Sinds 26 februari 2007 probeert verzoekers gemachtigde bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) stukken te krijgen, met name waarin de naam van verzoeker voorkomt, op basis van WOB-verzoeken. Het duurt lang voordat de WOB-verzoeken zijn afgehandeld, en in eerste instantie zijn lang niet alle stukken door IGZ toegestuurd.
Verzoeker klaagt over de wijze waarop de IGZ en de minister van VWS zijn verzoeken om toezending van stukken over hem hebben afgehandeld.
Volgens de minister van VWS waren de WOB-verzoeken inderdaad niet binnen de wettelijke termijnen afgewikkeld. Dat is in strijd met het vereiste van voortvarendheid. Ook staat vast dat het eerste WOB-verzoek niet adequaat is afgewikkeld. Er bleken immers nog veel meer stukken te vallen onder het verzoek, dan in eerste instantie aan verzoeker waren toegestuurd. Dat is in strijd met het vereiste van rechtszekerheid. Dit vereiste brengt met zich mee dat iemand die stukken opvraagt bij de overheid op grond van de WOB, erop mag vertrouwen dat alle aanwezige stukken in de beslissing worden betrokken.
De minister van VWS acht de klacht van verzoeker dan ook gegrond. De Nationale ombudsman kan zich voorstellen dat het feit dat in een eerder stadium niet alle stukken boven water zijn gekomen, bij verzoeker de vraag doet rijzen hoe hij er zeker van kan zijn of nu wel alle door hem gevraagde stukken zijn verstrekt. De Nationale ombudsman gaat er vanuit dat dit het geval is, maar ook hij heeft geen mogelijkheden om dat met zekerheid vast te stellen. Inmiddels is de wijze waarop stukken worden gearchiveerd gewijzigd, waardoor de kans dat stukken niet worden gevonden in het archief is verkleind, aldus de minister. Nu de wijze waarop de WOB-verzoeken zijn afgewikkeld zowel in strijd is met het vereiste van voortvarendheid als met het vereiste van rechtszekerheid, is de gedraging niet behoorlijk.
Strijd met het vereiste van voortvarendheid en het vereiste van rechtszekerheid