T., de partner van verzoekster, had een groot aantal openstaande boetes op zijn naam staan. De auto waarmee T. de overtredingen had gepleegd, was niet meer in zijn bezit. Daarom stelde de politie de auto van verzoekster buiten gebruik. Op het moment van buitengebruikstelling, zat T. niet in de auto.
Verzoekster klaagde erover dat de politie in opdracht van de officier van justitie te Leeuwarden haar auto buiten gebruik had gesteld hoewel de openstaande boetes niet op haar naam stonden, de overtredingen waarop de boetes betrekking hadden niet waren gepleegd met haar auto en er op het moment dat de auto buiten gebruik werd gesteld zich niemand in haar auto bevond.
Om betaling van openstaande boetes af te dwingen, kan de officier van justitie op grond van de wet besluiten tot buitengebruikstelling van een auto. De politie voert dit dwangmiddel feitelijk uit. Op grond van de wet mag de politie overgaan tot buitengebruikstelling van de auto waarmee de betrokkene de overtreding heeft gepleegd dan wel van een soortgelijk voertuig (eventueel van een derde) waarover de betrokkene vermag te beschikken. Van de term vermag te beschikkenis in ieder geval sprake wanneer de betrokkene als bestuurder van een soortgelijk voertuig van een derde wordt aangetroffen of als de betrokkene als huisgenoot van de eigenaar van een auto de mogelijkheid heeft om die auto te gebruiken.
Deze zaak draait om de vraag of er ook sprake is van vermag te beschikkenals de betrokkene op het moment van buitengebruikstelling van een soortgelijke voertuig van een derde níet als bestuurder van dat voertuig wordt aangetroffen.
De Nationale ombudsman oordeelde in dit geval dat de officier van justitie de politie de opdracht tot buitengebruikstelling had mogen geven omdat alle andere, minder ingrijpende dwangmiddelen niet tot betaling door T. hadden geleid. Verder oordeelde de Nationale ombudsman dat de politie terecht had mogen aannemen dat T. over de auto van verzoekster vermocht te beschikken. T. was twee maanden eerder als bestuurder in diezelfde auto staande gehouden. Toen bij die gelegenheid de auto van verzoekster ook buitengebruik werd gesteld, haalde T. spullen uit de auto die grotendeels van hemzelf en niet van verzoekster waren. Bovendien woonden T. en verzoekster samen en beschikte verzoekster zelf niet over een rijbewijs, hoewel de auto wel op haar naam stond.
De Nationale ombudsman oordeelde dan ook dat in de gegeven situatie de officier van justitie en de politie niet handelden in strijd met het evenredigheidsvereiste.