2011/261: Politie houdt vrouw aan na verhinderen alcoholcontrole

Rapport

Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Fryslân
D

Publicatiedatum
Publicatienummer
2011/261

Bevindingen van het onderzoek

Toedracht

1. Verzoekster reed als passagier met kennissen mee in de auto, toen deze op een avond in mei 2009 bij een alcoholcontrole van politie Fryslân aan de kant werd gezet. De bestuurster moest blazen en de uitslag was aanleiding om haar voor verder onderzoek mee te nemen naar het politiebureau. Verzoekster en de andere passagier, de heer J., bleven achter op de controleplaats. Zij spraken de meest betrokken politieman aan omdat ze het niet eens waren met de aanhouding van de bestuurster. Op zeker moment gaf deze aan dat zij weg moesten gaan van de controleplaats en hem niet moesten hinderen bij zijn werk. J. liep weg, verzoekster bleef nog praten. Daarop is zij - kort na elf uur ‘s avonds - aangehouden. Zij is daarbij stevig vastgepakt, geboeid en in een politieauto geduwd. Op het bureau moest ze allerlei spullen afgeven en heeft ze gesproken met een hulpofficier van justitie. Deze besloot dat zij voor de nacht zou worden ingesloten in het cellencomplex in Drachten. Daar is ze de volgende ochtend verhoord. Ze is rond het middaguur in vrijheid gesteld. De politie heeft ook een getuigenverklaring afgenomen van de andere passagier, de heer J.

Twee maanden later berichtte de officier van justitie aan verzoekster dat zij in de zaak betreffende verdenking van niet voldoen aan een ambtelijk bevel niet wordt vervolgd, omdat er onvoldoende bewijs is.

2. Verzoekster heeft over allerlei aspecten van het optreden van de politie klachten ingediend bij politie Fryslân. Zij nam het de politie vooral kwalijk dat zij is aangehouden en ingesloten terwijl daar geen goede reden voor was. Ze had zich niet verzet, er was geen vordering geweest om zich te verwijderen en ze had het werk van de agenten niet verstoord, immers deze waren niet bezig met de aanhouding van andere personen. De korpsbeheerder achtte de klachten ongegrond.

Daarna heeft verzoekster de zaak voorgelegd aan de Nationale ombudsman. In een intakegesprek vertelde ze dat ze zich onveilig voelde omdat ze niet wist wat ze meemaakte en zich afvroeg wat er nog meer zou gebeuren. Het zat haar vooral dwars dat ze een nacht alléén in een cel is beland.

De Nationale ombudsman besloot tot een onderzoek en formuleerde het onderwerp daarvan als volgt:

Klacht

Verzoekster klaagt over het optreden van de politie Fryslân bij een alcoholcontrole op 8 mei 2009. Met name klaagt zij erover dat zij is aangehouden en de nacht in een politiecel heeft moeten doorbrengen.

Standpunt korpsbeheerder

4. Gevraagd naar een reactie op deze klachtformulering heeft de korpsbeheerder de Nationale ombudsman laten weten dat hij blijft bij zijn standpunt in de interne klachtbehandeling, waarin hij had verwezen naar het advies van de klachtcommissie.

Daarin constateerde de commissie aan de hand van politieverklaringen dat de politie van verzoekster, mevrouw Q, gevorderd heeft dat zij zich moest verwijderen. De andere passagier verklaarde dat de politie hem en Q meermalen heeft verzocht zich te verwijderen, ook al was dat geen formele vordering. De commissie is van mening dat het Q duidelijk moet zijn geweest dat zij zich diende te verwijderen. De commissie ontleent aan de verklaring van passagier J. dat Q ontzettend druk bleef en dat hij haar maande rustig te blijven.

De politie kon op dat moment het vermoeden van overtreding van artikel 184 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) hebben, en kon haar aanhouden, aldus de commissie. Dat was niet disproportioneel, omdat Q bij herhaling was gewaarschuwd de politie niet langer lastig te vallen en haar was meegedeeld dat zij zou worden aangehouden als zij dat toch bleef doen.

