Op 24 juni 2009 kwam de politie bij verzoekster thuis. De politie wilde verzoekster verhoren in verband met een aangifte van bedreiging die tegen haar partner was gedaan.
Verzoekster klaagde erover dat één van de politieambtenaren tijdens dit verhoor met haar had gesproken over seksueel misbruik dat zou hebben plaatsgevonden, terwijl het verhoor waar de politieambtenaren voor kwamen hier geen betrekking op had.
Bij zijn beoordeling is de Nationale ombudsman ervan uitgegaan dat verzoekster tijdens het verhoor zelf begon te praten over vermeend seksueel misbruik, dat de politieambtenaren verzoekster hadden meegedeeld dat zij hier niet voor kwamen en één van de politieambtenaren verzoekster een vraag had gesteld over het pedofiele netwerk waar zij over vertelde.
Hoewel de Nationale ombudsman van oordeel was dat de politieambtenaar die vraag beter achterwege had kunnen laten, achtte hij het stellen van deze enkele vraag niet in strijd met het vereiste van professionaliteït. Hierbij was van belang dat het stellen van die enkele vraag niet gelijk kon worden gesteld met handelingen als het horen van een vermeend(e) melder/slachtoffer van seksueel misbruik dan wel het opnemen van een zedenaangifte. Ook woog de Nationale ombudsman bij zijn oordeel mee dat verzoekster zelf het initiatief had genomen om over het seksueel misbruik te praten, de politieambtenaren verzoekster hadden meegedeeld dat zij hier niet voor kwamen en zij verzoekster hadden verwezen naar de afdeling zeden. De Nationale ombudsman achtte de onderzochte gedraging behoorlijk.