig was aan het feit, te weten profiteren van de uitkering van de heer R.
Standpunt verzoekster
Verzoekster voerde aan dat de verdenking tegen haar is ontstaan doordat een aantal buurtgenoten van haar en de heer R. verklaarden dat op haar adres een man, vrouw en een kind woonden. Verzoekster heeft, net zoals de heer R., altijd ten stelligste ontkend te hebben samengewoond. Verzoekster bracht naar voren dat verschillende getuigen bij de rechter-commissaris verklaringen hadden afgelegd die op cruciale punten niet overeenkwamen met hun eerder afgelegde verklaringen. Daar komt bij dat juist uit de verklaringen van de familie van verzoekster af te leiden valt dat zij niet samenwoonde met de heer R, aldus verzoekster. Volgens verzoekster woonde de heer R. in bij haar oma. Verzoekster is dan ook van mening dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met de heer R. en dat het element van samenwonen niet is vastgesteld. Volgens verzoekster is zij dan ook onterecht als verdachte aangemerkt. Zij benadrukt ten slotte dat de vervolging door het Openbaar Ministerie diepe sporen bij haar heeft achtergelaten. Zo is zij op staande voet ontslagen en kreeg zij lange tijd geen WW-uitkering. Zij heeft haar zelfstandigheid als alleenstaande moeder moeten opgeven en is lang afhankelijk geweest van gunsten van familieleden.
Beoordeling
Waar toetst de Nationale ombudsman aan?
De Nationale ombudsman toetst de handelwijze van de officier van justitie aan het motiveringsvereiste. Dit vereiste houdt in dat het handelen van bestuursorganen feitelijk en logisch wordt gedragen door een kenbare motivering. Dit betekent onder meer dat een officier van justitie een juiste code moet toekennen aan een sepotbeslissing, die is ingegeven door de relevante feiten en/of omstandigheden.
Wat toetst de Nationale ombudsman?
Het onderscheid tussen de sepotcodes 01 en 02 betreft de vraag of een verdachte terecht als zodanig is aangemerkt. Wanneer dat het geval is, maar achteraf wordt vastgesteld dat het onderzoek naar verwachting onvoldoende - aanvullend - bewijs heeft opgeleverd om een veroordeling door de strafrechter te kunnen verkrijgen, dan wordt geseponeerd wegens gebrek aan bewijs (sepotcode 02). Sepotcode 01 beslaat twee situaties. De eerste betreft de situatie waarin (al dan niet achteraf) moet worden geconstateerd dat er op het moment waarop de betrokkene als verdachte werd aangemerkt, daartoe onvoldoende gronden aanwezig waren. De tweede situatie is die waarin de betrokkene aanvankelijk op goede gronden werd aangemerkt als verdachte, maar waarin achteraf wordt vastgesteld dat die gronden niet langer de verdenking rechtvaardigen, bijvoorbeeld omdat er een valse aangifte tegen die persoon is gedaan. In deze situatie komt door nader onderzoek de verdenking geheel te vervallen. Met ingang van 1 februari 2009 is de nieuwe Aanwijzing sepotcode in werking getreden. De omstandigheden waaronder de sepotcode 01 dient te worden gehanteerd is gewijzigd in die zin dat deze sepotgrond dient te worden gehanteerd voor die gevallen waarin aanvankelijk een verdenking op - op zichzelf - goede gronden is gerezen, maar nadien het opsporingsonderzoek heeft geleid tot het resultaat dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte onschuldig is (zie Achtergrond, onder II.).
In artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering is vastgelegd dat iemand slechts als verdachte kan worden aangemerkt indien het vermoeden van schuld steunt op specifieke feiten of omstandigheden van het geval, en dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten redelijk is (zie Achtergrond, onder III.). Dit redelijk vermoeden rechtvaardigt het instellen van een strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte, maar is niet gelijk aan de situatie waarin tegen een verdachte zodanig belastend bewijs is verzameld dat een veroordeling mogelijk of aannemelijk lijkt.
Hoe luidt het oordeel over de aanvankelijke verdenking?
Allereerst is derhalve de vraag aan de orde of verzoekster aanvankelijk terecht als verdachte is aangemerkt. De Nationale ombudsman is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen waren om tot een verdenking te kunnen komen. Uit het onderzoek blijkt dat het redelijk vermoeden van schuld gebaseerd was op een aantal factoren. Allereerst was daar het huisbezoek aan het adres waar de heer R. stond ingeschreven. Naar aanleiding van dit huisbezoek twijfelden de gemeenteambtenaren of de heer R. wel echt op dat adres woonde. Zij hebben hierop de sociale recherche ingeschakeld, die een onderzoek is gestart. Zij hebben buurtgenoten van het adres waar de heer R. stond ingeschreven gehoord, die verklaarden dat op het adres een oude vrouw en haar man woonden. Sommigen hadden de heer R. wel eens gezien, maar allen verklaarden dat de heer R. daar niet woonde. Het spoor leidde naar verzoekster, die een relatie met R. zou hebben.