Informatie uit processen-verbaal van politie

Zie voor de tekst van de wetsartikelen onder kopje Achtergrond, hierna.

5. Proces-verbaal van aanhouding

Het proces-verbaal vermeldt als grond voor de aanhouding: 184/1 Sr.

Uit het proces-verbaal blijkt onder meer dat de bestuurster van de auto naar het politiebureau werd gebracht, dat haar auto werd weggezet en dat Q en J. een gesprek met politieman V. aangingen. Daarna gingen de politiemensen weer op de kruising staan om de alcoholcontrole te hervatten.

De man en de vrouw kwamen weer bij de politiemensen op de kruising staan en gingen in discussie over de aanhouding van de bestuurster, aldus de verbalisanten. V. heeft toen gezegd dat ze van de weg af moesten en zich moesten verwijderen van de controleplek. Ze deden dat niet en V. heeft beiden een duw gegeven. Toen ze weer terug wilden komen heeft V. hen gevorderd minstens 20 meter van de controleplek te blijven en zeker niet op de weg te gaan staan. Hij heeft ze beiden weer weggeduwd en gewaarschuwd dat ze aangehouden konden worden. Ze zijn toen aan de kant van de weg blijven staan. Na 5 minuten kwam de vrouw weer op de kruising en ging dichtbij de politiemensen staan zodat zij hun controle niet goed konden uitvoeren, aldus de verbalisanten. Ze zei dingen als: "jullie hebben m'n vriendin ten onrechte meegenomen". V. heeft haar weer gewaarschuwd en weggeduwd. Toen de vrouw nogmaals terugkeerde en niet reageerde op een vordering om weg te gaan, is ze aangehouden.

Proces-verbaalvan verhoor van Q (op de ochtend na de controle en de aanhouding)

6. Aan Q is meegedeeld dat ze is aangehouden wegens niet voldoen aan een ambtelijk bevel. Ze vertelde dat ze uit een café kwam en dat ze daar een paar glazen wijn had gedronken en wat had gegeten. Bij een alcoholcontrole werd de bestuurster van de auto meegenomen naar het politiebureau. De politie liet haar en de andere passagier aan hun lot over. Ze is naar een van de agenten gelopen omdat ze opheldering wilde over wat ze nu moesten en hoe en wat. Een agent riep iets wat ze niet kon verstaan. Toen is ze in een politieauto geduwd en meegevoerd naar het bureau.

Ze heeft niet gehoord dat de politie haar heeft gevraagd om weg te gaan. Ze heeft geen vordering gehoord. Ze heeft een paar vragen gesteld en werd meteen afgevoerd.

Proces-verbaal van verhoor van passagier J.

7. J. is verhoord in de middag na de alcoholcontrole, ongeveer twee uur nadat verzoekster in vrijheid was gesteld. Hij zat als passagier in de auto die van het café kwam en werd stilgehouden. In het café had hij 5 à 6 wijntjes gedronken en Q hetzelfde, dacht hij. Nadat de auto was weggezet door V. en er over en weer al enige irritatie was opgetreden over hoe dat gebeurde, zijn hij en Q met V. meegelopen naar de controleplek. Onderweg daarnaartoe hebben Q en hij op de agent ingepraat dat het allemaal flauwekul was. De bestuurster had maar één glaasje wijn gedronken. Op de controleplaats ontstond een discussie met de andere agenten. Ze hebben J. en Q een paar keer verzocht afstand te houden van de controleplaats. Q bleef ontzettend druk en J. maande haar kalm te blijven. Q dreigde "de Telegraaf" te bellen. Q liep weer naar de controleplaats en begon weer op de agenten in te praten. J. zag dat Q vrij snel werd beetgepakt.

J. verklaarde verder dat de politie toen niet bezig was met het controleren van personen/voertuigen. Hij stond op 15 à 20 meter afstand en heeft niet gehoord dat Q is gevorderd weg te gaan. Hij zelf is niet officieel gevorderd om weg te gaan; de politie heeft het wel iedere keer gevraagd. Hij heeft het na enige aarzeling gedaan.

J. is politieman geweest. Hij vindt dat Q geen strafbaar feit heeft gepleegd en als dat al zo is, vindt hij op basis van zijn ervaring als politieman het hele gedrag van de politie en het feit dat Q een nacht heeft gezeten disproportioneel.

Verklaring van politieambtenaar V.

8. Bij het gebeuren op de plaats van de alcoholcontrole had V. als hoofdagent een soort van coördinerende rol. Hij heeft in de nacht van de aanhouding een proces-verbaal van aanhouding opgesteld (zie hierboven). Hij is niet betrokken geweest bij de klachtbehandeling door de politie. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman is hij telefonisch gehoord. Bij de schriftelijke weergave daarvan heeft hij opgemerkt dat de bevindingen in het proces-verbaal van aanhouding het meest accuraat zijn; die zijn al in de nacht van het gebeuren opgemaakt.

9. Daarnaar gevraagd vertelde V. aan een onderzoeker van de Nationale ombudsman dat de controle niet was gericht op een bepaalde doelgroep, “laat staan op speciale personen”, dat hij de inzittenden van de auto niet kende, en dat hij “niet aansloeg” toen later bleek dat de aangehouden passagier Q heette.

Over de gang van zaken in de bewuste nacht vertelde hij onder meer het volgende.

Nadat hij de gecontroleerde auto had weggezet, liep mevrouw Q. naar hem toe en vroeg waarom de bestuurster mee naar het bureau moest. V. heeft uitgelegd dat ze misschien te veel alcohol op had en dat dit op het bureau preciezer werd bepaald. "Q reageerde niet op wat ik zei", aldus V.;" ze vroeg almaar waarom de bestuurster mee moest. Ze was heel dicht bij ons gaan staan, op zo'n 20, 30 centimeter. Ze bleef maar doorgaan met haar verhaal, het leek wel of ze de repliek van ons niet interessant vond. Het was eenrichtingsverkeer. Ze sprak met stemverheffing. Het ging om wat zíj eiste, ze was aan het afdwingen om de conversatie voort te zetten. Ze kwam op mij over alsof ze geen gezag duldde. Op zeker moment heb ik gezegd: "we gaan nu verder met de controle". De man en de vrouw kwamen bij ons staan terwijl wij op de weg stoptekens gaven aan automobilisten. Ik heb gezegd: "u hindert ons en dit is gevaarlijk, u moet van de weg af". Toen ze dat niet deden, was ik er echt klaar mee en heb ik gezegd: "ik vorder u om weg te gaan anders wordt u aangehouden", aldus V. Hij vervolgt: "de grens wanneer je wel ingrijpt en wanneer niet, probeer je uit te stellen, anders heb je straks twee mensen op het bureau die met de controle niets te maken hebben. Ik heb ze beiden van de weg geduwd, maar ze kwamen terug. Toen heb ik gevorderd en ging de man op afstand staan, die had door dat het menens was. De vrouw kwam echter de weg op. Een collega heeft haar toen ook nog opgedragen te vertrekken. Ik heb het nog even aangekeken, maar toen gezegd: "u bent aangehouden, we kunnen er nu echt niet meer omheen". Ik voelde me in een positie dat ik niet meer anders kon. Ik pakte haar hand en ze rukte die meteen los. Ik heb haar steviger bij de arm gepakt, ze ging trekken, verzette zich en toen ging de geweldsspiraal omhoog."

Gevraagd naar een reactie op de verklaring van passagier J. dat hij niet heeft gehoord dat er iets is gevorderd zegt V. dat hij niet meteen het woord vorderen gebruikt, want dan is er kans op escaleren. Hij begint met gewone taal, zoiets als dat ze van de weg af moeten, of misschien "wegwezen". Op een gegeven moment gebruikt hij het woord vorderen wel degelijk. Toen hij dat deed ging de man weg, hij is in het gras gaan staan.

10. Gevraagd naar het doel van de aanhouding verklaarde V: "we wilden de situatie stoppen dat mevrouw op de weg door de controle heen liep; die situatie moest ophouden.” En in antwoord op de vraag of er een verdenking was van een strafbaar feit: “Dat was bijvoorbeeld artikel 5 Wegenverkeerswet, de veiligheid op de weg in gevaar brengen. Dat is in het proces-verbaal niet goed genoemd.”

Informatie hulpofficier van justitie

11. Inspecteur van politie B. had de bewuste avond laat dienst. Hij heeft de volgende dag de rapportage gemaakt die is voorgeschreven wanneer bij aanhouding geweld wordt gebruikt. Daarin is ook de gang van zaken bij de voorgeleiding beschreven en is als grond voor aanhouding vermeld art. 185 Sr (beletten/belemmeren van ambtenaar) en art 180 Sr (verzet/wederspannigheid).

B. heeft telefonisch onder meer de volgende informatie verstrekt ten behoeve van het onderzoek van de Nationale ombudsman.

12. B. had een telefoontje gekregen om naar het bureau te komen. Hij vroeg daar eerst aan de betrokken agenten waarom de vrouw was aangehouden. Ze vertelden over de alcoholcontrole en dat de vrouw zich bemoeide, niet wilde weggaan, niet aan bevelen voldeed, voor hun ging staan. Ze konden hun werk niet meer doen. B. heeft toen geconcludeerd dat (ook) sprake was van belemmeren van ambtshandelingen (art 185 Sr). Dat is van belang omdat er voor het delict "niet voldoen aan een vordering" (art. 184 Sr) een duidelijke wettelijke basis voor de vordering moet zijn. Later heeft B. gezien dat het verhoor dat de volgende ochtend is afgenomen, toch op "niet opvolgen ambtelijk bevel" gericht is geweest.

B. heeft mevrouw Q in de ophoudkamer zijn functie en rol uitgelegd. Hij doet dat zo nodig in eenvoudige bewoordingen, bijvoorbeeld: dat hij chef is en over welke beslissingen hij gaat. B. heeft Q meegedeeld dat ze werd ingesloten. Ze reageerde met: "Jullie moeten me vrijlaten." Ze geloofde niet dat B. kon beslissen haar vast te houden. Deze mevrouw ratelde maar door, was duidelijk onder invloed, en wat ze zei was op het beledigende af. Ze wilde niet luisteren. "Zodra ik ging praten, begon mevrouw te schreeuwen", aldus B.

13. Naar aanleiding van vragen over zijn beslissing tot insluiten voor de nacht met het oog op verhoor de volgende ochtend vertelde B. dat hij bewust de afweging had gemaakt om Q niet heen te zenden. De gedragingen van mevrouw vielen in de categorie geweld tegen politieambtenaren (en andere mensen met een publieke functie), aldus B. Daartoe hoort ook belemmeren, beletten, beledigen van dergelijke functionarissen. Deze zaken hebben speciale aandacht en het was dus geen optie om de zaak tegen mevrouw Q af te wikkelen zonder dat zij was verhoord. Er was sprake van een redelijk ernstig feit: het belemmeren van politiemensen in hun werk. Er was een alcoholcontrole gaande en intussen moesten de politiemensen in de gaten houden of mevrouw Q niet op de weg liep en in gevaar kwam. Ze bemoeide zich met de aanhouding van de bestuurster. Zij moest over de verdenkingen tegen haar worden gehoord.

B. verklaarde dat de verdere reden om haar in te sluiten was dat hij geen fiducie had dat zij zich zou melden als ze voor verhoor zou worden uitgenodigd. Dat was vanwege het gedrag die nacht op het bureau; schelden, niet luisteren. Dit was een voorgeleiding waarbij er voor B. geen twijfel was dat de verdachte werd ingesloten. Hij maakt zeer regelmatig mee dat verdachten aanbieden om de volgende dag terug te komen om een verklaring af te leggen. Slechts in uitzonderlijke gevallen gaat hij daarop in.

Reactie verzoekster

14. Aan verzoekster is de volledige weergave van de door B. en V. verstrekte informatie verzonden. Zij schreef de Nationale ombudsman dat zij zich totaal niet herkent in hetgeen de politiemensen hebben verklaard. Dat zij zich zo zou opstellen past niet bij het feit dat zij een respectabel bedrijf in de zakelijke dienstverlening heeft.

Ze ervaart de verklaringen als lasterlijk en gelogen. Er was geen sprake van het belemmeren van de agenten; er waren geen andere auto’s op dat moment. Er was evenmin sprake van het geven van een bevel, zo blijkt uit verklaringen van haarzelf en van J. De redenering van B. is terugredeneren naar artikelen 180, 184 en 185 om zijn gedrag te proberen te verklaren. Zij is niet voorgeleid voor een hulpofficier van justitie, c.q. haar is niet te kennen gegeven dat B. hulpofficier van justitie zou zijn. De agenten die haar hebben gereden naar de plaats waar zij voor de nacht werd ingesloten, waren van mening dat zij daarnaar toeging om voor een hulpofficier van justitie te worden geleid.

15. Q is van mening dat er sprake is van een vooropgezette actie om haar moedwillig schade te berokkenen in haar beroep en om haar angst aan te jagen. De alcoholcontrole was vooraf aangekondigd en de uitbater van het restaurant waar zij met de kennissen die avond had gegeten, wist ervan. Deze uitbater heeft door het aanbieden van een drankje het vertrek uit het restaurant als het ware vertraagd opdat het gezelschap niet vóórdat de controle begon het bewuste punt zou passeren. Het verklaart, aldus verzoekster, waarom de bestuurster (van wie men dacht dat ik het was) werd meegenomen naar het bureau (hoewel de blaastest niet aangaf dat zij niet mocht rijden). Het verklaart ook waarom zij voor de nacht werd ingesloten. Verzoekster schreef dat ze de nacht in een gevangeniscel als zeer intimiderend en bedreigend heeft ervaren. Ze voelt zich behandeld als een misdadigster van de ergste soort, terwijl ze als passagier is aangehouden bij een alcoholcontrole en alleen maar een agent om zijn naam heeft gevraagd.

Beoordeling van de klacht

Voorvraag: verdenking van een strafbaar feit?

16. Allereerst gaat de Nationale ombudsman in op de vraag of de politie verzoekster ten tijde van de aanhouding als verdachte in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kon aanmerken. Immers, alleen wanneer sprake is van een redelijke verdenking van een strafbaar feit, gebaseerd op feiten en omstandigheden, bestaat een wettelijke bevoegdheid tot aanhouding van de persoon op wie de verdenking rust.

17. Aan de hand van de verklaring van V., zijn proces-verbaal van aanhouding en de verklaring van passagier J. schetst de Nationale ombudsman de situatie die aanleiding gaf tot het ingrijpen van V. als volgt.

Nadat de bestuurster was weggevoerd en politieambtenaar V. de auto had geparkeerd, spraken passagier J. en verzoekster V. aan. Verzoekster bleef hem vragen naar de verdenking van alcoholgebruik jegens de bestuurster en hoe het verder moest met haar en J. V. wilde verder gaan met de alcoholcontrole en wilde niet langer in gesprek blijven met verzoekster. Zij bevond zich dichtbij V., ook toen V op een weggedeelte stond. V. heeft meer dan eens en op zeker moment op een gebiedende wijze aangegeven dat hij daarvan niet gediend was. Voor J. was dit voldoende duidelijk om zich terug te trekken. Verzoekster ging niet weg en/of keerde terug. De Nationale ombudsman vindt het dus niet aannemelijk dat het gedrag van verzoekster zich beperkt heeft tot vragen naar de naam van de politieman.

