Verzoeker belde op 13 mei 2011 met de Huurcommissie met het verzoek de hoorzitting te verzetten omdat hij de 25ste, als gemachtigde, elders een zitting had. De Huurcommissie liet verzoeker weten dat hij dit verzoek schriftelijk moest indienen. Verzoeker deed dit dezelfde datum per brief.
Op 23 mei 2011 liet de Huurcommissie verzoeker weten dat zijn verzoek werd afgewezen. Het is vast beleid was om alleen in gevallen van 'rouw en trouw' of bij acute ziekenhuisopname uitstel te verlenen. Tegen deze afwijzing diende verzoeker dezelfde dag een klacht in bij de Huurcommissie.
Verzoeker klaagde bij de Huurcommissie onder meer over het uitstelbeleid en dat de Huurcommissie hem pas twee dagen van te voren op de hoogte had gesteld van de beslissing op zijn uitstelverzoek. Tevens wraakte verzoeker in dezelfde brief de zittingsvoorzitter van 25 mei 2011.
In het kader van de klachtbehandeling vond er op 8 juli 2011 een telefonisch gesprek met een klachtbehandelaar van de Huurcommissie plaats. De klachtbehandelaar vroeg verzoeker of hij kon aantonen dat hij verhinderd was op de zittingsdag.
In de klachtafhandelingsbrief ging de Huurcommissie met name in op de reden (streng beleid) dat zij zijn verzoek om uitstel hadden afgewezen.
Verzoeker klaagde bij de Nationale ombudsman erover dat de Huurcommissie hem verzocht om schriftelijk een verzoek in te dienen om de hoorzitting te verzetten en dat de Huurcommissie hem pas twee dagen voordat de hoorzitting plaatsvond, meedeelde dat zijn verzoek was afgewezen. Tevens klaagde verzoeker erover dat de Huurcommissie zijn klacht van 23 mei 2011 onbevredigend heeft afgehandeld.
Ten aanzien van de eerste klacht oordeelt de Nationale ombudsman dat het beleid van de Huurcommissie omtrent uitstelverzoeken redelijk is. De Nationale ombudsman is onder meer van mening dat een meegaande opstelling ten aanzien van deze verzoeken een duidelijk risico van aanzienlijke vertragingen in de afdoening van zaken met zich meebrengt. Op dit punt verklaarde de Nationale ombudsman de klacht ongegrond.
De Nationale Ombudsman oordeelt wel dat de Huurcommissie niet adequaat en voortvarend genoeg op het uitstelverzoek van verzoeker heeft gereageerd. De Huurcommissie had er alles aan moeten doen verzoeker zo snel mogelijk een reactie te geven op zijn uitstelverzoek, gelet op het feit dat het voor de zitting kort dag was. Verder is de Nationale ombudsman van mening dat de Huurcommissie verzoeker tijdens het telefonisch gesprek van 13 mei 2011 al op de hoogte had moeten stellen van het strenge beleid omtrent uitstelverzoeken. De klacht was op dit punt gegrond wegens schending van het voortvarendheidsvereiste.
Ten aanzien van de tweede klacht is de Nationale ombudsman van oordeel dat de Huurcommissie in haar klachtafhandelingsbrief aandacht had moet besteden aan de klacht over de late reactie op zijn uitstelverzoek. Verder is de Nationale ombudsman van mening dat niet viel in te zien waarom de klachtbehandelaar om een bewijsstuk vroeg, immers het beleid was dat een andere zitting elders geen reden was om een uitstelverzoek te honoreren. Ten slotte vindt de Nationale ombudsman het onjuist dat de Huurcommissie in haar klachtafhandelingsbrief niet heeft gereageerd op het wrakingsverzoek.
De klacht is gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste.