Op 10 maart 2010 deed een kinderarts een zorgmelding over X, de dochter van de familie G., bij het Advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) van Bureau Jeugdzorg te Middelburg (BJZ). Naar aanleiding van deze zorgmelding startte het AMK een beschermingsonderzoek. In het kader van het onderzoek ging het AMK gesprekken aan met de familie G., hield het contact met het ziekenhuis waar X onderzocht was en organiseerde het twee netwerkgesprekken waarbij naast het AMK en de familie G. ook diverse specialisten en vertrouwenspersonen van de familie aanwezig waren.
De familie G. was ontstemd over de zorgmelding en het daaropvolgende beschermingsonderzoek door het AMK en diende een klacht in bij de klachtencommissie van BJZ. Daarop klaagde de familie G. klaagt er bij de Nationale ombudsman over dat de waarnemend directeur van BJZ niet heeft ingestemd met de uitspraak van de klachtencommissie van BJZ over de klachten van verzoeker dat het AMK niet heeft onderzocht of de zorgmelding terecht was en dat het AMK partijdig was.
In deze zaak hebben het AMK en vervolgens BJZ tijdens het beschermingsonderzoek en de daaropvolgende klachtbehandeling zich naar het oordeel van de Nationale ombudsman onvoldoende ingespannen om bij de familie G. het gevoel weg te nemen dat zij verdacht werden van mishandeling van hun eigen dochter. Door de gegrondverklaring van twee klachten door de klachtencommissie op onvoldoende onderbouwde wijze niet over te nemen, inhoudelijk niet in te gaan op de gegrondverklaring van een derde klacht en door bij de ouders onvoldoende het gevoel weg te nemen dat zij verdacht werden van mishandeling van hun dochter, heeft BJZ gehandeld in strijd met het vereiste van rechtszekerheid.