18. De Nationale ombudsman gaat er daarom vanuit dat verzoekster politieambtenaar V. wel degelijk voor de voeten liep en hem van zijn werkzaamheden als politieambtenaar afleidde, door tegen hem te (blijven) praten of schreeuwen. De politiemensen hadden tot taak automobilisten te controleren op alcoholgebruik en moesten daarvoor klaar staan. Verder is de Nationale ombudsman gebleken dat verzoekster niet of onvoldoende reageerde op herhaalde vermaningen van V. en een collega om met dat belemmeren op te houden en weg te gaan.

Naar het oordeel van de Nationale ombudsman levert een en ander een redelijk vermoeden van schuld aan een of meer van de misdrijven tegen het openbaar gezag op. Daarbij heeft de Nationale ombudsman met name het oog op belemmering van een ambtshandeling in de zin van art. 184 lid 1, tweede deel Sr, zoals het beletten van de normale gang van zaken bij een verkeerscontrole.

19. Voor alle duidelijkheid: de Nationale ombudsman betoogt hiermee uitdrukkelijk niet dat verzoekster zich daadwerkelijk heeft schuldig gemaakt aan genoemd misdrijf. Voor een veroordeling is meer dan een redelijk vermoeden, namelijk overtuigend bewijs nodig.

Overigens heeft de tegenwerping van verzoekster, dat er helemaal geen auto's passeerden toen zij met V. sprak, naderhand de vraag doen rijzen of er wel bewijs was dat zij - in de zin van de strafbepaling - opzettelijk een handeling ter uitvoering van een wettelijk voorschrift belemmerde. De noodzakelijke gegevens daarvoor hadden in een opsporingsonderzoek kunnen worden verzameld. De Nationale ombudsman gaat hier niet over.

Aanhouding

20. Het Wetboek van Strafvordering kent aan een politieambtenaar de bevoegdheid toe om een verdachte aan te houden en naar een politiebureau te brengen voor onderzoek, zoals het verhoren van de verdachte en het vaststellen van diens identiteit. Daar beoordeelt een hulpofficier van justitie of de verdachte voor dat onderzoek ingesloten moet blijven.

De Nationale ombudsman beoordeelt of de aanpak van de politie behoorlijk is geweest en toetst daarbij aan het evenredigheidsvereiste. Dit houdt in dat overheidsinstanties voor het bereiken van een doel een middel aanwenden dat voor de betrokkenen niet onnodig bezwarend is en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel. Tot aanhouding, wat een inbreuk op het (grond)recht op persoonlijke vrijheid meebrengt, mag alleen worden overgegaan wanneer een minder ingrijpend middel niet afdoende is.

21. De Nationale ombudsman vindt het alleszins redelijk dat V. en zijn collega's op zeker moment niet meer met verzoekster en J. in gesprek wilden gaan, maar zich wilden richten op de verkeerscontrole. V. heeft dit ook aangegeven, maar verzoekster wilde zich daar niet in schikken. Van politiemensen mag worden verlangd dat zij in zo'n situatie waarin een aanvaring dreigt hun professionele vaardigheden inzetten om escalatie zo veel mogelijk te voorkomen. Of zij daarin slagen, hangt uiteraard niet alleen af van hun eigen aanpak, maar ook van de opstelling van de betrokken burger.

De beschrijving van verzoeksters gedrag door V. is niet in detail te verifiëren. Aannemelijk is naar het oordeel van de Nationale ombudsman wel dat verzoekster geagiteerd en zeer spraakzaam en vasthoudend was. Zowel V. als B. heeft verteld over het al maar in discussie gaan zonder een antwoord af te wachten, dat verzoekster zich erg druk maakte en dat ze telkens weer naar V. of de controleplek terugging. J. heeft verteld dat verzoekster de bewuste avond wijn had gedronken en V. en B. constateerden dat zij onder invloed van alcohol was.

Verzoekster heeft tegengeworpen dat zij zich in die beschrijving niet herkent en heeft gewezen op haar maatschappelijke positie. Daarover merkt de Nationale ombudsman op dat ook een ervaren professional en respectabel ondernemer in een situatie kan komen te verkeren waarin hij of zij heftig of geëmotioneerd reageert. Alcoholgebruik kan daartoe zeer wel bijdragen. En zo kan het ook een eerzaam burger gebeuren dat de politie op een onaangename, ingrijpende manier tegen hem of haar optreedt.