Meerdere buurtgenoten van verzoekster verklaarden vervolgens dat op het adres van verzoekster een man, vrouw en kind woonden. Ook collega's verklaarden dat verzoekster had verteld dat zij een relatie had met de heer R. Daar komt bij dat de heer R. als vader op het geboortekaartje van het oudste kind van verzoekster werd genoemd, en het adres van verzoekster een groot waterverbruik kende. Ook was er geld vanaf de rekening van de heer R. naar de rekening van verzoekster overgemaakt. De Nationale ombudsman is van oordeel dat deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien naar objectieve maatstaven een redelijk vermoeden van schuld opleverden jegens de heer R. ten aanzien van het niet melden dat hij met verzoekster samenwoonde en in het verlengde daarvan jegens verzoekster ten aanzien van het profiteren van deze uitkering.
Hoe luidt het oordeel ten aanzien van de verdenking na afronding van het opsporingsonderzoek?
De vraag is nu of in dit geval het redelijk vermoeden van schuld bleef bestaan nadat verzoekster en de heer R. een verklaring hadden afgelegd en er verschillende getuigen waren gehoord door de rechter-commissaris. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de verklaringen van verzoekster, de heer R., de verklaringen van de getuigen bij de rechter-commissaris, alsmede haar nadien geuite argumenten op grond waarvan verzoekster van mening is dat voldoende aannemelijk is geworden dat zij onschuldig is, geen aanleiding geven om te stellen dat het redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 lid 1 Sv geheel is komen te vervallen.
Verzoekster voert aan dat meerdere getuigen verklaringen bij de rechter-commissaris hebben afgelegd die op cruciale punten niet overeenkomen met wat zij eerder bij de politie hadden verklaard. De Nationale ombudsman kan dit echter niet volgen en constateert juist dat de buurtgenoten in de kern dezelfde verklaring hebben afgelegd. Daarbij heeft verzoekster verzuimd aan te geven op welke cruciale punten anders is verklaard. Daar komt bij dat de politierechter de heer R. heeft veroordeeld wegens het nalaten relevante uitkeringsgegevens te verstrekken en daarom ook de Nationale ombudsman ervan uitgaat dat de heer R. en verzoekster samenwoonden over een groot gedeelte van 2008. Hierdoor wordt er ruimte gelaten ten aanzien van de rol van verzoekster waardoor niet kan worden gezegd dat voldoende aannemelijk is geworden dat verzoekster onschuldig is aan het profiteren van de uitkering van de heer R. in de periode dat zij samenwoonden. Kortom er is een verdenking tegen verzoekster gerezen die in het onderzoek niet geheel is ontkracht. De Nationale ombudsman komt dan ook tot de conclusie dat de zaak tegen verzoekster terecht met sepotcode 02 is afgedaan en dat de officier van justitie niet in strijd met het motiveringsvereiste heeft gehandeld.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de gedraging van de officier van justitie te Alkmaar is niet gegrond.
Achtergrond
Wetboek van strafrecht
Artikel 227b
Hij die, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaat tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wordt, indien het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 416
Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a
hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
(…)
Artikel 417
Hij die van het plegen van opzetheling een gewoonte maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie
II Sepot door het Openbaar Ministerie
Ten tijde van de sepotbeslissing betreffende verzoekster was voor het Openbaar Ministerie de Instructie sepotgronden 1999 van kracht. Daarin staan onder meer de volgende sepotgronden en -codes: "01-06 Technische sepots Toelichting 01 ten onrechte als verdachte vermeld Iemand wordt achteraf ten onrechte als verdachte aangemerkt als gevolg van (administratieve) fouten van politie of parket, dan wel omdat op het moment van inboeking nog niet vast stond wie als verdachte moest worden beschouwd, dan wel omdat later blijkt dat de betreffende persoon ten onrechte als verdacht is aangemerkt, bijvoorbeeld na valse aangifte e.d. 02 onvoldoende bewijs hieronder valt onvoldoende of niet overtuigend bewijs. ..."
Op 10 augustus 2009 heeft het College van procureurs-generaal een vernieuwde Aanwijzing gebruik sepotgronden vastgesteld. Daarin is bij code 01 de volgende toelichting opgenomen:
"iemand wordt achteraf ten onrechte als verdachte aangemerkt als gevolg van persoonsverwisseling, bij administratieve fouten van politie of parket (verkeerde inboeking) of wanneer op een andere wijze later blijkt dat de betreffende persoon ten onrechte als verdacht is aangemerkt, bijvoorbeeld na valse aangifte. deze sepotgrond dient (ook) gebruikt te worden voor die gevallen waarin aanvankelijk een verdenking op - op zichzelf - goede gronden is gerezen, maar nadien het opsporingsonderzoek heeft geleid tot het resultaat dat voldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte onschuldig is aan het feit waarop de verdenking betrekking had."
III.Wetboek van Strafvordering
Artikel 27
"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."