Verzoeker werd ervan verdacht dat hij in een café een portier zou hebben mishandeld. In verband daarmee werd door de politie, namens de horeca Zwolle, een rode kaart aan verzoeker uitgereikt. De rode kaart had als consequentie dat verzoeker zich gedurende een jaar niet in horecagelegenheden in de gemeente Zwolle mocht vertonen. Indien verzoeker zich op een later moment alsnog in een van de aangesloten horecagelegenheden, waartoe hem de toegang was ontzegd, zou vertonen en vervolgens zou weigeren om deze te verlaten, dan zou hij door de politie kunnen worden aangehouden wegens het plegen van huisvredebreuk.
Verzoeker klaagde erover dat hij na zijn aanhouding van een politieambtenaar van het regionale politiekorps IJsselland een rode kaart heeft gekregen. Het onderzoek van de Nationale ombudsman richtte zich op de verhouding tussen het uitgangspunt dat iemand onschuldig is tot het tegendeel bewezen is en de consequenties die aan een gele- en rode kaart zijn verbonden.
De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie, door een zo prominente rol te spelen bij de privaatrechtelijke "bestraffing" door horeca-ondernemingen, voordat de rechter zich over de strafzaak heeft uitgesproken, handelt in strijd met het verbod op vooringenomenheid.
De Nationale ombudsman deed aan de politie de aanbeveling om de gele- en rode kaarten in de toekomst niet langer door een politieambtenaar te laten uitreiken maar juist door een vertegenwoordiger van de Horeca Zwolle.