22. V. heeft aan verzoekster en J. herhaaldelijk verzocht dan wel bevolen afstand te houden van de controleplaats en verzoekster gewaarschuwd voor de gevolgen als zij zou volharden in haar gedrag. Het valt te betreuren dat deze benadering, voor wat verzoekster betreft, onvoldoende effect heeft gehad. De Nationale ombudsman heeft geen aanknopingspunten voor een conclusie die erop neerkomt dat V. is tekortgeschoten. De Nationale ombudsman oordeelt dat de politie vervolgens naar een zwaarder middel kon grijpen en hij vindt de keuze voor aanhouding, dat wil zeggen vastpakken en meevoeren naar het politiebureau, te billijken. Daarmee werd immers bereikt dat verzoekster de verkeerstoezichthouders niet langer voor de voeten kon lopen én dat de eerste stap in het (opsporings)onderzoek naar verdenking van een misdrijf tegen het openbaar gezag kon worden gezet: het vaststellen van verzoeksters identiteit, zo nodig zonder haar medewerking.

23. Tenslotte merkt Nationale ombudsman in dit kader nog op dat het onderzoek geen informatie heeft opgeleverd die de stelling van verzoekster ondersteunt dat sprake is geweest van een "opzetje" en van betrokkenheid van de politie daarbij om verzoekster of de auto waarin zij zat te betrappen bij een alcoholcontrole en haar en haar bedrijf schade toe te brengen.

De onderzochte gedraging van de politie is in zoverre behoorlijk.

Insluiting tijdens de nacht en ochtend

24. Nadat verzoekster naar het bureau was gebracht en haar identiteit vastgesteld, was het aan de hulpofficier van justitie om te beslissen over de verdere gang van zaken, met name over langer vasthouden of heenzenden van verzoekster. De wettelijke regeling (art 61 Sv) staat insluiting in een politiecel toe, zolang dat nodig is voor het onderzoek en - in dit geval - tot uiterlijk in de middag na de aanhouding. Na invrijheidstelling kan de verdachte niet nogmaals voor het zelfde gebeuren worden opgepakt. Maar vrijheidsbenemende dwangmiddelen moeten terughoudend worden toegepast.

De Nationale ombudsman toetst de vrijheidsbeneming van verzoekster gedurende de nacht aan het evenredigheidsvereiste (zie hiervoor nr. 20).

De korpsbeheerder is in zijn reactie op de klacht niet op dit punt ingegaan.

25. Uit de verklaring van B. en het feit dat verzoekster is vrijgelaten na haar verhoor, maar nog vóór dat van J., leidt de Nationale ombudsman af dat verzoekster (bovenal) is vastgehouden om te verzekeren dat zij beschikbaar zou zijn om te worden verhoord. Het horen van de verdachte is een gebruikelijk onderdeel van een opsporingsonderzoek en een aangehouden verdachte wordt veelal niet eerder dan na verhoor in vrijheid gesteld. Omdat 's nachts doorgaans geen verhoren worden afgenomen brengt insluiten rond middernacht veelal mee dat dat een verdachte minimaal tot laat in de volgende ochtend vast blijft zitten, en zo was het ook in het geval van verzoekster.

Als het verhoor van verzoekster had kunnen plaatsvinden binnen korte tijd na de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie, dan was de beperkte vrijheidsbeneming waarmee dit gepaard zou zijn gegaan geen onevenredig zwaar middel geweest. De Nationale ombudsman is van oordeel dat een urenlange opsluiting in de nacht en vroege ochtend in afwachting van verhoor in dit geval wél disproportioneel is geweest. Weliswaar behoorde tot een goed onderzoek het verhoren van verzoekster en was het onzeker of het na vrijlating zou lukken om haar dat verhoor af te nemen, maar bij het delict waarvan zij werd verdacht is het proces-verbaal van de betrokken politiemensen een belangrijke zo niet de belangrijkste bron van informatie. Een goed proces-verbaal is voldoende bewijsmateriaal voor vervolging en veroordeling terzake artikel 184 Sr.

26. Van de zijde van de politie is de beslissing tot insluiting nog toegelicht met een verwijzing naar de aard van de gedragingen van verzoekster; deze vallen in de categorie geweld tegen personen met een publieke functie die speciale aandacht heeft en die niet zonder verhoor van de verdachte zou moeten worden afgewikkeld en dat het om een relatief ernstig delict staat, aldus de hulpofficier van justitie.

De Nationale ombudsman heeft meer dan eens benadrukt dat politiemensen hun werk moeten kunnen doen en dat de politie kan ingrijpen, desnoods met gepast geweld, tegen personen die het politiemensen onmogelijk maken om veilig en adequaat hun werk te doen. Wat in deze zaak is gebeurd moet echter niet te makkelijk worden geschaard onder en afgehandeld als ware het (fysiek) geweld tegen politiemensen. Illustratief is dat de wettelijke strafbedreiging van artikel 184 Sr maar een fractie is van die van zelfs de lichtste vorm van mishandeling tegens ambtenaren. Verder overtuigt een beroep op het gewicht van en de aandacht voor dit soort gedragingen niet in het licht van geringe kwaliteit van het politieonderzoek en het vlotte sepot van de zaak tegen verzoekster.

Op het punt van de insluiting voor de nacht acht de Nationale ombudsman de onderzochte gedraging van de politie niet behoorlijk.

Slotbeschouwing

De politie heeft in sommige grote steden het ‘weekendarrangement’ geïntroduceerd om geweldplegers in het weekend in de cel op te sluiten. De Nationale ombudsman is kritisch over dit fenomeen, omdat de politie verdachten niet mag vastzetten om slecht gedrag te ontmoedigen of af te straffen, maar enkel als dat nodig is voor goed opsporingsonderzoek. Het incident ten gevolge waarvan verzoekster een nacht in de cel heeft moeten doorbrengen en pas de volgende dag tegen de middag haar vrijheid terugkreeg, vormt een variatie op dit thema.

De Nationale ombudsman is van oordeel dat de opstelling van verzoekster tegenover de agent die bij de bestuurster van de auto waarin zij meereed een alcoholtest had afgenomen, niet juist is. Hoewel uit menselijk oogpunt begrijpelijk, zij heeft zich met stemverheffing en met een te grote opdringerigheid met het werk van de politie bemoeid. De politie mocht haar vragen - en dringend vragen - om weg te gaan. Zij heeft dat niet gedaan.

Aan de andere kant was het in deze specifieke situatie niet evenredig dat zij ten gevolge van haar aanhoudende opstelling een nacht in de cel is beland, temeer omdat de politie geen serieus onderzoek heeft gedaan naar mogelijke strafbare feiten van haar kant. Daardoor heeft de officier van justitie besloten haar niet te vervolgen wegens gebrek aan bewijs. Het gevolg van het een en het ander is dat haar misstappen verzoekster op een nacht in een cel zijn komen te staan, zonder dat daar een deugdelijke reden voor was en zonder dat de rechter een oordeel kan geven over deze vrijheidsberoving. Zo zit onze rechtsorde echter niet in elkaar.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van politiekorps Fryslân is

niet gegrond, voor zover deze betreft de aanhouding op straat;

gegrond, voor zover deze betreft de insluiting tijdens een nacht en ochtend, wegens schending van het evenredigheidsvereiste.

 

Achtergrond

Wetboek van Strafrecht, artikel 180:

"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."

Wetboek van Strafrecht, artikel 184 eerste lid:

"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten,

alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt,

wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

Wetboek van Strafrecht, artikel 185:

"Hij die bij een terechtzitting of ter plaatse waar een ambtenaar in het openbaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening werkzaam is, opschudding veroorzaakt en na het door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel zich niet verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of geldboete van de tweede categorie."

2010.05571